nr. 274b
MEMORIE VAN ANTWOORD
Ik dank de leden van de fractie van het CDA voor hun bijdrage aan het
verslag in verband met het wetsvoorstel tot samenvoeging van de gemeenten
Buren, Lienden en Maurik. Deze leden hadden overigens met gemengde gevoelens
van het wetsvoorstel kennis genomen. Uit het feit dat de leden van de overige
fracties geen vragen hebben gesteld, hoop ik te mogen concluderen dat het
wetsvoorstel bij hen op voldoende steun mag rekenen.
De leden van de fractie van het CDA meenden dat in de toelichting bij
het wetsvoorstel geen enkele poging wordt gedaan om duidelijk te maken welke
problemen en knelpunten door de beoogde samenvoeging worden opgelost. Wellicht
is dit voor deze leden onvoldoende expliciet gebeurd. Immers is in de toelichting
aangevoerd, dat de gemeenten zelf een onderzoek naar de voor- en nadelen van
een mogelijke samenvoeging hebben laten uitvoeren. De belangrijkste conclusie
uit dat onderzoek was dat bij een samenvoeging de nieuwe gemeente beter in
staat zal zijn de kwaliteiten van het gebied als prima woon- en leefmilieu
te handhaven en uit te bouwen. Voorts is aangegeven dat de specifieke problematiek,
zoals die bestaat in het landelijk gebied, door de nieuwe gemeente effectief
tegemoet kan worden getreden. Op tal van beleidsterreinen worden bovendien
voordelen van de samenvoeging verwacht. Ook zal de samenvoeging op termijn
zeker tot een sterkere ambtelijke organisatie leiden, met meer mogelijkheden
voor een effectievere taakuitvoering. De hier genoemde feiten en verwachtingen
geven aan, dat de nieuwe gemeente veel beter dan de huidige drie gemeenten
in staat zal zijn kansen te pakken en uitdagingen aan te gaan, waarmee impliciet
tevens huidige of toekomstige knelpunten en problemen zijn benoemd.
Bovendien is voor mij, anders dan de insteek die de leden van de CDA-fractie
klaarblijkelijk kiezen, een beoordeling van voorstellen voor gemeentelijke
herindeling uitsluitend vanuit de knelpuntenbenadering, te beperkt. Waar het
uitgangspunt is dat gemeenten met een breed takenpakket voldoende bestuurskracht
moeten hebben om hun lokale taken nu en voor een langere periode goed te kunnen
vervullen, past het niet om uitsluitend met een knelpuntenbenadering te volstaan.
Het Beleidskader gemeentelijke herindeling (kamerstukken II 1994/95, 21 427, nr. 111) biedt een bredere benadering, waarbij overigens ook de oplossing
van knelpunten een rol kan spelen.
Daarbij acht ik het tevens van belang dat het hier een voorstel tot samenvoeging
betreft dat voortkomt uit een initiatief van de gemeenten zelf, en dat is
goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland. Mijns inziens mag in
dergelijke situaties in zijn algemeenheid aangenomen worden, dat de betrokken
besturen een zorgvuldige weging hebben gemaakt van de voor- en nadelen van
samenvoeging van hun gemeenten.
Vanzelfsprekend heeft ook het kabinet kennis genomen van het raadsvoorstel
van 28 april 1997 van de drie betrokken colleges van burgemeester en wethouders,
waarin het uitgangspunt is opgenomen dat wordt gekozen voor een ongedeeld
samengaan.
Aangezien het voorliggende wetsvoorstel eveneens uitgaat van een integrale
samenvoeging, heb ik alleen al om die reden geen enkele reden gezien dit in
het raadsvoorstel opgenomen standpunt in de memorie van toelichting te melden.
Bovendien betekent «ongedeeld samengaan» volgens hetzelfde
raadsstuk: «voldoen aan het uitgangspunt het eigen karakter van de dorpen,
het gebied te handhaven en eveneens een gemeente met voldoende inwoners/financieel
draagvlak creëren». Met dit wetsvoorstel wordt aan dit uitgangspunt
volledig tegemoet gekomen.
Tenslotte vroegen de leden van de fractie van het CDA naar de wijze van
inspraak van de burgers. Allereerst acht ik van belang nogmaals te memoreren,
dat het initiatief tot deze samenvoeging is uitgegaan van de drie betrokken
gemeenteraden, die naar ik aanneem ook door de leden van de fractie van het
CDA als vertegenwoordigers van de inwoners van de gemeenten kunnen worden
aangemerkt. Dit proces is medio 1996 in gang gezet. Op 28 januari en 6 februari
1997 hebben de raden de principe-besluiten tot samengaan van hun gemeenten
genomen. Het in dit proces noodzakelijke overleg tussen de drie gemeenten
heeft zoals te doen gebruikelijk door de colleges van burgemeester en wethouders
plaats gevonden. Dat overleg is niet openbaar geweest, maar er is wel uitvoerig
gepubliceerd via de media en door voorlichting door de gemeenten zelf. Op
1, 2 en 3 april 1997 hebben in Lienden, Buren en Maurik voorlichtingsbijeenkomsten
plaats gevonden. Op 13 mei zijn de beslissingen in openbare vergaderingen
van de betrokken raden tot vaststelling van een ontwerpregeling genomen. Ik
meen derhalve dat de betrokken gemeentebesturen op zorgvuldige wijze met voorlichting
en inspraak van de bevolking zijn omgegaan. Daarbij roep ik in herinnering
dat op grond van de huidige Wet algemene regels herindeling wat dit betreft
geen procedurevoorschriften zijn vastgelegd voor situaties dat herindeling
op initiatief van gemeenten plaatsvindt. De aan uw Kamer voorgelegde Wijziging
procedurele bepalingen (kamerstukken I, 1997–1998, 25 234, nr.
21), die voor nader beraad is aangehouden, voorziet hierin.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A .G. M. van de Vondervoort