nr. 184b
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 april 1998
Tijdens de begrotingsbehandeling Defensie/NAVO in Uw Kamer op 24 maart
jl. heb ik de Geachte Afgevaardigde Hirsch Ballin toegezegd schriftelijk te
zullen antwoorden op diens vraag inzake mogelijke geografische beperkingen
voor NAVO-vredesoperaties in relatie ook tot de Terms of Reference voor de
bestudering en aanpassing van het Strategisch Concept van de NAVO.
Mede namens mijn ambtgenoot van Defensie kan ik daarover het volgende
mededelen.
De in artikel 6 van het Noord-Atlantisch Verdrag neergelegde geografische
beperkingen hebben betrekking op de bijstandsverplichting in geval van zelfverdediging,
zoals omschreven in artikel 5 van hetzelfde verdrag.
De nieuwe taken van de NAVO, zoals de bijdragen van het bondgenootschap
aan vredesoperaties, zijn niet expliciet vermeld in het van 1949 daterende
NAVO-Verdrag. In 1992 hebben de NAVO-lidstaten overeenstemming bereikt over
het beginsel dat de NAVO ook buiten het verdragsgebied een bijdrage kan leveren
aan vredesoperaties. Dit wordt inmiddels op het grondgebied van de voormalige
Federale Republiek Joegoslavië in praktijk gebracht.
In de Terms of Reference voor de aanpassing van het Strategisch Concept
van de NAVO is geen concrete geografische beperking opgenomen voor vredesoperaties.
Wel bevat de tekst in algemene bewoordingen een aansporing om aan dit soort
vraagstukken bij de bestudering en voorzover nodig actualisering van het Strategisch
Concept aandacht te schenken.
Zoals ik reeds in Uw Kamer opmerkte, zal het niet eenvoudig zijn om binnen
het bondgenootschap over dit belangrijke vraagstuk consensus te bereiken.
Vanzelfsprekend is het politieke draagvlak voor een zgn. non art 5 operatie,
d.w.z. een NAVO-operatie anders dan in het geval van individuele
of collectieve zelfverdediging, bij uitstek gediend met een mandaat van de
VN-Veiligheidsraad of de OVSE. Desalniettemin is het uitgangspunt van de Nederlandse
Regering in het overleg over het nieuwe Concept dat het bondgenootschap zich
niet te strikte beperkingen moet opleggen ten aanzien van zijn vrijheid van
handelen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo