25 661
Wijziging van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten met betrekking tot terugvordering en verhaal (terugvordering en verhaal in verband met herziening van het debiteurenbeleid)

nr. 193a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 20 februari 1998

Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel.

De versoepeling van de terugvorderingsbepalingen en de voorgestelde wijziging van de financiële verhouding met betrekking tot de ontvangsten, voortvloeiende uit terugvordering en verhaal van bijstand riepen bij hen wel enige bezwaren op, met name door de gegeven toelichting. Zo wordt huns inziens de indruk gevestigd, dat deze versoepeling met name noodzakelijk is vanwege tekortschietende gemeentelijke uitvoering: veel gemeentelijke administraties zijn op de forse uitbreiding van de debiteuren-administratie onvoldoende voorbereid geweest, waardoor de incasso van veel schulden onder druk is komen te staan. Uitsluitend dit gegeven kan en mag, zo meenden zij, toch nimmer een reden zijn om tot wijziging in casu een versoepeling van wetgeving over te gaan.Bovendien, zo merkten zij op, zijn de problemen rond de uitvoeringsorganisatie bij de behandeling van de wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid uitvoerig aan de orde gesteld.

Een en ander heeft zelfs geleid tot een verschillende invoeringsdatum voor de gemeentelijke uitvoeringsorganisaties én voor die van de sociale verzekeringswetten.

Ook de hardheid van de diverse maatregelen in aanvulling op eerdere wetgeving heeft de volle aandacht gehad.

De leden van de CDA-fractie vroegen zich voorts af waarom het opnemen van enkele heldere criteria voor beëindiging van de terugvordering onvoldoende mogelijkheden zou geven om per individuele zaak een gepast besluit te nemen. In verband met het voorkomen van rechtsongelijkheid hadden zij dit wel op prijs gesteld. De afwijzing van het opnemen van criteria vonden deze leden dan ook niet geheel en al overtuigend.

Het was deze leden voorts opgevallen dat de uitleg om artikel 78b van de Algemene bijstandswet niet aan te vullen overeenkomstig de opmerkingen van de Raad van State naar hun gevoel niet steeds geheel gelijkluidend was. Bij het bespreken van de opmerkingen van de Raad van State werd er de nadruk op gelegd dat het opleggen van de plicht aan de gemeenten om in de door de Raad van State beschreven situatie het besluit in te trekken niet wordt gevolgd omdat dit de bevoegdheden van de gemeenten weer zou inperken terwijl het juist de bedoeling was deze bevoegdheden te verruimen. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 1997/98, 25 661, nr. 6) werd een enigszins andere verklaring gegeven. De aan het woord zijnde leden stelden een nadere uiteenzetting dan ook zeer op prijs.

De aan het woord zijnde leden hadden met gemengde gevoelens kennis genomen van de voorgestelde wijziging van het gemeentelijk aandeel in de ontvangsten van terugvordering en verhaal.

De te verrichten inspanning kan toch nimmer een uitgangspunt zijn voor het wel of niet naleven van vigerende wetgeving?

Op andere terreinen wordt juist tot grotere inspanning opgeroepen om naleving van wetten af te dwingen (bijv. verkeersovertredingen). Deze leden vroegen of hier dan ook met beloningen zou moeten gaan worden gewerkt, terwijl het om normale rechtshandhaving gaat.

Ook de individuele burger kan een bijzonder grote inspanning moeten leveren om de diverse wetten te kunnen naleven.

Kortom, zo vroegen zij, begeven wij ons niet op een oneigenlijke weg om de mindere geneigdheid tot uitvoering van deze wet te gaan belonen met een financiële prikkel?

Moet de discussie niet veel meer gaan over de getroffen maatregelen op zich, met daarbij de vraag of er in alle gevallen onder alle omstandigheden sprake is van verwijtbaar gedrag?

Wat de overige vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie betreft, deze zijn in de diverse gewisselde stukken op een voldoende wijze aan de orde gekomen, zodat deze thans niet tot nadere vraagstelling behoeven te leiden. Zij kunnen mogelijk wel de aandacht krijgen bij de plenaire behandeling.

De voorzitter van de commissie,

Heijmans

De griffier van de commissie,

Heijnis


XNoot
1

Samenstelling: Van de Zandschulp (PvdA), Heijmans (VVD) (voorzitter), Gelderblom-Lankhout (D66), Jaarsma (PvdA), Rongen (CDA), Veling (GPV), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Batenburg (AOV), J. van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hendriks, Hofstede (CDA), De Wit (SP), De Haze Winkelman (VVD) en Zwerver (GL).

Naar boven