nr. 193a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1
Vastgesteld 20 februari 1998
Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de commissie aanleiding tot
het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis
genomen van het voorliggende wetsvoorstel.
De versoepeling van de terugvorderingsbepalingen en de voorgestelde wijziging
van de financiële verhouding met betrekking tot de ontvangsten, voortvloeiende
uit terugvordering en verhaal van bijstand riepen bij hen wel enige bezwaren
op, met name door de gegeven toelichting. Zo wordt huns inziens de indruk
gevestigd, dat deze versoepeling met name noodzakelijk is vanwege tekortschietende
gemeentelijke uitvoering: veel gemeentelijke administraties zijn op de forse
uitbreiding van de debiteuren-administratie onvoldoende voorbereid geweest,
waardoor de incasso van veel schulden onder druk is komen te staan. Uitsluitend
dit gegeven kan en mag, zo meenden zij, toch nimmer een reden zijn om tot
wijziging in casu een versoepeling van wetgeving over te gaan.Bovendien, zo
merkten zij op, zijn de problemen rond de uitvoeringsorganisatie bij de behandeling
van de wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid
uitvoerig aan de orde gesteld.
Een en ander heeft zelfs geleid tot een verschillende invoeringsdatum
voor de gemeentelijke uitvoeringsorganisaties én voor
die van de sociale verzekeringswetten.
Ook de hardheid van de diverse maatregelen in aanvulling op eerdere wetgeving
heeft de volle aandacht gehad.
De leden van de CDA-fractie vroegen zich voorts af waarom het opnemen
van enkele heldere criteria voor beëindiging van de terugvordering onvoldoende
mogelijkheden zou geven om per individuele zaak een gepast besluit te nemen.
In verband met het voorkomen van rechtsongelijkheid hadden zij dit wel op
prijs gesteld. De afwijzing van het opnemen van criteria vonden deze leden
dan ook niet geheel en al overtuigend.
Het was deze leden voorts opgevallen dat de uitleg om artikel 78b van
de Algemene bijstandswet niet aan te vullen overeenkomstig de opmerkingen
van de Raad van State naar hun gevoel niet steeds geheel gelijkluidend was.
Bij het bespreken van de opmerkingen van de Raad van State werd er de nadruk
op gelegd dat het opleggen van de plicht aan de gemeenten om in de door de
Raad van State beschreven situatie het besluit in te trekken niet wordt gevolgd
omdat dit de bevoegdheden van de gemeenten weer zou inperken terwijl het juist
de bedoeling was deze bevoegdheden te verruimen. In de nota naar aanleiding
van het verslag (Kamerstukken II, 1997/98, 25 661, nr. 6) werd een enigszins
andere verklaring gegeven. De aan het woord zijnde leden stelden een nadere
uiteenzetting dan ook zeer op prijs.
De aan het woord zijnde leden hadden met gemengde gevoelens kennis genomen
van de voorgestelde wijziging van het gemeentelijk aandeel in de ontvangsten
van terugvordering en verhaal.
De te verrichten inspanning kan toch nimmer een uitgangspunt zijn voor
het wel of niet naleven van vigerende wetgeving?
Op andere terreinen wordt juist tot grotere inspanning opgeroepen om naleving
van wetten af te dwingen (bijv. verkeersovertredingen). Deze leden vroegen
of hier dan ook met beloningen zou moeten gaan worden gewerkt, terwijl het
om normale rechtshandhaving gaat.
Ook de individuele burger kan een bijzonder grote inspanning moeten leveren
om de diverse wetten te kunnen naleven.
Kortom, zo vroegen zij, begeven wij ons niet op een oneigenlijke weg om
de mindere geneigdheid tot uitvoering van deze wet te gaan belonen met een
financiële prikkel?
Moet de discussie niet veel meer gaan over de getroffen maatregelen op
zich, met daarbij de vraag of er in alle gevallen onder alle omstandigheden
sprake is van verwijtbaar gedrag?
Wat de overige vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie betreft,
deze zijn in de diverse gewisselde stukken op een voldoende wijze aan de orde
gekomen, zodat deze thans niet tot nadere vraagstelling behoeven te leiden.
Zij kunnen mogelijk wel de aandacht krijgen bij de plenaire behandeling.
De voorzitter van de commissie,
Heijmans
De griffier van de commissie,
Heijnis