nr. 206
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een voorziening
te treffen houdende een eenmalige financiële compensatie voor beroepsmilitairen
die ten minste vijf maar minder dan vijftien jaren bij het voormalige KNIL
in werkelijke dienst zijn geweest en daarvoor geen pensioen, dan wel uitkering
bij wijze van pensioen ontvangen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
a. militair: degene die onder de vlag van het Koninkrijk der Nederlanden
als beroepsmilitair in werkelijke dienst is geweest bij het Koninklijk Nederlands-Indisch
Leger/Koninklijk Nederlands-Indonesisch Leger (KNIL), tijdens de vervulling
van die dienst Nederlander was of in die periode geen Nederlander was maar
thans op grond van de Wet betreffende de positie van de Molukkers bij de toepassing
van de Nederlandse wetgeving als Nederlander wordt behandeld, en die na afloop
van zijn diensttijd naar Nederland is vertrokken of teruggekeerd dan wel door
de zorg van de Nederlandse regering is overgebracht naar Nederland;
b. werkelijke dienst: de door de militair vóór 26 juli 1950
bij het KNIL doorgebrachte diensttijd, voor zover die tijd voor Indonesisch
pensioen in aanmerking zou zijn gekomen;
c. weduwe: degene die in het tijdvak van de werkelijke dienst met de militair
was gehuwd en die naar Nederland is vertrokken of teruggekeerd dan wel door
de zorg van de Nederlandse regering is overgebracht naar Nederland;
d. stichting: de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen.
Artikel 2
De gewezen militair die een werkelijke dienst aantoont van ten minste
vijf maar minder dan vijftien jaren en voor wie geen recht of uitzicht bestaat
op vergelding van die tijd met enig pensioen of uitkering bij wijze van pensioen,
en die in de periode voor de inwerkingtreding van deze wet ten minste één
jaar onafgebroken in Nederland gevestigd is geweest, heeft aanspraak op een
eenmalige uitkering ten bedrage van f 7500.
Artikel 3
Indien de in artikel 2 genoemde aanspraak in verband met het overlijden
van de militair niet kan worden geëffectueerd, heeft de weduwe recht
op een eenmalige uitkering, gelijk aan het bedrag dat wordt gevonden door
het bedrag van f 7500 te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller
gelijk is aan dat deel van de werkelijke dienst waarin zij met de militair
gehuwd is geweest en de noemer gelijk is aan de werkelijke dienst.
Artikel 4
1. Een uitkering ingevolge deze wet wordt door de stichting op aanvraag
verleend. De aanvraag moet binnen twee jaren na de datum van inwerkingtreding
van deze wet bij de stichting worden ingediend.
2. De voor de uitvoering van deze wet door de stichting benodigde middelen
komen eenmalig in 1998 ten laste van de rijksbegroting.
Artikel 5
De gemeentebesturen en ambtenaren van de burgerlijke stand zijn verplicht
op een door de stichting aan te geven wijze desgevraagd kosteloos inlichtingen
te verschaffen en overigens ook alle medewerking te verlenen, benodigd voor
de uitvoering van deze wet.
Artikel 6
De over de uitkering verschuldigde belasting ingevolge de Wet op de inkomstenbelasting
1964 en de Wet op de loonbelasting 1964 alsmede de premie voor de volksverzekeringen
ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen, komen ten laste van de stichting.
Artikel 7
De uitkering blijft buiten beschouwing bij de verlening van bijstand ingevolge
de Algemene bijstandswet en andere, op het inkomen van de rechthebbende afgestemde
publiekrechtelijke uitkeringen of verstrekkingen.
Artikel 8
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 9
Deze wet wordt aangehaald als: Uitkeringswet KNIL-beroepsmilitairen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken,