25 653
Gemeentelijke herindeling van de gemeenten Deventer, Diepenveen en Bathmen

nr. 273a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 14 april 1998

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie achtten het minder zinvol om in dit voorlopig verslag beschouwingen te houden omtrent grenswijzigingen en samenvoegingen van gemeenten in deze regio, die in de naaste toekomst wenselijk of noodzakelijk zouden zijn. Het kwam hen voor dat het plenaire debat zich daar beter voor leent, hoewel bij hen vragen leefden over de toekomst van Bathmen. Evenmin wilden zij uitvoerig stilstaan bij de lange voorgeschiedenis; alhoewel het feit, dat de Eerste Kamer op goede gronden in 1973 opheffing van de gemeente Diepenveen afwees, zulks wel erg verleidelijk maakte. Thans wilden deze leden zich beperken tot de kernvraag van de problematiek, namelijk: is dit wetsvoorstel noodzakelijk om de gemeente Deventer de benodigde ruimte te geven voor haar woningbouw en bedrijfsterreinen? De wijze, waarop de regering het antwoord hierop weet te onderbouwen, zal van grote invloed zijn op de definitieve standpuntbepaling van deze leden.

De leden van de VVD-fractie stelden de navolgende vragen met betrekking tot de woningbouw:

a. Kan de gemeente Deventer in de locaties Vijfhoek, Steenbrugge, (convenant met Diepenveen) en in binnenstedelijk gebied over ruimte voor ruim 8 500 woningen beschikken?

b. Is het waar, dat op basis van Vinex-afspraken en ramingen van de provincie Overijssel de woningbehoefte van Deventer tot het jaar 2020 8 850 woningen bedraagt?

Zo ja, betekent dat niet dat Deventer zelfs zonder het gebied Stadsland tot het jaar 2020 ongeveer haar woningbehoefte op eigen (convenants)gebied kan realiseren?

c. Zou de lokatie Stadsland daarnaast 2 500 woningen kunnen bevatten? Waarom is bij alle beschouwingen tot dusverre dit gebied vrijwel geheel buiten beschouwing gebleven? Waarom noemt de regering in de nota naar aanleiding van het verslag «de sprong over de IJssel niet reëel»? Met de naastgelegen wijk De Hoven (met 1100 woningen) heeft Deventer toch feitelijk reeds de sprong over de IJssel gemaakt? Het gebied kan toch goed worden ontsloten via de Wilhelminabrug, de Lage Steenweg en de N 344?

d. Hoeveel woningen per jaar werden de afgelopen vijf jaar in Deventer in aanbouw genomen?

e. Is het waar, dat door de aanwezigheid van landgoederen zoals Rande, Klein Veldhuis en Frieswijk behoudens het gebied Steenbrugge en wellicht ook nog Wechelerhoek enige woningbouw van betekenis ten noorden van Deventer onmogelijk is? Zo ja, wat is dan de zin van de toevoeging van dit deel van Diepenveen aan Deventer?

Ten aanzien van de bedrijfsterreinen wilden de leden van de VVD-fractie de navolgende vragen stellen:

a. Klopt het, dat Deventer thans binnen zijn huidige gemeentegrenzen, inclusief de revitalisering van oud gebied en de lokatie Colmschate Noord (convenant met Diepenveen) kan beschikken over ca. 90 ha bedrijfsterrein?

b. Kan daarnaast de lokatie Oxerveld 80 ha op Deventer grondgebied en 70 ha op Bathmens gebied, tesamen 150 ha opleveren?

c. Is het waar, dat de lokatie Colmschate noord met 30 ha kan worden uitgebreid?

d. Klopt het dat volgens de Vinex-afspraak tussen rijk en provincie Deventer de komende 25 jaar 150 ha plus een voorraad van 30 ha, samen 180 ha nodig heeft?

e. Hoeveel ha bedrijfsterrein per jaar heeft Deventer de laatste vijf jaar uitgegeven? Is er reden om te veronderstellen dat dit de komende jaren aanmerkelijk anders zal worden?

f. Waarom heeft de staatssecretaris bij de behandeling van het voorstel in de Tweede Kamer wat betreft de mogelijkheden in het zogeheten gebied De Kar uitsluitend gesproken over het deel, genoemd de Kleine Kar of Apeldoorn Oost, dat geheel op het grondgebied van Apeldoorn is gelegen?

g. Is het bedrijfsterrein de Grote Kar, zoals voorzien in het streekplan en grotendeels gelegen in de gemeente Voorst op slechts 8 km van Deventer, niet bedoeld als regionaal bedrijfsterrein?

Is het de regering bekend dat over de ontwikkeling van dit gebied reeds vruchtbare contacten bestaan tussen de gemeenten Voorst, Apeldoorn en Deventer? Waarom maakte de staatssecretaris in de schriftelijke voorbereiding en in het plenaire debat in de Tweede Kamer geen melding van dit bedrijfsterrein? Ligt het niet voor de hand dat Deventer mede gebruik zal maken van deze grote lokatie?

h. Blijkt uit bovenstaande niet dat voor Deventer ruime mogelijkheden bestaan om ook zonder het wetsvoorstel aan voldoende bedrijfsterrein te komen en dat zelfs het gebied ten noorden van Epse daarvoor niet nodig is?

i. Dat Oxerveld niet in aanmerking kwam als regionaal bedrijfsterrein voor de stedendriehoek betekent toch zeker niet dat het als lokaal terrein voor Deventer ongeschikt zou zijn? Waarom zou deze lokatie minder geschikt zijn dan bijvoorbeeld Colmschate Noord of Epse?

j. Waarom veronderstelt de regering in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 25 653, nr. 7) dat de ontsluiting van Oxerveld vanuit de A2 problematisch dan wel kostbaar zal zijn? Vanaf de afslag Deventer Oost kan toch een toeleidende weg van ca. 1,5 km lengte worden aangelegd?

k. Welke concrete beleidsvoornemens heeft de regering met betrekking tot het gebied ten noorden van Epse? Denkt de regering die per algemene maatregel van bestuur te realiseren? Waarom zijn deze voornemens niet in het voorliggende wetsvoorstel opgenomen, zodat de gemeente Gorssel er van meet af aan volwaardig bij betrokken zou zijn geweest en ook de Staten-Generaal daar als medewetgever haar verantwoordelijkheid voor had kunnen waarmaken?

De leden van de CDA-fractie verwezen naar de bladzijden 6 en 7 van de memorie van toelichting waar de samenvoeging van de gemeenten Deventer, Diepenveen en Bathmen wordt besproken. De regering merkt hierover het volgende op: «Naar mijn mening is deze variant niet alleen een voldoende, maar tevens het minimaal noodzakelijke antwoord op de ruimtelijke vraagstukken waarvoor de centrumgemeente gesteld wordt. Bij een beperkter variant is de kans groot, dat de nieuwe gemeente binnen afzienbare termijn wederom op haar grenzen zal stuiten» (blz. 7). Door de aanvaarding van het amendement-Kamp (Kamerstukken II, 25 653, nr. 11) is de gemeente Bathmen uit de samenvoeging geschrapt. Naar het oordeel van de regering – indien dit althans consistent is – betekent dit dat «het minimaal noodzakelijk antwoord» niet meer gegeven wordt. Gaarne zouden de leden vernemen waarom dan toch dit ingrijpend geamendeerde wetsvoorstel door de regering verdedigd wordt.

Op blz. 16 van de nota naar aanleiding van het verslag kwamen deze leden de volgende zinnen tegen: «Het staat niet vast of de gemeente Diepenveen ook volgende locaties op grond van een convenant wil overdragen aan Deventer. Er is immers nog niet bepaald welke locatie daarvoor het meest in aanmerking komt, dus ook niet of daarover overeenstemming tussen beide gemeentebesturen te bereiken is». De hier aan het woord zijnde leden vroegen zich af of deze zinnen nog wel actueel waren. Zij verwezen hierbij naar de brief van de gemeente Diepenveen aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Eerste Kamer d.d. 20 maart 1998 waar zij het volgende lazen:

«Naast gerede twijfels over de noodzaak vindt de gemeente Diepenveen het wetsontwerp ook vanuit de optiek van proportionaliteit een veel te zwaar instrument. Aanpassing van het convenant Diepenveen-Deventer zou een meer geëigende oplossing zijn»1.

De leden van de CDA-fractie concludeerden hieruit dat bij de gemeente Diepenveen wel degelijk de bereidheid bestaat om ook volgende locaties aan Deventer over te dragen.

Uit de berekeningen blijkt dat Deventer de eerstkomende jaren voldoende ruimte heeft. Er is dus géén haast bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Nu door het ontnemen van Bathmen uit de samenvoeging het oorspronkelijke wetsvoorstel verminkt is, vroegen de leden hier aan het woord, zich af of het niet verstandiger zou zijn het wetsvoorstel te bezien in samenhang met de nog in te dienen herindelingsvoorstellen Twente en West-Overijssel.

De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hadden behoefte enkele nadere vragen te stellen. De aan het woord zijnde leden constateerden dat de discussie in de Tweede Kamer ertoe had geleid dat het grootste gedeelte van de gemeente Bathmen uit het voorliggende wetsvoorstel is gehaald. Zij hadden de indruk dat dit vooral is gebeurd vanuit de opvatting dat de gemeente Bathmen zijn landelijke karakter dient te behouden en dat een landelijke gemeente beter onderdeel kan zijn van een grotere landelijke gemeente. (Handelingen II, 1997–1998, 56, o.a. blz. 4205). Deze leden hadden opgemerkt dat de staatssecretaris heeft uitgesproken dat niet behoeft te worden gevreesd dat gemeenten met verstedelijkt gebied de belangen van natuur en landschap minder tot hun recht zouden doen komen (nota naar aanleiding van het verslag stuk nr. 7, blz. 18). De hier aan het woord zijnde leden vroegen zich echter af hoe in dit verband de uitspraak van de staatssecretaris moet worden begrepen waar zij stelt dat «Bathmen een buitengewoon serieus alternatief is voor locaties voor een bedrijventerrein, dat op termijn dient te worden ontwikkeld.» (nota naar aanleiding van het verslag blz. 13).

De leden van de PvdA-fractie merkten voorts op dat bij motie Hoekema/Liemburg (stuk nr. 12) is uitgesproken dat Bathmen betrokken moet worden bij een volgende herindeling in Overijssels verband. Deze leden waren benieuwd op welke wijze de staatssecretaris van plan is deze motie uit te voeren. Zij wezen daarbij op het feit dat inmiddels door de provincie Overijssel een nieuw herindelingsvoorstel is ingediend, waarbij Holten wel, maar Bathmen niet is betrokken. Deze leden vroegen zich af welke reële herindelingsmogelijkheden de staatssecretaris voor Bathmen ziet. Kan de term «Overijssels verband» ook inhouden dat de provinciegrens gewijzigd wordt?

Tenslotte zouden de leden van de PvdA-fractie graag een nadere onderbouwing ontvangen van het belang van samenvoeging van een ongedeelde gemeente. Deze leden konden zich zeer wel vinden in de opvatting van de leden van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer, waar zij stelden dat het belang van toevoeging van een ongedeelde gemeente Diepenveen aan Deventer niet lijkt op te wegen tegen het belang van de kernen Lettele en Okkenbroek (Verslag, Tweede Kamer, stuk nr. 6, blz. 2). Zij waren met name benieuwd naar deze onderbouwing omdat het voorliggende wetsvoorstel de gemeente Bathmen niet ongedeeld laat en bovendien een grenscorrectie wordt voorbereid waarbij een gedeelte van de gemeente Gorssel aan de gemeente Deventer wordt toegevoegd.

De leden van de fractie van GroenLinks merkten op dat de artikelen 2, 3 en 4 verwijzen naar grenzen «zoals aangegeven op de bij de wet behorende kaart». Deze leden hadden deze kaart node gemist. Zij betreurden het dat deze gemeentelijke herindeling geïsoleerd wordt behandeld, waardoor mogelijk gunstiger indelingen van dit gebied worden geblokkeerd. Het leek de leden hier aan het woord toe dat het convenant, in 1994 tussen Deventer en Diepenveen gesloten, toereikend is om eventuele problemen van Deventer op ruimtelijk gebied in de komende decennia op te lossen.

Kan de staatssecretaris uiteenzetten, waarom zij een andere mening is toegedaan en in haar argumentatie tevens ingaan op hoe het belang van de landschappelijk zeer waardevolle gebieden van Diepenveen het best kan worden gewaarborgd?

De gemeente Bathmen wordt bij amendement door dit wetsvoorstel niet opgeheven, maar de grenzen van deze gemeenten worden wel gewijzigd.

De leden van de fractie van GroenLinks konden zich zeer wel vinden in het niet samenvoegen van de gemeente Bathmen met de gemeente Deventer. Zij zouden het echter onaanvaardbaar vinden als in de nabije toekomst Bathmen alsnog bij de nieuwe grotere gemeente Deventer gevoegd zou worden. Over de toekomst van Bathmen wilden de leden hier aan het woord op dit moment geen uitspraak doen.

Het lijkt echter voor de hand liggend dat er maar twee opties mogelijk zijn: blijvende zelfstandigheid voor Bathmen of opgaan in een grotere landelijke gemeente, waarbij provinciegrenzen voor deze leden niet heilig zijn.

De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV stelden de vraag hoe de regering de toekomst van Bathmen qua gemeentelijke indeling op termijn van 10 à 20 jaar ziet. Hoe interpreteert de regering de tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer gebezigde uitdrukking dat thans het zwaard van Damocles boven Bathmen hangt?

De voorzitter van de commissie,

Stoffelen

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Postma (CDA), Holdijk (SGP), Van Dijk (CDA), Tiesinga-Autsema (D66), Stoffelen (PvdA) (voorzitter), De Beer (VVD), Batenburg (AOV), Rensema (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Jurgens (PvdA), Hendriks, Bierman, Wiegel (VVD) (plv.voorzitter), De Wit (SP) en Hirsch Ballin (CDA).

XNoot
1

Deze brief is ter kennis gebracht van de regering en ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder griffienr. 121647.

Naar boven