Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25464 nr. 113 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25464 nr. 113 |
6 november 1997
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is de bijzondere wetten aan te passen aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN
De Financiële-verhoudingswet wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 17 komt te luiden:
1. Specifieke uitkeringen worden geregeld bij of krachtens de wet.
2. Het eerste lid is niet van toepassing in de gevallen, bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, met dien verstande dat in de gevallen, bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht de specifieke uitkering wordt geregeld bij ministeriële regeling.
3. Tijdelijke specifieke uitkeringen kunnen worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur. Krachtens de maatregel kan de verdeling van de uitkering nader worden bepaald.
4. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid vervalt vier jaren nadat hij in werking is getreden, tenzij voor dat tijdstip een voorstel van wet bij de Staten-Generaal is ingediend waarin de specifieke uitkering wordt geregeld.
5. Eenmalige specifieke uitkeringen kunnen worden geregeld bij ministeriële regeling.
Indien het bij koninklijke boodschap van 10 januari 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds (kamerstukken II 1996/97, 25 185) tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt artikel 19 te luiden:
De artikelen 117, eerste lid, van de Provinciewet en 119, eerste lid, van de Gemeentewet zijn niet van toepassing op de regeling van de informatievoorziening ten aanzien van een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 17, derde en vijfde lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 10 januari 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds (kamerstukken II 1996/97, 25 185) tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt artikel 21 te luiden:
De artikelen 16 en 18 tot en met 20 zijn van overeenkomstige toepassing op uitkeringen uit 's Rijks kas aan derden, ter bekostiging van activiteiten van die derden, waarbij de verstrekking afhankelijk is van de verstrekking van een uitkering door provincies of gemeenten aan die derden.
De Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf wordt gewijzigd als volgt:
Aan artikel 10 wordt, onder vernummering van de bestaande tekst tot eerste lid, een tweede lid toegevoegd, luidende:
2. Op de verlening van de zorg, bedoeld in het eerste lid, is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
In de artikelen 11 tot en met 16, 21 en 31 wordt «artikel 10» telkens vervangen door: artikel 10, eerste lid.
HOOFDSTUK 2. MINISTERIE VAN FINANCIËN
In artikel 8, eerste lid, van de Registratiewet 1970 vervalt: of vanwege.
In artikel 67, eerste lid, van de Successiewet 1956 vervalt: of namens.
In artikel 11, eerste lid, onderdeel o, onder 1° , van de Wet op de omzetbelasting 1968 vervalt: of namens.
In artikel 8, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 vervalt: of vanwege.
De Wet waardering onroerende zaken wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 1 wordt na het eerste lid, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van deze wet, tenzij de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, hiermee is belast.
Artikel 20, eerste lid, komt te luiden:
1. De in artikel 1, tweede lid, bedoelde ambtenaar van de gemeente waarin de onroerende zaak is gelegen, bepaalt de waarde van die onroerende zaak.
In artikel 22, eerste lid, wordt «Het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: De in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.
In artikel 24, vijfde lid, onderdeel a, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.
In artikel 25, eerste lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.
In artikel 26, eerste lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.
In artikel 27, eerste lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.
In artikel 28, eerste lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.
In artikel 29, eerste en tweede lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» telkens vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.
Artikel 30 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt voor «2, eerste lid» ingevoegd: 1, vierde lid, .
2. In het tweede lid, eerste volzin, wordt na «het college van burgemeester en wethouders» ingevoegd: en de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.
3. In het tweede lid, tweede volzin, vervalt «of vanwege».
4. In het derde lid vervalt de eerste volzin.
5. Het vierde lid vervalt.
In artikel 40, eerste en tweede lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» telkens vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.
In artikel 43, tweede lid, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar.
HOOFDSTUK 3. MINISTERIE VAN JUSTITIE
De Auteurswet 1912 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 15f, derde lid, komt te luiden:
3. De verdeling van de geïnde vergoedingen geschiedt overeenkomstig een door het in het eerste lid bedoelde rechtspersoon opgesteld reglement. Het reglement behoeft de instemming van Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Onze Minister van Justitie wint daartoe het gevoelen in van het in het tweede lid bedoelde College van Toezicht.
Artikel 16d wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «door Onze Minister van Justitie goed te keuren» vervangen door: een door deze rechtspersoon vastgesteld.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Het reglement als bedoeld in het eerste lid behoeft de instemming van Onze Minister van Justitie.
In artikel 11, tweede lid, van de LSOP-wet wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
De Pleegkinderenwet wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 8 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften zijn belast de ambtenaren van de raad voor de kinderbescherming.
2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:17, 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De toezichthouder is bevoegd van degenen die de verzorging en opvoeding van een pleegkind op zich hebben genomen of het hoofd van de inrichting waar het pleegkind verblijft, te vorderen het pleegkind te tonen.
Artikel 9 komt te luiden:
De toezichthouder is bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, indien redelijkerwijs kan worden vermoed dat aldaar een pleegkind wordt verzorgd en opgevoed.
In artikel 20 vervalt: 8,.
Artikel 22 komt te luiden:
1. Met de opsporing van de bij artikel 20 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de ambtenaren van de raad voor de kinderbescherming. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2. De artikelen 8, derde lid en 9 zijn van toepassing.
3. De artikelen 5:15, 5:16 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
De Politiewet 1993 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 36, eerste lid, wordt «overgedragen» vervangen door: gedelegeerd.
In artikel 39, vierde lid, wordt «opdragen» vervangen door: delegeren.
Artikel 41, eerste en tweede lid komen onder vernummering van het tweede tot derde lid te luiden:
1. De organisatie, de begroting, de jaarrekening, de formatie en het beleidsplan voor het Korps landelijke politiediensten behoeven jaarlijks de instemming van Onze Minister van Justitie. De instemming met de formatie en het beleidsplan wordt gegeven in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken.
2. Indien aan enige door de Raad vastgestelde beslissing geheel of gedeeltelijk instemming is onthouden, wordt de Raad daarover onverwijld ingelicht, onder gelijktijdige kennisgeving aan de beide kamers der Staten-Generaal.
In artikel 45, vierde lid, vervalt «en 260 tot en met 264».
In artikel 59, tweede lid, komt de laatste volzin te luiden:
Daarbij worden tevens nadere regels of beleidsregels gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens deze wet.
In artikel 60, tweede lid, komt de laatste volzin te luiden:
Daarbij worden tevens nadere regels of beleidsregels gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens deze wet.
De Uitvoeringswet verdrag biologische wapens wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, tweede lid, komt als volgt te luiden:
2. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ieder voor zoveel het hem aangaat, aangewezen ambtenaren.
Artikel 6 vervalt.
De Vreemdelingenwet wordt gewijzigd als volgt:
Aan artikel 1 wordt na de omschrijving van «voorwaardelijke vergunning tot verblijf» ingevoegd:
ambtenaren, belast met de grensbewaking: de ambtenaren, bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid;
ambtenaren, belast met het toezicht op vreemdelingen: de
ambtenaren, bedoeld in artikel 4, eerste lid;
ambtenaren, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen: de ambtenaren bedoeld in de artikelen 3, tweede en derde lid, en 4, eerste lid;
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede en derde lid komen te luiden:
2. Met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
3. Zij zijn tevens belast met de uitvoering van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking.
2. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:
4. De in de voorgaande leden bedoelde ambtenaren nemen de door Onze Minister in het belang van de grensbewaking gegeven bijzondere aanwijzingen in acht.
Artikel 4 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast:
a. de korpschef;
b. de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren.
c. de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. De in het eerste lid onder b en c bedoelde ambtenaren oefenen het toezicht onder leiding van de korpschef uit.
3. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, nemen de door Onze Minister in het belang van het toezicht gegeven bijzondere aanwijzingen in acht. De door Onze Minister vastgestelde beleidsregels omtrent het door de korpschef uitgeoefende toezicht worden gegeven door tussenkomst van de korpsbeheerder.
4. Met het algemene toezicht op de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet en van de door Onze Minister gegeven beleidsregels en bijzondere aanwijzingen, zijn belast de procureurs-generaal, fungerende directeuren van politie.
5. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, geven aan de procureurs-generaal, fungerende directeuren van politie, alle door hen gevraagde inlichtingen betrekking hebbende op het toezicht op de uitvoering.
Indien het bij koninklijke boodschap van 18 december 1996 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet (kamerstukken II 1996/97, 25 172) tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt artikel 4 te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast:
a. de korpschef;
b. de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren;
c. de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee;
d. de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. De in het eerste lid onder b en d bedoelde ambtenaren oefenen het toezicht uit onder leiding van de korpschef.
3. De in het eerste lid onder c bedoelde ambtenaren oefenen het toezicht op vreemdelingen onder leiding van de Commandant van de Koninklijke marechaussee uit.
4. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, nemen de door Onze Minister in het belang van het toezicht gegeven bijzondere aanwijzingen in acht. De door Onze Minister vastgestelde beleidsregels omtrent het door de korpschef uitgeoefende toezicht worden gegeven door tussenkomst van de korpsbeheerder.
5. Met het algemene toezicht op de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet en van de door Onze Minister gegeven beleidsregels en bijzondere aanwijzingen, zijn belast de procureurs-generaal, fungerende directeuren van politie.
6. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, geven aan de procureurs-generaal, fungerende directeuren van politie, alle door hen gevraagde inlichtingen betrekking hebbende op het toezicht op de uitvoering.
Artikel 4a komt te luiden:
1. De ambtenaren, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, nemen de door Onze Minister met betrekking tot uitzetting en bewaring van vreemdelingen gegeven bijzondere aanwijzingen in acht.
2. Beleidsregels met betrekking tot uitzetting en bewaring van vreemdelingen, gericht tot de korpschef, worden gegeven door tussenkomst van de korpsbeheerder.
Indien het bij koninklijke boodschap van 18 december 1996 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet (kamerstukken II 1996/97, 25 172) tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt artikel 4b als volgt te luiden:
1. De ambtenaren, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken waarmee, naar hun redelijk oordeel, personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben.
2. De ambtenaren zijn bevoegd van de bestuurder van een voertuig of van de schipper van een vaartuig, waarmee personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt.
3. De regeling bedoeld in artikel 5:19, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op de vordering bedoeld in het tweede lid.
Artikel 11, eerste lid, komt te luiden:
1. Onze Minister is bevoegd tot het verlenen en intrekken van vergunningen tot verblijf, daaronder begrepen voorwaardelijke vergunningen tot verblijf, alsmede tot het verlengen van de geldigheidsduur daarvan. Onze Minister kan van deze bevoegdheid mandaat verlenen aan de korpschef.
Artikel 15b, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
In onderdeel d wordt «aanwijzingen» vervangen door: bevelen.
Artikel 15c, eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:
f. Onze Minister wijst bij beleidsregel de veilige landen van herkomst aan, waar, gelet op de algehele situatie aldaar, geen vervolging is te duchten in de zin van artikel 15, eerste lid.
In artikel 17a wordt «door of namens de bevoegde autoriteit» vervangen door: door of namens Onze Minister.
Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De toezichthouders zijn bevoegd, hetzij op grond van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf, zodra dit mogelijk is na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Degene die stelt Nederlander te zijn, maar dat niet kan aantonen, kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen, bedoeld in het tweede en vierde lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden de documenten aangewezen waarover een vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. De toezichthouders zijn bevoegd de opgehouden persoon aan diens kleding of lichaam te onderzoeken.
Artikel 20 komt te luiden:
Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te geven regelen kan Onze Minister de reis- en identiteitspapieren van vreemdelingen tijdelijk in bewaring nemen en daarin aantekening stellen. Onze Minister kan de korpschef, alsmede de ambtenaren, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, machtigen deze bevoegdheid namens hem uit te oefenen.
Artikel 23 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt achter «Onze Minister» een punt geplaatst en wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende:
Onze Minister kan van deze bevoegdheid mandaat verlenen aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen.
2. Het tweede tot en met het vijfde lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid, vervallen.
Artikel 31 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid worden de woorden «Tegen een krachtens deze wet genomen beschikking» vervangen door: Tegen een ter uitvoering van deze wet gegeven beschikking.
2. Een vierde lid wordt toegevoegd, luidende:
4. Indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking op grond van deze wet die krachtens mandaat is gegeven door of namens de korpschef, wordt in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het bezwaarschrift beslist binnen zestien weken of – indien het advies van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken wordt ingewonnen – binnen vierentwintig weken na de ontvangst van het bezwaarschrift.
Het derde lid van artikel 44 komt te luiden:
3. Met de opsporing van de in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de bij of krachtens artikelen 3 en 4 door Onze Minister aangewezen ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
In artikel 26, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheid olietankschepen komt de tweede volzin te luiden als volgt: Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het verbod.
De Wet op de consignatie van gelden wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel b vervalt.
2. De aanduiding «c.» wordt vervangen door: b.
Artikel 4 komt te luiden:
Onze Minister stelt nadere regels omtrent de wijze waarop de consignatie kan plaatsvinden en uitkeringen uit de consignatiekas kunnen worden gedaan.
In artikel 5 wordt «de ambtenaar» telkens vervangen door: Onze Minister.
In artikel 6 wordt «de ambtenaar» vervangen door: Onze Minister.
In artikel 9, vierde lid, wordt «bij de ambtenaar» vervangen door: door Onze Minister.
De Wet op de economische delicten wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel 1° wordt gewijzigd als volgt:
a. In de zinsnede met betrekking tot de Mijnwet continentaal plat vervalt: , 35.
b. In de zinsnede met betrekking tot de Noodwet voedselvoorziening wordt na «24,» ingevoegd: eerste lid,.
c. In de zinsnede met betrekking tot de Prijzennoodwet vervalt: 15.
d. In de zinsnede met betrekking tot de Wet goedkeuring en uitvoering Markham-overeenkomst wordt «de artikelen 6 en 7, tweede lid» vervangen door: artikel 6.
2. Onderdeel 2° wordt gewijzigd als volgt:
a. De zinsnede met betrekking tot de Distributiewet 1939 vervalt.
b. In de zinsnede met betrekking tot de In- en uitvoerwet vervalt: 12b, zesde lid, 19g, eerste lid,.
c. In de zinsnede met betrekking tot de Landbouwwet vervalt: , 48a, derde lid,.
d. In de zinsnede met betrekking tot de Sanctiewet 1977 vervalt: , en artikel 10, derde lid.
e. In de zinsnede met betrekking tot de Wet tarieven gezondheidszorg wordt «, 30 en 32» vervangen door: en 30.
f. In de zinsnede met betrekking tot de Wet toezicht effectenverkeer vervalt: 29, vijfde lid,.
3. Onderdeel 3° wordt gewijzigd als volgt:
a. In de zinsnede met betrekking tot de Arbeidstijdenwet wordt «8:9» vervangen door: 8:3.
b. In de zinsnede met betrekking tot de Prijzenwet vervalt: , 6b.
c. In de zinsnede met betrekking tot de Wet op de kansspelen wordt «, 30u, tweede en derde lid, en 30x, vierde lid» vervangen door: en 30u, tweede en derde lid.
4. Onderdeel 4° wordt gewijzigd als volgt:
a. In de zinsnede met betrekking tot de Arbeidsomstandighedenwet vervalt «33,», wordt «36, derde en zesde lid, derde zin» vervangen door «36, derde lid» en wordt «37, achtste en negende lid» vervangen door «37, zesde en zevende lid».
b. In de zinsnede met betrekking tot de Diergeneesmiddelenwet vervalt: , 55.
c. In de zinsnede met betrekking tot de Plantenziektenwet vervalt: , 12, tweede en vierde lid,.
d. In de zinsnede met betrekking tot de Tabakswet wordt «, 9 en 19» vervangen door: en 9.
e. In de zinsnede met betrekking tot de Vleeskeuringswet vervalt: 31f,.
f. In de zinsnede met betrekking tot de Waarborgwet 1986 vervalt: , 57.
g. In de zinsnede met betrekking tot de Warenwet wordt «26, 31 en 32» vervangen door: 26, tweede lid, en 31.
h. In de zinsnede met betrekking tot de Wet arbeid vreemdelingen wordt «de artikelen 2, eerste lid, en 18, eerste lid» vervangen door: artikel 2, eerste lid.
i. In de zinsnede met betrekking tot de Wet arbeid gehandicapte werknemers wordt «tot en met vierde lid» vervangen door «en derde lid» en wordt «en zesde lid, derde zin» vervangen door: lid.
j. In de zinsnede met betrekking tot de Wet op het consumentenkrediet vervalt: 61, eerste lid,.
k. In de zinsnede met betrekking tot de Wet energiebesparing toestellen vervalt: 16,.
l. In de zinsnede met betrekking tot de Wet goederenvervoer over de weg vervalt: 26, eerste lid,.
m. In de zinsnede met betrekking tot de Wet agrarisch grondverkeer vervalt: , 62, vierde lid,.
n. In de zinsnede met betrekking tot de Wet op de medische hulpmiddelen wordt «9, eerste en derde lid, en 12, eerste lid» vervangen door: en 9, eerste en derde lid.
o. In de zinsnede met betrekking tot de Wet op de loonvorming wordt «de artikelen 10, vijfde lid, en 16» vervangen door: artikel 10, vijfde lid.
p. In de zinsnede met betrekking tot de Wet structurele sanering binnenvaart wordt «, 10 en 16,» vervangen door: en 10.
q. In de zinsnede met betrekking tot de Wet uitvoering aanbevelingen artikel 63, derde lid, EGKS-verdrag wordt «de artikelen 2 en 6, eerste lid» vervangen door: artikel 2.
r. In de zinsnede met betrekking tot de Wet uitvoering Internationaal Energieprogramma wordt «11, tweede lid, en 21» vervangen door: en 11, tweede lid.
s. In de zinsnede met betrekking tot de Wet tot uitvoering van de Verordening No. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap wordt «, 3 en 4, vijfde lid» vervangen door: en 3.
t. In de zinsnede met betrekking tot de Wet houdende vaststelling van minimumeisen voor het houden van legkippen wordt «, 3, eerste lid, en 7» vervangen door: en 3, eerste lid.
u. In de zinsnede met betrekking tot de Wet vervoer binnenvaart vervalt: 64, eerste lid,.
v. In de zinsnede met betrekking tot de Wet voorraadvorming aardolieprodukten wordt «13, derde lid, en 23, eerste lid» vervangen door: en 13, derde lid.
w. In de zinsnede met betrekking tot de Wet vrachtprijzen vervoer van kolen en staal wordt «, 4 en 5, derde lid» vervangen door: en 4.
x. In de zinsnede met betrekking tot de Wet op de gevaarlijke werktuigen wordt «14a en 20» vervangen door: en 14a.
y. In de zinsnede met betrekking tot de Wet ziekenhuisvoorzieningen vervalt: 21, eerste lid,.
z. In de zinsnede met betrekking tot de Ijkwet vervalt: , 29f, tweede lid, 29g, eerste lid,.
aa. In de zinsnede met betrekking tot de Wet explosieven voor civiel gebruik wordt «, 21 en 30» vervangen door: en 21.
ab. In de zinsnede met betrekking tot de Wegenverkeerswet 1994 wordt «35 en 158, vierde lid» vervangen door: en 35.
ac. In de zinsnede met betrekking tot de Wet voorkoming misbruik chemicaliën vervalt: en artikel 20.
Artikel 1a wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel 1° wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet verplaatsing mestproduktie «zesde» vervangen door: vijfde.
2. Onderdeel 2° wordt gewijzigd als volgt:
a. In de zinsnede met betrekking tot de Ontgrondingenwet wordt «16, tweede lid, en 22 j° artikel 18.6 van de Wet milieubeheer» vervangen door: en 16, tweede lid.
b. In de zinsnede met betrekking tot de Wet bodembescherming wordt «72 en 95 juncto 18.6 van de Wet milieubeheer» vervangen door: en 72.
c. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieubeheer wordt «17.1, 17.2, en 18.6» vervangen door: 17.1 en 17.2.
d. In de zinsnede met betrekking tot de Wet milieugevaarlijke stoffen vervalt: , en 64 juncto artikel 18.6 van de Wet milieubeheer.
e. In de zinsnede met betrekking tot de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt «9a, eerste, tweede, derde en vierde lid, en 25 juncto artikel 18.6 van de Wet milieubeheer» vervangen door: en 9a, eerste, tweede, derde en vierde lid.
f. In de zinsnede met betrekking tot de Wet verontreiniging zeewater wordt «6, 6a en 12 juncto artikel 18.6 van de Wet milieubeheer» vervangen door: 6 en 6a.
3. Onderdeel 3° wordt gewijzigd als volgt:
a. In de zinsnede met betrekking tot de Grondwaterwet wordt «de artikelen 11 en 50» vervangen door: artikel 11.
b. In de zinsnede met betrekking tot de Kernenergiewet vervalt: 66, eerste lid,.
c. In de zinsnede met betrekking tot de Meststoffenwet wordt «19 en 32» vervangen door: en 19.
d. In de zinsnede met betrekking tot de Wet geluidhinder wordt «175 en 148 juncto artikel 18.6 van de Wet milieubeheer» vervangen door: en 175.
e. In de zinsnede met betrekking tot de Wet inzake de luchtverontreiniging wordt «14, 86, tweede lid, 90 juncto artikel 18.6 van de Wet milieubeheer» vervangen door: 14 en 86, tweede lid,.
f. In de zinsnede met betrekking tot de Wet verplaatsing mestproduktie wordt «, 17 en 19» vervangen door: en 17.
g. In de zinsnede met betrekking tot de Wet vervoer gevaarlijke stoffen vervalt: 43,.
Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onder 2°, vervalt: bij in de Nederlandse Staatscourant bekend gemaakte beschikking,.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven omtrent de beëdiging van de opsporingsambtenaren, voor zover daarin niet reeds is voorzien.
3. Een vierde lid wordt toegevoegd, luidende:
4. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder 2°, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
In artikel 18, eerste lid, eerste volzin, wordt «te allen tijde» vervangen door «in het belang van de opsporing» en wordt na «voorwerpen» ingevoegd: voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Artikel 19 komt te luiden:
1. De opsporingsambtenaren zijn in het belang van de opsporing bevoegd inzage te vorderen van gegevens en bescheiden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
2. Zij zijn bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.
3. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.
In artikel 20 wordt «De in artikel 17 bedoelde ambtenaren hebben» vervangen door: De opsporingsambtenaren hebben in het belang van de opsporing.
Artikel 21 komt te luiden:
1. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd in het belang van de opsporing zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
2. Zij zijn bevoegd daartoe verpakkingen te openen.
3. Zij nemen op verzoek van de belanghebbende indien mogelijk een tweede monster, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.
4. Indien het onderzoek, de opneming of de monsterneming niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de zaken voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.
5. De genomen monsters worden voor zover mogelijk teruggegeven.
6. De belanghebbende wordt op zijn verzoek zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek, de opneming of de monsterneming.
Artikel 22 vervalt.
Artikel 23 komt te luiden:
1. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd in het belang van de opsporing vervoermiddelen te onderzoeken met het oog op de naleving van de voorschriften, bedoeld in de artikelen 1 en 1a, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
2. Zij zijn bevoegd in het belang van de opsporing vervoermiddelen waarmee naar hun redelijk oordeel zaken worden vervoerd op hun lading te onderzoeken met het oog op de naleving van de voorschriften, bedoeld in de artikelen 1 en 1a, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
3. Zij zijn bevoegd van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te vorderen van de wettelijk voorgeschreven bescheiden met het oog op de naleving van de voorschriften, bedoeld in de artikelen 1 en 1a, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
4. Zij zijn bevoegd met het oog op de uitoefening van deze bevoegdheden van de bestuurder van een voertuig of van de schipper van een vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hem aangewezen plaats overbrengt, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
5. De kosten van overbrenging komen ten laste van de betrokkene, indien een strafbaar feit wordt vastgesteld.
6. De in dit artikel genoemde bevoegdheden kunnen tevens worden uitgeoefend jegens personen, die zaken vervoeren.
Artikel 23a wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt «artikel 52, eerste lid, van de Grondwaterwet» en «artikel 25 van de Ontgrondingenwet,».
2. In het tweede lid wordt «de artikelen 21 en 22» vervangen door: artikel 21.
In artikel 24, eerste lid, wordt «de vorderingen tot stilhouden en doen stilhouden, omschreven in het vorige artikel, worden gedaan» vervangen door: de vordering tot stilhouden, omschreven in artikel 23, vierde lid, wordt gedaan.
Na artikel 24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een ieder is verplicht aan de opsporingsambtenaren binnen de door hen gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kunnen vorderen bij de uitoefening van de hen krachtens deze titel toekomende bevoegdheden.
2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.
3. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd op kosten van de overtreder door feitelijk handelen op te treden tegen hetgeen in strijd met de in het eerste lid bedoelde verplichting is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
De Wet op de naburige rechten wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 15, derde lid, komt te luiden:
3. De verdeling van de geïnde vergoedingen geschiedt aan de hand van een door de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon opgesteld reglement. Het reglement behoeft de instemming van Onze Minister van Justitie, die daartoe het gevoelen inwint van het in het tweede lid bedoelde College van Toezicht.
Artikel 15a, derde lid, komt te luiden:
3. De verdeling van de geïnde vergoedingen geschiedt overeenkomstig een door de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon opgesteld reglement, dat de instemming behoeft van Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Onze Minister van Justitie wint daartoe het gevoelen in van het in het tweede lid bedoelde College van Toezicht.
De Wet opneming buitenlandse pleegkinderen wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 25, eerste lid, wordt «door» vervangen door: bij besluit van.
Artikel 26 komt te luiden:
De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden genoemd in de artikelen 5:15, 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 48, eerste en derde lid, vervalt telkens «of namens».
In artikel 50, derde lid, vervalt «of een door hem aan te wijzen ambtenaar» en wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: Onze Minister kan een ambtenaar machtigen als voorzitter van het overleg op te treden.
De Wet wapens en munitie wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien dringende, aan het algemeen belang ontleende, gronden daartoe aanleiding geven is de korpschef bevoegd bij besluit, gericht tot degene die een wapen of munitie voorhanden heeft, te gelasten deze binnen een in dat besluit gestelde termijn bij hem in bewaring te geven.
2. In het derde lid vervallen de woorden «bij algemene bekendmaking».
3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met het negende lid tot het vierde tot en met het achtste lid.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt «bezwaar» vervangen door: bedenkingen.
Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:
1. In artikel 20, tweede lid, onderdeel a, wordt «goedgekeurde» vervangen door: toegestane.
2. In artikel 20, tweede lid, onderdeel b, wordt «bezwaar» vervangen door: bedenkingen.
Artikel 38 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij de uitvoering van deze wet volgen Onze Commissarissen in de provincie en de korpschefs de aanwijzingen van Onze Minister.
2. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:
3. Beleidsregels gericht tot de korpschef worden verstrekt door tussenkomst van de korpsbeheerder.
Het opschrift van paragraaf 11 wordt vervangen door: Toezicht op de naleving.
Artikel 45 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens deze wet bepaalde zijn belast:
1e. de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren;
2e. de bij besluit van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, aangewezen ambtenaren van de Rijksverkeersinspectie;
3e. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel 2, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. De toezichthouder beschikt slechts over de in artikel 5:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde bevoegdheid voorzover het betreft het openen van verpakkingen in het kader van het onderzoek van ladingen.
4. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheid, genoemd in artikel 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
De artikelen 46, 47 en 48 vervallen.
Na artikel 48 wordt een paragraaf 11a ingevoegd, waarvan het opschrift luidt: Opsporing.
In artikel 49 wordt «De in artikel 45, onder 1e, bedoelde ambtenaren» vervangen door: De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren.
In artikel 50, eerste lid, wordt «De in artikel 45, onder 1e, bedoelde ambtenaren» vervangen door: De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren.
In artikel 51, eerste lid, wordt «De in artikel 45, onder 1e, bedoelde ambtenaren» vervangen door: De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren.
In artikel 52, eerste lid, wordt «De in artikel 45, onder 1e, bedoelde ambtenaren» vervangen door: De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren.
In artikel 54 vervalt:, of 47, derde lid, en wordt na «27, eerste lid» ingevoegd: of.
Artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «aan wie bij verordeningen de handhaving of de zorg voor de naleving daarvan is toevertrouwd» vervangen door: die bij verordeningen zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder b, of derde lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
HOOFDSTUK 4. MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
De Bodemproductiewet 1939 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 8 komt te luiden:
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
Artikel 9 vervalt.
Na artikel 10 wordt een nieuw artikel 10a ingevoegd, luidende:
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de personen, die daartoe zijn aangewezen bij besluit van Onze Minister of bij besluit van de in artikel 5 bedoelde regeringscommissaris.
De Wet bedreigde uitheemse dier- en plantesoorten wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 7 komt te luiden:
1. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2. Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang krachtens deze wet behoort het bepalen door Onze Minister, dat levende of dode dieren of planten, alsmede delen of produkten van dieren of planten, die in strijd met het bepaalde in deze wet binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, worden teruggezonden naar het land van uitvoer of herkomst of naar enige andere plaats buiten Nederland worden gebracht die daarvoor naar het oordeel van Onze Minister geschikt is en in overeenstemming is met de doeleinden van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten (Trb. 1975, 23).
3. Indien niet tot terugzending naar enige andere plaats buiten Nederland als bedoeld in het tweede lid wordt besloten, kunnen de kosten van verzorging, huisvesting of opslag binnen Nederland geheel of gedeeltelijk in rekening worden gebracht bij de eigenaar, vervoerder, importeur of diens gemachtigde, bedoeld in het tweede lid. Bij ministeriële regeling kunnen terzake nadere regels worden gesteld.
In artikel 8, eerste lid, wordt na «7» ingevoegd: , derde lid,.
HOOFDSTUK 5. MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
De Archiefwet 1995 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 24, tweede lid, komt te luiden:
2. Onze minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang in geval een overheidsorgaan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid niet opvolgt.
Artikel 25, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet ten aanzien van het beheer van de in de artikelen 23, eerste en tweede lid, en 41, eerste lid, bedoelde archiefbescheiden.
Na artikel 25 worden twee nieuwe artikelen tussengevoegd, luidende:
1. Met het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onderdeel b, zijn belast de algemene rijksarchivaris en bij zijn besluit aangewezen, aan hem ondergeschikte ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
3. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheid, genoemd in artikel 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Indien een toezichthouder met toepassing van artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht een ruimte betreedt waarin de in de artikelen 23, eerste of tweede lid, dan wel artikel 41, eerste lid, bedoelde archiefbescheiden worden bewaard, dan wel met toepassing van artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht inzage vordert van die archiefbescheiden, neemt hij de voorschriften ten aanzien van de beveiliging van geheimen in acht.
1. De algemene rijksarchivaris doet aan het overheidsorgaan mededeling van de bevindingen van het toezicht en van de voorzieningen, die naar zijn oordeel dienen te worden getroffen.
2. Hij stelt, telkens indien hij daartoe aanleiding vindt, Onze minister op de hoogte van de bevindingen van het toezicht.
3. Hij brengt in ieder geval jaarlijks voor 1 juli aan Onze minister schriftelijk verslag uit van de bevindingen van het toezicht gedurende het afgelopen kalenderjaar. Onze minister legt dit verslag, vergezeld van zijn standpunt, over aan de Staten-Generaal.
Artikel 28, eerste lid, komt te luiden:
1. Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden, bedoeld in artikel 27, is, onder de bevelen van gedeputeerde staten, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet belast de provinciale inspecteur. Met betrekking tot dit toezicht op de naleving stellen provinciale staten een verordening vast.
Artikel 30 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid wordt «uit 's Rijks kas een tijdelijke tegemoetkoming verlenen in» vervangen door: een subsidie verstrekken voor.
2. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht op de subsidie, bedoeld in het derde lid, van toepassing.
Artikel 32, tweede lid, komt te luiden:
2. Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen, voorzover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van burgemeester en wethouders, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet belast de gemeentearchivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt de gemeenteraad een verordening vast, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld.
Aan artikel 33, tweede lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van de beslissing omtrent goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen.
Artikel 34, eerste lid, komt te luiden:
1. Gedeputeerde staten zijn bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ingeval burgemeester en wethouders niet aan de in artikel 30, eerste lid, genoemde verplichting voldoen.
Artikel 35 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid wordt «uit 's Rijks kas een tijdelijke tegemoetkoming verlenen in» vervangen door: een subsidie verstrekken voor.
2. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht op de subsidie, bedoeld in het derde lid, van toepassing.
Het tweede lid van artikel 37 komt te luiden:
2. Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het waterschap, voorzover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet belast de waterschapsarchivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het bestuur een verordening vast, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld.
Aan artikel 38, tweede lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van de beslissing omtrent goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen.
Artikel 39, eerste lid, komt te luiden:
1. Gedeputeerde staten zijn bevoegd tot toepassing van bestuursdwang in geval het dagelijks bestuur niet aan de in artikel 35, eerste lid, genoemde verplichting voldoet.
In artikel 41, eerste lid, onder b, wordt «met openbaar gezag bekleed» vervangen door: met enig openbaar gezag bekleed.
De Mediawet wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Van besluiten wordt zo spoedig mogelijk na de bekendmaking mededeling gedaan aan Onze Minister.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het Commissariaat kan slechts met instemming van alle leden aan één of meer van zijn leden mandaat en machtiging verlenen tot het uitvoeren van delen van zijn taak.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Het Commissariaat stelt regels ten aanzien van zijn besluitvorming en werkwijze. Deze regels behoeven de instemming van Onze Minister.
In artikel 12 wordt in de tweede volzin «goedkeuring» vervangen door: instemming.
Artikel 13 komt te luiden:
1. Besluiten van het Commissariaat voor de Media kunnen gedurende zes weken na de mededeling daarvan aan Onze Minister, dan wel gedurende de tijd dat het besluit is geschorst, bij koninklijk besluit worden vernietigd.
2. Schorsing van besluiten van het Commissariaat kan slechts plaatsvinden gedurende vier weken na de mededeling daarvan aan Onze Minister.
3. Een koninklijk besluit tot schorsing, opheffing of verlenging van de schorsing of tot vernietiging wordt in het Staatsblad geplaatst.
Artikel 15a, vijfde lid, komt te luiden:
5. De programmaraad regelt zijn werkzaamheden. Deze regels behoeven de instemming van het bestuur van de Programmastichting.
In artikel 15b, eerste lid, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
Artikel 16, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel e wordt «na goedkeuring» vervangen door: na toestemming.
2. In onderdeel j wordt «goedgekeurde begroting» vervangen door: de begroting waarmee Onze Minister heeft ingestemd».
In artikel 24, eerste lid, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
In artikel 29, eerste lid, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
Artikel 39e, derde lid, komt te luiden:
3. Het Commissariaat kan aan de toewijzing van zendtijd aan educatieve omroepinstellingen voorschriften verbinden ten aanzien van de coördinatie van educatieve programma-onderdelen en de samenwerking tussen educatieve omroepinstellingen. Besluiten van het Commissariaat als bedoeld in de vorige volzin behoeven de goedkeuring van Onze Minister. Goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van de beslissing omtrent goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn verleend.
Artikel 39i wordt gewijzigd als volgt:
1. De zinsnede «Onder goedkeuring door Onze Minister, kan het Commissariaat voor de Media» wordt vervangen door: Het Commissariaat voor de Media kan.
2. Voor de tekst wordt het cijfer «1» geplaatst, waarna een tweede lid wordt toegevoegd. luidende:
2. Besluiten van het Commissariaat als bedoeld in het eerste lid behoeven de goedkeuring van Onze Minister. Goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van de beslissing omtrent goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn verleend.
In artikel 52, derde lid, tweede volzin, wordt «Hij kan deze bevoegdheid geheel of gedeeltelijk overdragen aan» vervangen door: Hij kan deze bevoegdheid delegeren aan.
In artikel 77, eerste lid, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
Artikel 80 vervalt.
In artikel 81, derde lid, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
In artikel 93, eerste volzin, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
In artikel 98, eerste lid, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
Artikel 122d wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vierde lid, aanhef, wordt «Goedkeuring» vervangen door «Instemming» en wordt «besluiten» vervangen door «beslissingen» .
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Indien binnen vier weken na ontvangst van een beslissing als bedoeld in het vierde lid, door de raad van toezicht niet anders is beslist, wordt de instemming geacht te zijn verleend.
In artikel 122f, eerste lid, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
In artikel 122j, eerste en tweede lid, wordt «goedkeuring» telkens vervangen door: instemming.
Artikel 122m wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «na goedkeuring door» vervangen door: na toestemming van.
2. In het tweede lid wordt «zijn goedkeuring aan» vervangen door: zijn toestemming voor.
3. In het derde lid wordt «goedkeuring» vervangen door: toestemming.
Artikel 123, wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid, aanhef, en onderdeel a, komen te luiden:
Naast de taken die het Fonds heeft op grond van andere wettelijke bepalingen, heeft het Fonds tot taak:
a. het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde met betrekking tot de pers;.
2. Toegevoegd worden twee leden, luidende:
3. Met het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde toezicht op de naleving zijn belast de leden van het bestuur van het Bedrijfsfonds en de bij besluit van het bestuur daartoe aangewezen medewerkers van het Bedrijfsfonds.
4. Van een besluit als bedoeld in het derde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 125 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Van een besluit tot steunverlening wordt binnen een week nadat het is genomen mededeling gedaan aan Onze Minister.
2. Het tweede lid, komt te luiden:
2. Het bestuur stelt regels vast over de besluitvorming en de werkwijze van het bestuur. Deze regels behoeven de instemming van Onze Minister.
In artikel 126 wordt in de tweede volzin «goedkeuring» vervangen door: instemming.
Artikel 127 komt te luiden:
1. Besluiten van het Bedrijfsfonds voor de pers kunnen gedurende zes weken na de mededeling daarvan aan Onze Minister, dan wel gedurende de tijd dat het besluit is geschorst, bij koninklijk besluit worden vernietigd.
2. Schorsing van besluiten van het Bedrijfsfonds kan slechts plaatsvinden gedurende vier weken dagen na de mededeling daarvan aan Onze Minister.
3. In afwijking van artikel 10:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan schorsing of vernietiging alleen geschieden wegens strijd met het recht.
4. Een koninklijk besluit tot schorsing, opheffing of verlenging van de schorsing of tot vernietiging wordt in het Staatsblad geplaatst.
5. Een besluit tot toekenning van financiële steunverlening treedt eerst in werking na afloop van een termijn van vier weken of zoveel eerder als Onze Minister heeft medegedeeld niet tot een voordracht voor schorsing of vernietiging over te gaan.
Het opschrift van Hoofdstuk X komt te luiden:
HOOFDSTUK X. BESTUURSRECHTELIJKE HANDHAVING.
Het opschrift van afdeling 1 van Hoofdstuk X komt te luiden:
AFDELING 1. BESTUURSRECHTELIJKE HANDHAVING DOOR HET COMMISSARIAAT VOOR DE MEDIA.
Artikel 134 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «met het toezicht op de naleving» vervangen door: met de bestuursrechtelijke handhaving.
2. Toegevoegd worden twee leden, luidende:
3. Met het toezicht op de naleving van de in het eerste lid genoemde onderdelen van deze wet zijn belast de leden van het Commissariaat en de bij besluit van het Commissariaat aangewezen medewerkers van het Commissariaat.
4. Van een besluit als bedoeld in het derde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 134a vervalt.
Artikel 138 vervalt.
Artikel 138a vervalt.
Artikel 138b komt te luiden:
De in artikel 134, derde lid, bedoelde toezichthouders zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 138c vervalt.
In artikel 138d wordt na «verzorgers van een abonneeprogramma» ingevoegd: , de Wereldomroep.
Artikel 138e vervalt.
In artikel 139 wordt «Iedere instelling die zendtijd heeft verkregen, draagt er zorg voor» vervangen door «Iedere instelling die zendtijd heeft verkregen en de Wereldomroep dragen er zorg voor», wordt «haar programma-onderdelen» vervangen door «hun programma-onderdelen» en wordt na «de instellingen die zendtijd hebben verkregen» ingevoegd: en de Wereldomroep.
In artikel 140, eerste lid, wordt «de medewerkers van de Dienst omroepbijdragen die daartoe door de directeur van de Dienst omroepbijdragen zijn aangewezen» vervangen door «de bij besluit van de directeur van de Dienst omroepbijdragen aangewezen medewerkers van de Dienst omroepbijdragen» , en wordt een volzin toegevoegd, luidende: Van een besluit als bedoeld in de eerste volzin wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
In artikel 141 wordt «de Dienst omroepbijdragen aanwijzingen van algemene aard geven» vervangen door: beleidsregels vaststellen.
Artikel 143 vervalt.
Het eerste en tweede lid van artikel 144 vervallen, waarna de aanduiding «3» voor de tekst vervalt.
Artikel 144a vervalt.
Artikel 144b komt te luiden:
De toezichthouders zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 144d vervalt.
Aan artikel 145f wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:
6. Afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de in dit artikel bedoelde bevoegdheid tot het doen verzegelen, onderscheidenlijk doen meevoeren en opslaan van ontvanginrichtingen.
In artikel 170, vierde en vijfde lid, wordt «goedkeuring» telkens vervangen door: instemming.
In artikel 170a, derde lid, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
De Monumentenwet 1988 wordt gewijzigd als volgt:
Het opschrift van hoofdstuk II, paragraaf 4, komt te luiden: Bestuursdwang.
Artikel 30 komt te luiden:
Onze Minister is, voorzover hij vergunningverlenend gezag is, bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van een verbod als bedoeld in artikel 11, of van een voorschrift als bedoeld in artikel 19.
Artikel 31 komt te luiden:
De werking van een beschikking tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 30 wordt opgeschort tot de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.
Artikel 32 vervalt.
Artikel 33 vervalt.
Artikel 34 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «uit 's Rijks kas een uitkering» vervangen door: subsidie.
2. In het tot tweede lid te vernummeren derde lid wordt «uitkering» vervangen door: subsidie.
3. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid en komt te luiden:
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het verstrekken van subsidie, bedoeld in het eerste lid. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de wijze waarop het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur bij het verstrekken van subsidie worden betrokken, en kunnen voorts betrekking hebben op:
a. de criteria op grond waarvan subsidie kan worden verstrekt;
b. de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald;
c. de vaststelling van een subsidieplafond;
d. de aanvraag van een subsidie;
e. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
f. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;
g. de vaststelling van de subsidie;
h. de betaling en terugvordering van de subsidie, alsmede het verlenen van voorschotten op de subsidie.
4. Na vernummering van het vierde tot vijfde lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd luidende:
4. Indien bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt voorzien in een subsidieplafond, worden daarbij regels gesteld omtrent de wijze van verdeling gesteld.
Het opschrift van hoofdstuk VII komt te luiden: Handhaving en strafbepalingen.
Artikel 58 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister onderscheidenlijk de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen personen.
2. Met de opsporing van de bij de artikelen 56 en 57 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de in het eerste lid bedoelde ambtenaren, voorzover zij bij besluit van Onze Minister van Justitie daartoe zijn aangewezen. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 van het Wetboek van Strafrecht, voorzover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
3. De in het eerste en het tweede lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
4. Van een besluit van Onze Minister als bedoeld in het eerste lid of van Onze Minister van Justitie als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
De Wet op het specifiek cultuurbeleid wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. Specifieke uitkeringen: subsidies aan provincies of aan gemeenten waarvan de bestedingsrichting vooraf is aangegeven of die worden verstrekt voor de bestrijding van de kosten van bepaalde taken of activiteiten, alsmede subsidies aan particulieren waarvan de verstrekking afhankelijk is van de verstrekking van subsidie door provincies of gemeenten aan de betrokken particulieren.
2. In het tweede lid wordt «subsidies en specifieke uitkeringen» vervangen door: subsidies.
Het opschrift van Hoofdstuk 3 komt te luiden:
HOOFDSTUK III SUBSIDIES TEN BEHOEVE VAN CULTUURUITINGEN.
Artikel 4 komt te luiden:
Onze Minister kan ten behoeve van cultuuruitingen subsidies verstrekken.
In het tweede en het derde lid van artikel 5 wordt «Uitkeringen» telkens vervangen door: Subsidies.
In artikel 6 wordt «die uitkeringen» vervangen door: die subsidies.
In artikel 7 vervalt: op aanvraag.
Artikel 8 komt te luiden:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het verstrekken van subsidies op grond van deze wet.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:
a. de criteria op grond waarvan subsidie kan worden verstrekt;
b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
c. de vaststelling van een subsidieplafond;
d. de aanvraag van een subsidie;
e. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
f. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;
g. de vaststelling van de subsidie;
h. de betaling en terugvordering van de subsidie, alsmede het verlenen van voorschotten op de subsidie.
3. Indien bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, wordt voorzien in een subsidieplafond, worden daarbij regels gesteld omtrent de wijze van verdeling.
4. Onverminderd artikel 5, tweede en derde lid, kan bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid worden bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt voor perioden van ten hoogste vier jaren, doch uitsluitend binnen de perioden waarvoor een cultuurnota geldt.
5. Onze Minister kan bij het verstrekken van een subsidie de ontvanger daarvan verplichtingen opleggen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de maatregel, bedoeld in het eerste lid.
6. De verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel f, en het vijfde lid, kunnen mede strekken ter bevordering van overheidsdoeleinden van algemene aard.
7. Uiterlijk een maand voordat de voordracht voor een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan, plaatst Onze Minister het ontwerp daarvan in de Staatscourant.
Na artikel 8 wordt een artikel 8a ingevoegd, luidende:
1. Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet aan de subsidie-ontvanger opgelegde verplichtingen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4. Aan door Onze Minister verstrekte subsidies is de verplichting verbonden dat de subsidie-ontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
In het eerste lid van artikel 9 wordt «door daartoe financiële bijdragen ter beschikking te stellen» vervangen door: door daartoe subsidies te verstrekken.
Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «na goedkeuring door Onze Minister» vervangen door: nadat Onze Minister daarmee heeft ingestemd, en wordt een volzin toegevoegd, luidende: De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Het bestuur van een fonds stelt één of meer reglementen vast waarin in ieder geval worden vastgelegd de werkwijze, de procedures en de criteria die het bestuur bij het verstrekken van subsidies hanteert, alsmede de verplichtingen die aan de subsidie-ontvanger worden opgelegd. In deze reglementen kunnen voorts regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van een subsidieplafond en de wijze van verdeling daarvan, de betaling en terugvordering van de subsidie alsmede de verlening van voorschotten op de subsidie. Onze Minister kan met betrekking tot genoemde onderwerpen het bestuur van een fonds voorschrijven ter zake een reglement te wijzigen. Een besluit tot vaststelling van een reglement of een wijziging daarvan treedt slechts in werking na goedkeuring door Onze Minister. Goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van de beslissing omtrent goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen.
In artikel 11 wordt «financiële bijdragen» vervangen door: subsidies.
Artikel 15 komt te luiden:
De artikelen 5 tot en met 7 zijn niet van toepassing op specifieke uitkeringen aan particulieren te behoeve van bepaalde taken of activiteiten waarvoor voor minder dan 25 procent subsidie wordt verstrekt door provincies of gemeenten.
De Wet tot behoud van cultuurbezit wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer 1 geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw), onderdeel f, wordt «door Onze Minister» vervangen door: bij besluit van Onze Minister.
3. Een nieuw tweede lid wordt toegevoegd, luidende:
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
In artikel 14a, tweede lid, onder b, wordt de zinsnede «die in overwegende mate door de Staat of een ander overheidslichaam wordt gefinancierd» vervangen door: die in overwegende mate wordt gefinancierd door subsidie, die door de Staat of een ander overheidslichaam wordt verstrekt.
Het opschrift boven Hoofdstuk IV komt te luiden:
HOOFDSTUK IV HANDHAVING.
Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «de ambtenaren die door Onze Minister daartoe zijn aangewezen.» vervangen door: de bij besluit van Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaren.
2. In het derde lid wordt «een besluit tot aanwijzing, als bedoeld in het eerste lid,» vervangen door: een besluit als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast:
a. de inspecteur en de in artikel 15, eerste lid, bedoelde ambtenaren, voor zover zij daartoe bij besluit van Onze Minister van Justitie zijn aangewezen;
b. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane.
Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voorzover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2. In het derde lid wordt «een besluit tot aanwijzing, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b» vervangen door: een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
Artikel 17 komt te luiden:
De inspecteur en de in de artikelen 15, eerste lid, en 16 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 18 komt te luiden:
De inspecteur en de in artikel 15, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de bewoner hun beschermd cultureel erfgoed dat in de woning aanwezig is, toont.
HOOFDSTUK 6. MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
De Organisatiewet Sociale verzekeringen 1997 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 58, vierde lid, komt te luiden:.
4. Indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen een besluit neemt dat afwijkt van een ontwerp van een overeenkomst bedoeld in artikel 44, brengt dit instituut de reden voor die afwijking ter kennis van de betrokken sectorraad.
Artikel 59, eerste lid, onderdeel b komt te luiden:
b. Onze Minister heeft ingestemd met de statuten van deze rechtspersoon.
Artikel 62, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel b wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
2. In onderdeel c wordt «goedkeuring van» vervangen door: instemming met.
Artikel 103 komt te luiden:
1. Indien een besluit goedkeuring behoeft ingevolge een wet die wordt uitgevoerd door het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling, kan de goedkeuring worden onthouden op de grond dat het besluit in strijd met het recht of met het algemeen belang is, of niet voldoet aan eisen van doelmatigheid.
2. Indien ingevolge een wet bedoeld in het eerste lid een handeling de instemming behoeft van Onze Minister zijn de artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursecht van overeenkomstige toepassing.
Artikel 104 komt te luiden:
1. Een besluit van het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling kan bij koninklijk besluit worden vernietigd.
2. Indien een besluit naar het oordeel van het College van toezicht sociale verzekeringen voor vernietiging in aanmerking komt, doet het College daarvan binnen twee dagen nadat het besluit te zijner kennis is gekomen, mededeling aan Onze Minister. Het College geeft hiervan tegelijkertijd kennis aan het bestuursorgaan dat het besluit nam, en zo nodig aan het orgaan dat met de uitvoering van het besluit is belast.
3. Het College van toezicht sociale verzekeringen draagt zorg voor de totstandkoming van stukken waaruit de gronden voor zijn in het tweede lid bedoelde oordeel blijken en zendt deze stukken binnen een week na de in het tweede lid bedoelde mededeling aan Onze Minister.
4. Een besluit ten aanzien waarvan het tweede lid is toegepast, wordt niet of niet verder uitgevoerd, voordat van Onze Minister de mededeling is ontvangen dat voor schorsing of vernietiging geen gronden bestaan. Indien het besluit niet binnen vier weken na dagtekening van de in het tweede lid bedoelde mededeling is geschorst of vernietigd, wordt het uitgevoerd.
5. Indien een bekendgemaakt besluit niet is vernietigd binnen de tijd waarvoor het is geschorst, wordt dit door de rechtspersoon die het besluit heeft genomen, bekendgemaakt.
6. Het koninklijk besluit tot schorsing, opheffing of verlenging van de schorsing of tot vernietiging wordt in het Staatsblad geplaatst.
De artikelen 105 en 106 vervallen.
De Wet op de bedrijfsorganisatie wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 35 komt te luiden:
De Raad kan met betrekking tot de vervulling van zijn in artikel 2 omschreven taak, bij verordening zijn bevoegdheden – met uitzondering van de bevoegdheid tot het maken van verordeningen en die tot het vaststellen ingevolge artikel 52, derde lid, van het bedrag der inkomsten en uitgaven –, delegeren aan de voorzitter, het dagelijks bestuur of een commissie uit zijn midden.
Artikel 37 komt te luiden:
Tenzij het voorschrift, waarbij de medewerking wordt ingeroepen, anders bepaalt, kan de Raad bij verordening zijn bevoegdheden, voortvloeiend uit de gevorderde medewerking, met uitzondering van het stellen van nadere regelen bij verordening, delegeren aan een commissie uit zijn midden.
In artikel 46, derde lid, wordt «veertien dagen» vervangen door: twee weken.
Artikel 52 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «veertien dagen» vervangen door: twee weken.
2. In het vierde lid wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
3. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De instemming van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid strekt, voor zover het de inkomsten en uitgaven betreft waarmee is ingestemd, tot décharge van het dagelijks bestuur, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.
De artikelen 56 en 57 worden vervangen door:
1. Indien een verordening of een ander besluit van de Raad Onze goedkeuring of die van Onze betrokken ministers behoeft, kan de goedkeuring worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
2. Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen.
De artikelen 58 en 59 komen te luiden:
De besluiten van de Raad, de voorzitter, het dagelijks bestuur en de commissies uit het midden van de Raad kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd.
Het koninklijk besluit tot vernietiging of tot schorsing, dan wel tot verlenging of opheffing van een schorsing wordt in het Staatsblad geplaatst.
De artikelen 60 tot en met 64 vervallen.
In de artikelen 68, tweede lid, en 70, vierde lid, wordt «twee maanden» telkens vervangen door: acht weken.
In artikel 90, eerste lid, wordt «83, eerste lid,» vervangen door: 83,.
Artikel 95 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het bestuur kan bij verordening zijn bevoegdheden delegeren aan een ander orgaan van het lichaam.
2. In het derde lid wordt «overgedragen» telkens vervangen door: gedelegeerd.
Artikel 98 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Tenzij het voorschrift, waarbij de medewerking wordt ingeroepen, anders bepaalt, kan het bestuur van een bedrijfslichaam bij verordening zijn bevoegdheden, voortvloeiend uit de gevorderde medewerking, delegeren aan een ander orgaan van dat lichaam.
2. In het tweede lid wordt «opgedragen» vervangen door: gedelegeerd.
In artikel 118, derde lid, wordt «veertien dagen» vervangen door: twee weken.
Artikel 124 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «veertien dagen» vervangen door: twee weken.
2. In het vierde lid wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
3. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De instemming strekt, voor zover het de inkomsten en uitgaven betreft waarmee is ingestemd, tot décharge van het dagelijks bestuur, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.
De artikelen 128 tot en met 130 worden vervangen door:
1. Indien een verordening of een ander besluit van een orgaan van een bedrijfslichaam de goedkeuring van Onze betrokken ministers of van de Raad behoeft, kan de goedkeuring door Onze ministers worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang en door de Raad wegens strijd met het recht of de belangen, waarvan hem bij artikel 2 de behartiging is opgedragen.
2. Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen.
De Raad maakt een beslissing over een vraagpunt als bedoeld in artikel 90, tweede lid, bekend binnen acht weken na de dag waarop het vraagpunt hem ter beslissing is voorgelegd. Hij kan de beslissing bij binnen die tijd te nemen besluit verdagen.
Artikel 132 komt te luiden:
Ten aanzien van de goedkeuring, bedoeld in artikel 97, tweede lid, onder b, is artikel 128 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de goedkeuring door het bestuur van een hoofdprodukt-, een produkt- of een hoofdbedrijfschap kan worden onthouden wegens strijd met het recht of de belangen, waarvan de behartiging hem in artikel 71 is opgedragen.
De artikelen 133 en 134 worden vervangen door:
De besluiten van de organen van bedrijfslichamen kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd.
1. Een koninklijk besluit tot vernietiging of tot schorsing, dan wel tot verlenging of opheffing van een schorsing wordt in het Staatsblad geplaatst.
2. De Raad wordt gehoord, alvorens Ons een voordracht tot vernietiging wordt gedaan.
Artikel 135 vervalt.
Artikel 136 komt te luiden:
De artikelen 128, 133 en 134 zijn ten aanzien van lichamen als bedoeld in artikel 11 van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 7. MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT
De Binnenschepenwet wordt gewijzigd als volgt:
Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid.
In artikel 16, eerste lid, vervalt «door of vanwege Onze Minister afgegeven».
In artikel 18, eerste lid, vervalt: of vanwege.
In artikel 25, eerste lid, vervalt: of vanwege.
Artikel 27 wordt gewijzigd als volgt:
1. De laatste volzin van het eerste lid komt te luiden:
Onze Ministers kunnen beleidsregels vaststellen ten aanzien van de taakvervulling door deze ambtenaren.
2. In het derde lid wordt «regels» vervangen door: beleidsregels.
Artikel 28, tweede tot en met vierde lid, komt te luiden:
2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn voorts belast de bij besluit van Onze Ministers aangewezen ambtenaren. Indien zij ambtenaren van provincies, gemeenten of waterschappen aanwijzen, doen zij dit in overeenstemming met de desbetreffende besturen.
3. Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4. Onze Ministers kunnen beleidsregels vaststellen ten aanzien van de taakvervulling door de in het eerste tot en met derde lid bedoelde ambtenaren.
Artikel 29 komt te luiden:
1. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheid, genoemd in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De toezichthouder is bevoegd afgifte te vorderen van ongeldige certificaten van onderzoek en vaarbewijzen.
Artikel 48 komt te luiden:
1. Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de in artikel 28 genoemde ambtenaren, die daartoe door Onze Ministers zijn aangewezen. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 49 komt te luiden:
1. De artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in artikel 48 bedoelde ambtenaren.
2. De in artikel 48 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.
3. De in artikel 48 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd afgifte te vorderen van ongeldige certificaten van onderzoek en vaarbewijzen.
De artikelen 50 en 51 vervallen.
De Havennoodwet wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 7 komt te luiden:
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van een aanwijzing als bedoeld in artikel 6.
In artikel 8 wordt «hij kan door hem aan te wijzen personen schriftelijk machtigen deze bevoegdheid namens hem uit te oefenen» vervangen door: hij kan hiervan mandaat verlenen.
Artikel 10, tweede lid, komt te luiden:
2. In havendistricten kan Onze Minister van zijn bevoegdheden bedoeld in de artikelen 6 en 8 machtiging verlenen aan de Districtshavencommissaris.
Artikel 15 vervalt.
Artikel 19 komt te luiden:
1. Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe door Onze Minister aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. De artikelen 5:13, 5:15, 5:16 en 5:18 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20 komt te luiden:
1. De in artikel 19 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
2. De in artikel 19 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd inzage te vorderen van gegevens en bescheiden. Artikel 5:17, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Na artikel 20 wordt een artikel 21 ingevoegd, luidende:
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de in artikel 19 bedoelde ambtenaren.
2. De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Loodsenwet wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 4, eerste lid, vervalt «die daarbij rekening houdt met de belangen, bedoeld in artikel 2, derde lid». Aan het slot wordt een nieuwe zin toegevoegd, luidende: De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met de belangen, genoemd in artikel 3, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet.
Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Besluiten van de algemene raad of van de ledenvergadering van de corporatie kunnen op de voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit worden vernietigd.
2. In het tweede lid vervallen «schorsing of» en «, bij een met redenen omkleed besluit dat, in geval van schorsing, de duur daarvan bepaalt».
Artikel 46 komt te luiden:
1. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 9, eerste lid, onder a, 1°, artikel 13, eerste lid, onder a, 1° en 2°, en onder b, artikel 15, eerste lid, onder b, 2°, artikel 21, vijfde lid, en artikel 26. Van het besluit wordt mededeling gedaan aan de corporatie onderscheidenlijk de regionale corporatie.
2. Van de krachtens het eerste lid genomen maatregelen wordt binnen tweemaal vierentwintig uur een schriftelijk verslag opgemaakt dat onverwijld in afschrift wordt gezonden aan de belanghebbenden alsmede aan de algemene raad onderscheidenlijk het bestuur van de regionale corporatie.
Artikel 49 komt te luiden:
1. Met de opsporing van de in deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, een vordering of een handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. De artikelen 5:13, 5:15 tot en met 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
4. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.
Na artikel 49 wordt een artikel 49a ingevoegd, luidende:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren, aangewezen bij het besluit, bedoeld in artikel 49, eerste lid.
2. De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Meetbrievenwet 1981 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 24, derde lid, wordt, onder verlettering van de onderdelen «b» en «c» tot c en d, een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:
b. meetbrieven afgegeven ingevolge de Meetbrievenwet 1948;
Artikel 25 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van de in artikel 24, eerste lid, bedoelde verplichting zijn belast de ambtenaren van de Scheepsmetingsdienst.
2. De toezichthouder oefent zijn bevoegdheden slechts uit ten aanzien van een schip, ongeacht welke vlag het voert, dat zich in een Nederlandse haven bevindt.
3. De uitoefening van het toezicht op de naleving mag in geen geval vertraging voor het schip meebrengen.
4. Indien blijkt, dat de voornaamste kenmerken van het schip afwijken van die vermeld op de Internationale Meetbrief (1969), in dier voege, dat dit tot een vermeerdering van de bruto- of netto-tonnage leidt, wordt de Staat wiens vlag het schip voert hiervan door het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst onmiddellijk in kennis gesteld.
5. Indien niet is voldaan aan de in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde verplichting, verlenen de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, geen expeditie.
De Postwet wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 5, achtste lid, vervalt: Nederlandse.
Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. Met het toezicht op de naleving van het tweede lid, onder a., zijn belast de bij besluit van het college aangewezen ambtenaren. De toezichthoudende ambtenaren beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:15, 5:17, 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Toegevoegd wordt een nieuw vijfde lid, luidende:
5. Van een besluit als bedoeld in het vierde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Het opschrift van § 4 komt te luiden:
§ 4 Toezicht op de naleving.
De artikelen 14a en 14b komen te luiden:
1. De bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op:
a. de bijzondere en buitengewone omstandigheden, bedoeld in paragraaf 5, en,
b. een door hem gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 15.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1. De bij besluit van het college aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, voor zover het betreft de andere dan in artikel 14a, eerste lid, bedoelde bepalingen.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Na artikel 14b wordt ingevoegd:
§ 4a Bestuursrechtelijke handhaving.
De artikelen 15 tot en met 15c komen te luiden:
1. Indien de houder van de concessie handelt in strijd met een bij of krachtens paragraaf 5 gestelde verplichting, kan Onze Minister deze een aanwijzing geven.
2. Indien de houder van de concessie handelt in strijd met een verplichting gesteld bij of krachtens andere dan in het eerste lid bedoelde bepalingen van deze wet, kan het college deze een aanwijzing geven.
1. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van verplichtingen gesteld bij of krachtens:
a. paragraaf 5, of,
b. een aanwijzing als bedoeld in artikel 15, eerste lid.
2. Het college is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van verplichtingen gesteld bij of krachtens:
a. andere dan in het eerste lid bedoelde bepalingen van deze wet, of,
b. een aanwijzing als bedoeld in artikel 15, tweede lid.
1. Onze Minister kan bij beschikking een bestuurlijke boete van ten hoogste een miljoen gulden opleggen aan de houder van de concessie, indien deze handelt in strijd met:
a. een verplichting gesteld bij of krachtens paragraaf 5;
b. een verplichting gesteld bij of krachtens een door hem gegeven aanwijzing, of,
c. artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Het college kan bij beschikking een bestuurlijke boete van ten hoogste een miljoen gulden opleggen:
a. aan de houder van de concessie, indien deze handelt in strijd met:
1°. een verplichting gesteld bij of krachtens andere dan in het eerste lid bedoelde bepalingen van deze wet;
2°. een verplichting gesteld bij of krachtens een door hem gegeven aanwijzing, of,
3°. artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
b. aan de overtreder van de voorschriften, neergelegd in de artikelen 12, eerste en derde lid, en van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Onze Minister, onderscheidenlijk het college, legt geen boete op indien de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend aannemelijk maakt dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.
4. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete houdt Onze Minister, onderscheidenlijk het college, in ieder geval rekening met de ernst en de duur van de overtreding.
1. Met het onderzoek zijn belast:
a. de in artikel 14a bedoelde ambtenaren, voor zover het de toepassing van artikel 15b, eerste lid, betreft, en,
b. de in artikel 14b bedoelde ambtenaren, voor zover het de toepassing van artikel 15b, tweede lid, betreft.
2. Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet en de Algemene wet bestuursrecht bepaalde beschikken de ambtenaren ten behoeve van het onderzoek over de in deze paragraaf geregelde bevoegdheden.
In artikel 15e, eerste lid, vervalt: de in artikel 15o bedoelde.
De artikelen 15o tot en met 15v vervallen.
Het opschrift voorafgaand aan artikel 16 komt te luiden:
§ 4b Strafbepalingen.
In artikel 20, derde lid, vervalt: Nederlandse.
Artikel 25, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij de voorbereiding van besluiten als bedoeld in de artikelen 2, tweede lid, onder a., 3, derde lid, 5, eerste lid, 7, vierde lid, 9, eerste lid, 12, tweede lid, onder a., ten tweede, 15, eerste lid, en 23, eerste lid, of wijzigingen van deze besluiten, voert Onze Minister, onderscheidenlijk het college voor wat betreft de voorbereiding van een door het college te nemen besluit als bedoeld in artikel 15, tweede lid, tijdig overleg met de houder van de concessie.
De Scheepvaartverkeerswet wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:
1. De woorden «of vanwege» vervallen.
2. Onder plaatsing van het cijfer 1. voor de bestaande tekst wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
2. Het bevoegd gezag kan van de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen als bedoeld in het eerste lid machtiging verlenen aan degene die is belast met de uitoefening van de bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheden ten aanzien van de deelname aan het scheepvaartverkeer op de desbetreffende scheepvaartweg.
Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt: of vanwege.
2. Na het vierde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
5. Het bevoegd gezag kan van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, mandaat verlenen aan degene die is belast met de uitoefening van de bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheden ten aanzien van de deelname aan het scheepvaartverkeer op de desbetreffende scheepvaartweg.
In de artikelen 10, derde lid, 11 en 14, eerste en tweede lid, vervalt telkens: of vanwege.
Artikel 24 komt te luiden:
Onze Minister, indien deze het bevoegd gezag is, is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «heeft de ambtenaar die bevoegdelijk die verkeersaanwijzing heeft gegeven de bevoegdheid bestuursdwang toe te passen» vervangen door: heeft het bevoegd gezag de bevoegdheid bestuursdwang toe te passen.
2. Het tweede tot en met het zesde lid vervallen, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
Artikel 32 komt te luiden:
1. Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten en van de in de Herziene Rijnvaartakte strafbaar gestelde feiten, voor zover deze laatste de overtreding betreffen van bepalingen die krachtens deze wet zijn vastgesteld, zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe door het bevoegd gezag, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. De artikelen 5:13, 5:15 tot en met 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 34 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren, aangewezen bij het besluit, bedoeld in artikel 32, eerste lid.
2. De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Spoorwegwet wordt gewijzigd als volgt:
In de artikelen 4, 5, 6, 7, 10, 13, 14, 18, 20, 34, 53, 56 en 71 wordt «Minister van Binnenlandsche Zaken» vervangen door: Minister van Verkeer en Waterstaat.
In artikel 5, vierde lid, wordt «onder goedkeuring» vervangen door: met instemming.
Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
2. In het tweede lid wordt «Alvorens dit reglement goedgekeurd zij» vervangen door: Voordat met dit reglement is ingestemd.
3. In het derde lid wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming en wordt «, ook nadat het goedgekeurd is,» vervangen door: , ook nadat ermee ingestemd is,.
4. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:
4. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 7 wordt «magtiging» vervangen door: machtiging.
Artikel 10 komt te luiden:
1. Vanwege de Minister van Verkeer en Waterstaat wordt inspectie op de spoorwegen uitgeoefend door een onder eenhoofdige leiding te stellen dienst. Bij algemene maatregel van bestuur worden terzake regels gesteld.
2. De artikelen 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren, met dien verstande dat zij niet bevoegd zijn:
a. rijtuigen van treinen voor autoriteiten of bestuurders van de spoorwegdienst aangewezen of door bijzondere personen gehuurd te betreden; en
b. inlichtingen te vragen dan wel inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden met betrekking tot het geldelijk beheer van de spoorwegdienst.
3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn tevens belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
4. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De toezichthouder is niet bevoegd:
a. rijtuigen van treinen voor autoriteiten of bestuurders van de spoorwegdienst aangewezen of door bijzondere personen gehuurd te betreden; en
b. inlichtingen te vragen dan wel inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden met betrekking tot het geldelijk beheer van de spoorwegdienst.
Artikel 11 komt te luiden:
De in artikel 10 bedoelde ambtenaren hebben recht op gratis vervoer in alle treinen.
Artikel 12 vervalt.
1. In artikel 13, eerste lid, wordt «Zij, die tot de uitoefening van het toezicht zijn aangewezen,» vervangen door: De in artikel 10 bedoelde ambtenaren.
2. In het derde lid wordt «beroep» vervangen door: administratief beroep.
3. In het vierde lid wordt «beroep» vervangen door: administratief beroep, en wordt na «artikel 10» ingevoegd: , eerste lid,.
Artikel 14, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. De zinsnede «, dan kan de Minister van Verkeer en Waterstaat» wordt vervangen door: , dan is de Minister van Verkeer en Waterstaat bevoegd.
2. In het eerste onderdeel wordt «bevelen» vervangen door: te bevelen.
3. In het tweede onderdeel wordt «verbieden» vervangen door: te verbieden en «beletten» door: bestuursdwang toe te passen.
Artikel 15 komt te luiden:
De Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van zijn beslissing, indien de bestuurders van de spoorwegdienst de bevolen herstellingen of vernieuwingen aan de spoorweg of aan de daartoe behorende werken en gebouwen niet uitvoeren, of niet tot de door hem nodig geachte aanvulling van behoeften voor de dienst of van het getal beambten of bedienden overgaan.
In artikel 16, eerste lid, wordt «een van hen, die tot de uitoefening van het toezigt zijn aangewezen» vervangen door: een in artikel 10 bedoelde ambtenaar.
Artikel 21 komt te luiden:
De Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bevel tot staking dan wel ter voorkoming van het hervatten van de dienst zonder de in artikel 20 bedoelde toestemming.
In artikel 22 wordt «Zij zijn bevoegd» vervangen door: De in artikel 10 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd.
In artikel 39 vervallen de woorden «of van wege».
Artikel 41 komt te luiden:
De Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde in de artikelen 36, 37 en 38. Hij kan hiertoe mandaat verlenen aan de bestuurders der spoorwegdienst.
In artikel 56 wordt «de artt. 11 en 12» vervangen door: artikel 11.
Artikel 71 komt te luiden:
1. De artikelen 5:13, 5:15 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in artikel 72 bedoelde ambtenaren en politieambtenaren, met dien verstande dat zij alleen bevoegd zijn de spoorweg en de daarbij behorende gronden en gebouwen, die voor het gebruik van reizigers zijn bestemd, te betreden.
2. De artikelen 5:13, 5:15 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op bij besluit van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen Rijksbeambten en leden en beambten van openbare besturen.
In artikel 72 wordt «de personen, tot uitoefening van het toezigt op de spoorweg door Ons aangewezen,» vervangen door: de in artikel 10 bedoelde ambtenaren.
De Tijdelijke wet vrachtverdeling Noord-Zuid-vervoer wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het achtste lid wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
2. In het tiende lid wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
In artikel 20 wordt «goedkeuring» steeds vervangen door: instemming.
Het opschrift van hoofdstuk 6 komt te luiden:
HOOFDSTUK 6. TOEZICHT OP DE NALEVING.
In artikel 26 wordt «De artikelen 60 tot en met 64» vervangen door: De artikelen 60 en 62.
De Vaarplichtwet wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 3, vierde lid, vervalt: of vanwege.
In artikel 5, eerste lid, vervalt: of vanwege.
In artikel 9, eerste lid, vervalt telkens: of vanwege.
In artikel 13, tweede lid, vervalt: of vanwege.
In artikel 21 vervalt: of vanwege.
Artikel 24 wordt gewijzigd als volgt:
1. De aanhef komt te luiden:
Met de opsporing van de bij de artikelen 14 tot en met 21 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast: .
2. Aan het slot worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:
Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf. De artikelen 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 25 komt te luiden:
De in artikel 24 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Na artikel 25 wordt een artikel 25a ingevoegd, luidende:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren, genoemd in artikel 24, onder a tot en met e.
2. De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 23 van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur wordt «artikel 8.7» vervangen door: artikel 8:7.
De Vervoersnoodwet wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 14, eerste lid, komt te luiden:
1. Indien aan een overeenkomstig artikel 10 gegeven aanwijzing geen gevolg wordt gegeven of een overeenkomstig artikel 12 opgelegde verplichting niet wordt nagekomen, is Onze Minister bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Artikel 19 vervalt.
Artikel 24 komt te luiden:
1. Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe door Onze Minister aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
De Wedervergeldingswet zeescheepvaart wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 2, eerste lid, vervallen de woorden «of vanwege».
In artikel 9, eerste lid, vervallen de woorden «of vanwege».
Artikel 11, tweede lid van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee komt te luiden:
2. Met het toezicht op de naleving van de aanwijzingen, gegeven krachtens artikel 5, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren. Zij zijn tevens belast met het uitvoeren van maatregelen, genomen krachtens artikel 6.
De Wet goederenvervoer over de weg wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 36 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en tweede lid wordt «goedkeuring» telkens vervangen door: instemming.
2. Toegevoegd wordt een nieuw derde lid, luidende:
3. De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
1. In artikel 37, eerste lid, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming, en wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: De artikelen 10:28 tot en met 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 42 vervalt de zinsnede «, met uitzondering van een door Onze Minister gegeven beschikking ingevolge artikel 32, derde lid, of artikel 41,».
De artikelen 44 tot en met 48 vervallen.
De Wet grensoverschrijdend vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 6 komt te luiden:
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5, alsmede bij of krachtens artikel 12, zijn belast de bij besluit van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen ambtenaren.
In artikel 7 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.
In artikel 11 vervalt het eerste lid, alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid.
In artikel 13, eerste lid, vervalt: 11.
De Wet Infrastructuurfonds wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «meerjarenprogramma infrastructuur en transport» vervangen door: Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport.
2. Aan het eerste lid worden – onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel f – twee onderdelen toegevoegd, luidende:
g. regionaal openbaar lichaam: krachtens de Kaderwet bestuur in verandering ingesteld regionaal openbaar lichaam;
h. intermodaal vervoer: vervoer van goederen in de aangeboden laadeenheid door middel van twee of meer vervoersmodaliteiten.
In artikel 3, eerste lid, vervalt: (Stb. 1992, 351).
In artikel 5, eerste lid, wordt «Nationaal Milieubeleidsplan» vervangen door: nationale milieubeleidsplan.
In artikel 6, eerste lid, onderdeel b, wordt «onroerende goederen» vervangen door: onroerende zaken.
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede, derde, achtste en negende lid wordt «bijdragen» telkens vervangen door: subsidies.
2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «rechtspersoonlijkheid bezittende vervoerregio's» vervangen door: regionale openbare lichamen.
3. In het vierde lid wordt «een bijdrage» vervangen door: een subsidie.
4. In het zevende lid wordt na «kunnen» ingevoegd: subsidies in de vorm van.
5. In het negende lid vervallen de onderdelen a en b. De onderdelen c, d en e worden geletterd a, b en c.
6. Aan het negende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. Uit het fonds worden voorts geen uitgaven gedaan of subsidies verstrekt ten behoeve van:
a. aanleg en onderhoud van zeehavens en luchthavens;
b. zeehaveninfrastructuur anders dan met het oog op stimulering van kustvaart, binnenvaart, spoorvervoer of intermodaal vervoer voor zover tenminste één van de in dit onderdeel genoemde vervoersmodaliteiten is betrokken;
c. luchthaveninfrastructuur anders dan met het oog op stimulering van intermodaal vervoer voor zover tenminste één van de in onderdeel b genoemde vervoersmodaliteiten is betrokken.
Artikel 9 komt te luiden:
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het verstrekken van subsidies als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid.
2. Deze regels omvatten in elk geval bepalingen over:
a. de gegevens, die bij een aanvraag moeten worden verstrekt;
b. de criteria op grond waarvan subsidies worden verstrekt;
c. de vaststelling van de subsidieplafonds per eventueel onderdeel van de subsidieregeling en de wijze van verdeling daarvan;
d. aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;
e. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;
f. de wijze waarop het bedrag van de subsidie wordt bepaald;
g. de vaststelling van de subsidie;
h. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten;
i. de wijziging van de subsidie;
j. de tijdsduur van de geldigheid van de eventuele onderdelen van de subsidieregeling.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld in het belang van een doelmatige uitvoering van dit artikel.
Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «een bijdrage» vervangen door «een subsidie» en vervalt: de volgens de begroting van het fonds beschikbare middelen en. .
2. In het tweede lid wordt «verleende bijdrage» vervangen door: verstrekte subsidie.
Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Indien het bij koninklijke boodschap van 29 april 1997 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet infrastructuurfonds in verband met de herindeling van de begroting van het Infrastructuurfonds (kamerstukken II 1996/97, 25 329), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt artikel 16 als volgt gewijzigd:
Onderdeel A, onder 2 komt te luiden:
2. Aan het eerste lid worden – onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot – twee onderdelen toegevoegd, luidende:
i. regionaal openbaar lichaam: krachtens de Kaderwet bestuur in verandering ingesteld regionaal openbaar lichaam;
j. intermodaal vervoer: vervoer van goederen in de aangeboden laadeenheid door middel van twee of meer vervoersmodaliteiten.
Onderdeel E komt te luiden:
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede, derde, negende en tiende lid wordt «bijdragen» telkens vervangen door: subsidies.
2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «rechtspersoonlijkheid bezittende vervoerregio's» vervangen door: regionale openbare lichamen.
3. In het vierde lid wordt «een bijdrage» vervangen door: een subsidie.
4. In het achtste lid wordt na «kunnen» ingevoegd: subsidies in de vorm van.
5. In het tiende lid vervallen de onderdelen a en b. De onderdelen c, d en e worden geletterd a, b en c.
6. Toegevoegd wordt een elfde lid, luidende:
11. Uit het fonds worden voorts geen uitgaven gedaan of subsidies verstrekt ten behoeve van:
a. aanleg en onderhoud van zeehavens en luchthavens;
b. zeehaveninfrastructuur anders dan met het oog op stimulering van kustvaart, binnenvaart, spoorvervoer of intermodaal vervoer voor zover tenminste één van de in dit onderdeel genoemde vervoersmodaliteiten is betrokken;
c. luchthaveninfrastructuur anders dan met het oog op stimulering van intermodaal vervoer voor zover tenminste één van de in onderdeel b genoemde vervoersmodaliteiten is betrokken.
Het derde lid van artikel 10a van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting komt te luiden:
3. De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:15 en 5:17 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit wordt gewijzigd als volgt:
In de artikelen 7, vijfde lid, 8, 10, eerste en tweede lid, en 22, eerste lid, wordt «goedkeuring» telkens vervangen door «instemming» en wordt aan het einde steeds een volzin toegevoegd luidende: De artikelen 10:28 tot en met 10:31 zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 15, onder a., wordt «het houden van toezicht op de naleving» vervangen door: het voorzien in toezicht op de naleving.
Artikel 16 vervalt.
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, eerste volzin komt te luiden: Onze Minister kan, na overleg met het college, beleidsregels vaststellen met betrekking tot de door het college uit te oefenen taken.
2. In het eerste lid, tweede volzin wordt «de aanwijzingen» vervangen door: de beleidsregels.
3. In het tweede lid wordt «bedoelde aanwijzingen» vervangen door: bedoelde beleidsregels.
Artikel 37 vervalt.
De Wet op de strandvonderij word gewijzigd als volgt:
Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:
1. De strandvonder is belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften, vervat in de artikelen 554, 555 en 556 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 11, tweede lid, komt als volgt te luiden:
2. Onze Commissaris houdt, wat iedere strandvonder betreft, aan de hand van de door deze ingediende verslagen, ook een dagregister bij.
Artikel 18, tweede lid, komt als volgt te luiden:
2. Gedeputeerde Staten kunnen met het oog op het belang van de rechthebbenden of van hen, die op de opbrengst verhaal hebben, de strandvonder volmacht verlenen, de verkoop onderhands te doen geschieden.
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, wordt «de rekening en verantwoording hebben goedgekeurd» vervangen door: met de rekening en verantwoording hebben ingestemd, en wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
2. In het vijfde lid wordt «machtiging» vervangen door: volmacht.
De Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1a, derde lid, komt te luiden:
3. De bekendmaking van een besluit als bedoeld in het eerste lid, geschiedt door plaatsing in de Staatscourant. Bij de bekendmaking wordt het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit vermeld.
In artikel 8, tiende lid, vervalt: Nederlandse.
In artikel 13i, derde lid, wordt «48, vijfde lid» vervangen door: 48, negende lid.
Artikel 38 komt te luiden:
1. Rechthebbenden ten aanzien van bomen of beplantingen zijn, behoudens recht op schadevergoeding, verplicht deze op schriftelijk verzoek van de houder van de concessie binnen twee weken op te snoeien dan wel de wortels of takken daarvan in te korten, voor zover deze redelijkerwijs hinderlijk zijn of worden voor de aanleg, de instandhouding en exploitatie van de geconcessioneerde telecommunicatie-infrastructuur.
2. Het college is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de in het eerste lid bedoelde verplichting. Het college kan daartoe mandaat verlenen aan de houder van de concessie.
3. In geval van ernstige belemmering of storing van de telecommunicatie kan de houder van de concessie onmiddellijk tot het opsnoeien dan wel inkorten van wortels of takken overgaan, waarna hij zo spoedig mogelijk hiervan schriftelijk aan de rechthebbende kennis geeft.
In artikel 42 wordt «artikel 8.7» vervangen door: artikel 8:7.
Het opschrift van hoofdstuk IX komt te luiden:
HOOFDSTUK IX TOEZICHT OP DE NALEVING.
De aanduiding § 1 en het daarbij behorende opschrift vervallen.
De artikelen 42a en 42b komen te luiden:
1. De bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op:
a. 1°. het gebruik van radio-frequenties, te weten de artikelen 3, tweede lid, 13e, 13g, eerste lid, onder b., 13l, derde lid, 14, eerste, derde en zesde lid, voor zover het bepaalde in deze leden geen betrekking heeft op de diensten die Koninklijke PTT Nederland N.V. per 1 september 1994 aanbood onder de namen ATF 2, ATF 3 en SMF 3, 17, 19, eerste lid, 20, tweede lid, 26 en 27, eerste en tweede lid;
2°. de aan randapparatuur te stellen eisen, te weten de artikelen in hoofdstuk IV;
3°. de aan apparaten te stellen eisen, met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit, te weten hoofdstuk V;
b. 1°. de veiligheid van de Staat of de handhaving van de rechtsorde, de technische aftapbaarheid daaronder begrepen, te weten de artikelen 13g, eerste lid, onder a., en 64;
2°. bijzondere en buitengewone omstandigheden, te weten de artikelen in hoofdstuk XI;
c. een door hem gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 43, eerste lid.
2. De bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde krachtens artikel 21, derde lid, van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur.
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste en het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1. De bij besluit van het college aangewezen ambtenaren zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de andere dan in artikel 42a, eerste en tweede lid, genoemde bepalingen van deze wet en de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Na artikel 42b wordt ingevoegd:
HOOFDSTUK IXA BESTUURSRECHTELIJKE HANDHAVING.
De paragraafaanduiding en het opschrift van § 1a. komen te luiden: § 1. Bestuursrechtelijke handhaving van verplichtingen van de concessiehouder alsmede van verplichtingen van de houder van een infrastructuurvergunning
De artikelen 43 en 43a komen te luiden:
1. Indien de houder van de concessie of de houder van een infrastructuurvergunning handelt in strijd met een bij of krachtens deze wet of de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur gestelde verplichting, voor zover deze verplichting voortvloeit uit een van de in artikel 42a, eerste en tweede lid, bedoelde bepalingen of onderdelen van deze wet of de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur kan Onze Minister deze een aanwijzing geven.
2. Indien de houder van de concessie of de houder van een infrastructuurvergunning handelt in strijd met een bij of krachtens deze wet gestelde verplichting, voor zover het niet betreft de verplichtingen genoemd in het eerste lid, kan het college deze een aanwijzing geven.
1. Onze Minister is ten aanzien van de houder van de concessie en de houder van een infrastructuurvergunning bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet en de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur gestelde verplichtingen, voor zover deze verplichtingen voortvloeien uit een van de in artikel 42a, eerste en tweede lid, bedoelde bepalingen of onderdelen van deze wet of de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur.
2. Het college is ten aanzien van de houder van de concessie en de houder van een infrastructuurvergunning bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet en de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur gestelde verplichtingen, voor zover het niet betreft de verplichtingen genoemd in het eerste lid.
Na artikel 43a wordt ingevoegd: § 2 Bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete
Artikel 43b komt te luiden:
1. Indien de houder van de concessie of de houder van een infrastructuurvergunning handelt in strijd met een verplichting gesteld bij of krachtens deze wet of de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, voor zover deze verplichting voortvloeit uit een van de in artikel 42a, eerste en tweede lid, bedoelde bepalingen of onderdelen van deze wet of de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, kan Onze Minister deze bij beschikking een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste een miljoen gulden.
2. Indien de houder van de concessie of de houder van een infrastructuurvergunning handelt in strijd met een verplichting gesteld bij of krachtens deze wet of de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, voor zover het niet betreft verplichtingen genoemd in het eerste lid, kan het college deze bij beschikking een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste een miljoen gulden.
3. Indien de houder van de concessie of de houder van een infrastructuurvergunning handelt in strijd met artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister, onderscheidenlijk het college, deze bij beschikking een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste een miljoen gulden.
De aanduiding § 2 en het daarbij behorende opschrift na artikel 43b vervallen.
Artikel 43c komt te luiden:
1. Met het onderzoek zijn belast de in artikel 42a, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk de in 42b, eerste lid, bedoelde ambtenaren.
2. Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet of de Algemene wet bestuursrecht bepaalde beschikken de ambtenaren ten behoeve van het onderzoek over de in deze paragraaf geregelde bevoegdheden.
In artikel 43e, eerste lid, wordt «de in artikel 45 bedoelde ambtenaren» vervangen door: de ambtenaren.
Na artikel 43n wordt ingevoegd: § 3 Bestuursrechtelijke handhaving van de verplichtingen vastgesteld bij of krachtens artikel 4ac, § 2c van hoofdstuk II en bij of krachtens de hoofdstukken IIA, III, IV, IVA, IVB, V en VIB
De artikelen 44, 45, 45a, 46, 47 en 47a vervallen.
De artikelen 48, 48a en 48b komen als volgt te luiden:
1. Onze Minister is bevoegd om, indien de ten aanzien van inrichtingen of apparaten bij of krachtens 17, 19, hoofdstuk IV, hoofdstuk IVA of hoofdstuk V gestelde verplichtingen inzake het voorkomen en opheffen van belemmeringen of storingen in andere apparaten niet worden nageleefd, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, aan de houder van zodanige inrichting of apparaat aanwijzingen te geven tot het voorkomen en opheffen van belemmeringen of storingen.
2. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, of in artikel 30b, tweede lid, onder a.
3. Indien de ten aanzien van de aanleg, het aanwezig hebben of het gebruik van telecommunicatie-inrichtingen als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk III gestelde verplichtingen, voor zover deze voortvloeien uit een van de in artikel 42a, eerste en tweede lid, bedoelde bepalingen of onderdelen van deze wet of de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur niet worden nageleefd, is Onze Minister bevoegd om ten aanzien van deze telecommunicatie-inrichtingen overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels:
a. aan de houder van de inrichting een geheel of gedeeltelijk zendverbod op te leggen, en,
b. aan de houder van de machtiging bij beschikking een bestuurlijke boete van ten hoogste vijftigduizend gulden op te leggen.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van andere dan in dat lid bedoelde verplichtingen gesteld bij of krachtens deze wet en de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, met dien verstande dat de desbetreffende bevoegdheden dan door het college worden uitgeoefend.
5. De houder van een telecommunicatie-inrichting ten aanzien waarvan een maatregel als bedoeld in het derde lid, onder a, is genomen, is verplicht deze na te leven.
6. Het derde, vierde en vijfde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van:
a. de houder van een machtiging voor een telecommunicatie-inrichting, bedoeld in de paragrafen 3 en 4 van hoofdstuk III, onderscheidenlijk de houder van een dergelijke telecommunicatie-inrichting;
b. de houder van een vergunning, met dien verstande dat de in de desbetreffende artikelleden opgenomen bevoegdheden mede kunnen worden uitgeoefend ten aanzien van de telecommunicatie-infrastructuur en de telecommunicatie-inrichtingen waarvan de houder van de vergunning gebruik maakt, en dat de bestuurlijke boete ten hoogste een miljoen gulden bedraagt.
7. Indien de ten aanzien van de aanleg, het aanwezig hebben of het gebruik van telecommunicatie-inrichtingen als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk III gestelde verplichtingen, voor zover deze voortvloeien uit een van de in artikel 42a, eerste en tweede lid, bedoelde bepalingen of onderdelen van deze wet of de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur niet worden nageleefd, is Onze Minister ten aanzien van de houder van de machtiging bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van deze verplichtingen.
8. Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van andere dan in dat lid bedoelde verplichtingen gesteld bij of krachtens deze wet en de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, met dien verstande dat de desbetreffende bevoegdheid dan door het college wordt uitgeoefend.
9. Indien de exploitant van een telecommunicatienet, onderscheidenlijk van een telecommunicatiedienst wiens net, onderscheidenlijk dienst krachtens artikel 1a is aangewezen, de bij of krachtens artikel 29h gestelde regels niet nakomt, kan het college de exploitant, onderscheidenlijk de dienstaanbieder bij beschikking een bestuurlijke boete van ten hoogste een miljoen gulden opleggen. Artikel 43b, derde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.
10. Op de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van dit artikel zijn de artikelen 43c tot en met 43n van overeenkomstige toepassing.
1. Onze Minister is ten aanzien van de houder van een vergunning bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen, voor zover deze verplichtingen voortvloeien uit een van de in artikel 42a, eerste en tweede lid, bedoelde bepalingen of onderdelen van deze wet of de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur.
2. Het college is ten aanzien van de houder van een vergunning bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet en de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur gestelde verplichtingen, voor zover het niet betreft de verplichtingen genoemd in het eerste lid.
1. In geval van overtreding van de artikelen 4ac, 4c, 7, eerste tot en met vierde lid, 7b, 13f, 14, 22c, 23c en 40g, alsmede van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover het betreft de verplichting tot het verlenen van medewerking aan een krachtens de artikelen 42a of 42b aangewezen ambtenaar, kan Onze Minister, onderscheidenlijk het college, aan de overtreder bij beschikking een bestuurlijke boete van ten hoogste een miljoen gulden opleggen.
2. Op de uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van dit artikel zijn de artikelen 43c tot en met 43n van overeenkomstige toepassing.
Artikel 49, eerste lid, komt te luiden:
1. Onze Minister, onderscheidenlijk het college, kan van de overtreder bij dwangbevel de volgende bedragen, verhoogd met de op de invordering vallende kosten invorderen:
a. het bedrag dat verschuldigd is ingevolge een krachtens artikel 43b, 48 of 48b opgelegde bestuurlijke boete;
b. de overige kosten, verbonden aan de toepassing van artikel 43b of 48, voor zover het niet betreft de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang.
In artikel 56, vierde lid, vervalt: Nederlandse.
Indien het bij koninklijke boodschap van 12 april 1996 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet personenvervoer (kamerstukken II 1995/96, 24 686) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt de Wet personenvervoer gewijzigd als volgt:
In de eerste volzin van artikel 8 wordt «openbaarmaking» vervangen door «bekendmaking» en wordt «voorschriften» vervangen door «verplichtingen».
In artikel 12, tweede lid, wordt «financiële middelen» vervangen door: een subsidie
In artikel 14 vierde lid, wordt «openbaar» vervangen door: bekend.
In artikel 19, vierde lid, wordt «openbaar» vervangen door: bekend.
Artikel 21 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «overgedragen» vervangen door «gedelegeerd» en wordt «overdracht» vervangen door «delegatie».
2. In het tweede lid wordt «overdracht» vervangen door: delegatie
Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «overgedragen» vervangen door: gedelegeerd.
2. In het tweede lid wordt «overdracht» vervangen door: delegatie.
3. In het derde lid wordt «overgang» vervangen door: delegatie.
In artikel 27, vijfde lid, wordt «voordat zij zijn gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant» vervangen door: voordat zij zijn bekendgemaakt in de Staatscourant.
In artikel 30 vervalt voor het eerste lid de aanduiding: «1.» en vervalt het tweede lid.
In artikel 35 wordt «verlening» vervangen door: vaststelling
In artikel 36 wordt de zinsnede «Onze Minister verleent slechts een financiële bijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer» vervangen door: Onze Minister stelt slechts een financiële bijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer vast.
In artikel 37 wordt de zinsnede «verleent Onze Minister een financiële bijdrage» vervangen door: stelt Onze Minister een financiële bijdrage vast.
Artikel 39 komt te luiden:
Onze Minister stelt de bijdrage, bedoeld in artikel 37, voor de exploitatie van openbaar vervoer vast voor de door hem aan te wijzen gemeenten.
In de artikelen 40 en 42 wordt «verleent Onze Minister een financiële bijdrage aan» telkens vervangen door: stelt Onze Minister een financiële bijdrage vast voor.
In de aanhef van artikel 44 wordt «te verlenen» vervangen door: vast te stellen.
In artikel 45 wordt «verleend» vervangen door: vastgesteld.
In de aanhef van artikel 47, eerste lid, wordt «beëindigen» vervangen door: intrekken.
Artikel 63 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «overdragen» vervangen door: delegeren.
2. In het tweede lid wordt «overgedragen» vervangen door: gedelegeerd.
3. In het derde lid wordt «overdracht» vervangen door: delegatie.
In artikel 69, onder e, wordt «verleend» vervangen door: vastgesteld.
Artikel 80 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid worden een nieuw eerste en tweede lid ingevoegd, luidende:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn voorts belast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren en de met betrekking tot deze wet krachtens artikel 17, eerste lid, onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten aangewezen ambtenaren.
2. In het derde lid (nieuw) wordt «Onverminderd het bepaalde in het eerste lid» vervangen door: Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid.
3. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid opgenomen, luidende:
4. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 81 komt te luiden:
Onze Minister kan met betrekking tot het toezicht op de naleving beleidsregels vaststellen.
Artikel 82 komt te luiden:
1. Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de met betrekking tot deze wet krachtens artikel 17, eerste lid, onder ten tweede, van de Wet op de economische delicten aangewezen ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2. Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn voorts belast de bij besluit van Onze Minister en Onze Minister van Justitie tezamen aangewezen personen.
3. Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 83 komt te luiden:
De in artikel 80 bedoelde ambtenaren en personen beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 84 komt te luiden:
De artikelen 5:12, 5:13, 5:15 tot en met 5:17, 5:19 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in artikel 82 bedoelde ambtenaren en personen.
Artikel 86 vervalt.
Artikel 88 komt te luiden:
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen met betrekking tot het vervoer van personen.
In artikel 90 vervallen het eerste lid alsmede de aanduiding «2.».
In artikel IV wordt verlening vervangen door: vaststelling
De Wet pleziervaartuigen wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 18 komt luiden:
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de scheepvaartinspectie.
De artikelen 19 tot en met 23 vervallen.
De Wet structurele sanering binnenvaart wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 7, tweede lid, komt te luiden:
2. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien een binnenschip, dat in afwachting van de sloop definitief uit de vaart is genomen overeenkomstig artikel 7 van de commissieverordening, niet voor 1 december 1992 is gesloopt.
Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:
2. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot het toezicht op de naleving.
Artikel 13 vervalt.
Artikel 14 komt te luiden:
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
De artikelen 15 en 16 vervallen.
Artikel 4 van de Wet tot uitvoering van de Verordening no. 11 van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de controle» vervangen door: het toezicht.
2. Aan het eerste lid wordt aan het slot een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Het vierde en het vijfde lid vervallen.
De Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 11, eerste lid, komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
De artikelen 12 tot en met 14 vervallen.
In artikel 17, eerste lid, wordt «de artikelen 13, 14, tweede lid en 16,» vervangen door: artikel 16.
Artikel 18 komt te luiden:
1. Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de in artikel 11, eerste lid, bedoelde ambtenaren, voor zover zij in door Onze Minister aangewezen gevallen, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie zijn aangewezen. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 19 komt te luiden:
1. De artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in artikel 18 bedoelde ambtenaren.
2. De in artikel 18 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
De Wet vervoer binnenvaart wordt gewijzigd als volgt:
Het opschrift van hoofdstuk 7 komt te luiden:
HOOFDSTUK 7. TOEZICHT OP DE NALEVING.
Artikel 60, tweede lid, komt te luiden:
2. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot het toezicht op de naleving.
Artikel 61 vervalt.
Artikel 62 komt te luiden:
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
De artikelen 63 en 64 vervallen.
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen wordt gewijzigd als volgt:
Het opschrift van hoofdstuk IV komt te luiden:
HOOFDSTUK IV. HANDHAVING.
Het tweede tot en met vijfde lid van artikel 34 komen te luiden:
2. Met het toezicht op de naleving van de handelingen bedoeld in artikel 2, eerste lid, verricht met of ten aanzien van vervoermiddelen die in eigendom toebehoren aan, of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een andere mogendheid zijn belast de bij besluit van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, aangewezen ambtenaren.
3. Onze Minister kan, waar nodig in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, bij besluit andere dan de in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaren aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
4. De toezichthouders, bedoeld in het tweede en derde lid, beschikken niet over de bevoegdheid, genoemd in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Onze Minister kan met het oog op de coördinatie van het beleid ten aanzien van het toezicht op de naleving beleidsregels stellen.
De artikelen 35 tot en met 43 vervallen.
Artikel 44, vijfde lid, vervalt.
Artikel 46 komt te luiden:
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
De Wet voorkoming verontreiniging door schepen wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie. Zij oefenen hun taak overal ter wereld uit.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Met het toezicht op de naleving, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens belast de bij besluit van Onze Minister voor bepaalde taken aangewezen ambtenaren van andere diensttakken. Indien deze ambtenaren ressorteren onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, wordt het desbetreffende besluit genomen door Onze Minister en de Minister van het andere ministerie tezamen.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4. Het vierde lid komt te luiden:
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de in dit artikel bedoelde ambtenaren hun taak uitoefenen.
Artikel 15 komt te luiden:
De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, woongedeelten van schepen binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 16 vervalt.
Artikel 17 komt te luiden:
De artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 15 zijn eveneens van toepassing ten aanzien van een buitenlands schip dat zich bevindt:
a. in een Nederlandse haven, of
b. in de Nederlandse territoriale zee, op weg naar of komende vanuit een Nederlandse haven.
Aan artikel 18 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:
5. De artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de controle bedoeld in de voorgaande leden.
Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de bestaande tekst wordt een 1. geplaatst.
2. In het nieuwe eerste lid vervalt: a. in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde schadelijke stoffen zijn geloosd in de Nederlandse territoriale zee; b.
3. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:
2. De artikelen 5:13 en 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het onderzoek bedoeld in het eerste lid.
Na artikel 21 wordt een nieuw artikel 21a toegevoegd, luidende:
Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de in de artikelen 20 en 21 bedoelde bevoegdheid.
In artikel 29, eerste lid, wordt «Door of namens het Hoofd van de Scheepvaartinspectie wordt een onderzoek ingesteld» vervangen door: Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie stelt een onderzoek in.
In hoofdstuk V komt het opschrift van paragraaf 3 te luiden: § 3 Medewerking.
De artikelen 31 en 32 vervallen.
In artikel 37, eerste lid, vervalt «31».
Artikel 5 van de Wet vrachtprijzen vervoer van kolen en staal komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de artikelen 2 en 4 gegeven voorschriften zijn belast de bij besluit van Onze Minister en Onze Minister van Justitie gezamenlijk aangewezen ambtenaren.
2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Wet op de zeevaartdiploma's wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 14, tweede lid, wordt «Onze Minister doet een register aanhouden» vervangen door: Onze Minister houdt een register aan.
Aan artikel 16 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid.
De Wet op de Zeevischvaartdiploma's wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 3, eerste lid, en tweede lid, onder c, vervalt telkens: of vanwege.
Artikel 12 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie en de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane.
2. In een vreemde haven is met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde belast de Nederlands consulair ambtenaar die in die haven is gevestigd.
3. De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
De artikelen 13 en 16 vervallen.
Artikel 17 komt te luiden:
1. Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten, zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie en de Nederlandse consulaire ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. De artikelen 5:13, 5:15 tot en met 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
4. De door een Nederlandse consulaire ambtenaar opgemaakte processen-verbaal gelden als wettig bewijsmiddel van de door hem geconstateerde daarin omschreven strafbare feiten, mits zij bevestigd worden door zijn daarin opgenomen schriftelijke eed of belofte.
De Wet van 9 juli 1900, houdende nadere regeling van den dienst en het gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd, wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2, derde lid, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
Artikel 9, vijfde lid, komt te luiden:
5. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het in artikel 3 neergelegde verbod, alsmede ter handhaving van de in de artikelen 4, 4a, 5 en 6 bedoelde algemene maatregelen van bestuur.
Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Met de opsporing van de bij artikel 9 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de in artikel 10 van de Spoorwegwet bedoelde ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De artikelen 5:13, 5:15 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in artikel 10 van de Spoorwegwet bedoelde ambtenaren.
De Wet van 15 december 1917, houdende voorschriften omtrent aanleg en instandhouding van spoorwegen waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd, op wegen niet onder het beheer van het Rijk, wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2, derde lid, komt te luiden:
3. Omtrent het ontwerp van een beschikking kunnen Gedeputeerde Staten overleg plegen met een van de in artikel 10 van de Spoorwegwet bedoelde ambtenaren.
Artikel 9 komt te luiden:
Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de hoofdingenieurs, ingenieurs, adjunct-ingenieurs, hoofdopzichters en opzichters van de provinciale waterstaat. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
Artikel 10 komt te luiden:
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van deze wet.
De Wet van 1 november 1924, houdende wettelijke maatregelen tegen aantasting van metalen voorwerpen in den bodem door zwerfstroomen, afkomstig van de spoorstaven van electrische spooren tramwegen, wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 3, tweede lid, wordt «Onze Minister van Waterstaat» vervangen door: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
Artikel 5 komt te luiden:
1. Met de opsporing van overtredingen van de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
3. De artikelen 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren.
4. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur.
5. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het betreft de verplichting tot het verlenen van medewerking aan een krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaar.
In artikel V, onderdelen I, vierde lid, en J, vijfde lid, van de wet van 28 maart 1996 houdende wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de Mediawet, de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en het Wetboek van Strafvordering in verband met de liberalisering van kabelgebonden telecommunicatie-inrichtingen (kabelgebonden telecommunicatie) (Stb. 320) wordt «43, 43a, 43b, 45, 46 en 47» telkens vervangen door: 42a en 43 tot en met 43n.
De Luchtvaartongevallenwet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2, achtste lid, wordt «onder goedkeuring» vervangen door: met instemming.
In artikel 6, tweede lid, vervallen de woorden «of vanwege».
In artikel 8, derde lid, wordt «gepubliceerd» vervangen door: bekendgemaakt.
Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «drie maanden» vervangen door: twaalf weken.
2. In het tweede lid wordt «binnen een maand gepubliceerd» vervangen door «binnen vier weken bekendgemaakt» en wordt «drie maanden na publicatie» vervangen door «twaalf weken na de bekendmaking» .
Artikel 21 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «binnen een maand na publicatie» vervangen door: binnen vier weken na de bekendmaking.
2. In het derde lid wordt «binnen drie maanden na publicatie» vervangen door: binnen twaalf weken na de bekendmaking.
HOOFDSTUK 8. MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
De Noodwet geneeskundigen wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 31 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Na artikel 31 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister wijst ambtenaren aan die belast zijn met het inwinnen van gegevens in het belang van de uitvoering van deze wet.
2. De artikelen 5:15 tot en met 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren.
3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 32 komt te luiden:
1. Ieder die krachtens artikel 30 is opgeroepen, is verplicht ter plaatse en ten tijde, bij de oproeping aangewezen, te verschijnen en desverlangd de in dat artikel, onder a tot en met c, bedoelde medewerking te verlenen. De verstrekking van de in dat artikel bedoelde inlichtingen dient volledig en naar waarheid te geschieden.
2. Het bevoegd gezag is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de in het eerste lid gestelde verplichtingen.
3. Artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
In artikel 39 wordt «29a, eerste en tweede lid of 32, eerst of tweede lid,» vervangen door: 29a, eerste en tweede lid, artikel 31a, tweede lid, voor zover het betreft artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 32, eerste lid,.
De Overgangswet verzorgingshuizen wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «is belast met het verstrekken van subsidies» vervangen door: verstrekt subsidies.
2. Na het tweede lid wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. De Ziekenfondsraad kan ieder jaar een of meer subsidieplafonds vaststellen voor de verstrekking van subsidies, bedoeld in het eerste lid. Het plafond of de plafonds bedragen niet meer dan de bedragen bedoeld in het tweede lid.
Artikel 5 komt te luiden:
Subsidie wordt slechts verleend voor zover dit in overeenstemming is met de in een plan opgenomen capaciteit.
Artikel 13, eerste lid, komt te luiden:
1. De Ziekenfondsraad stelt een subsidieregeling vast. Hierin worden regels gesteld omtrent:
a. de wijze van verdeling van het subsidieplafond dan wel de subsidieplafonds;
b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
c. de aanvraag van de subsidie en de besluitvorming daarover;
d. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;
e. de vaststelling van de subsidie;
f. de betaling en terugvordering en het verlenen van voorschotten.
Artikel 21 komt te luiden:
De in artikel 20 bedoelde personen beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juni 1996 ingediende voorstel van wet houdende regels betreffende bijzondere medische verrichtingen op het gebied van de gezondheidszorg (kamerstukken II 1995/96, 24 788, Wet op de bijzondere medische verrichtingen) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt die wet gewijzigd als volgt:
Artikel 10 vervalt
Artikel 11 komt te luiden:
De toezichthouders zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner voor zover deze woning deel uitmaakt van een instelling.
Artikel 12 vervalt.
Artikel 13 vervalt.
Artikel 14 vervalt.
Artikel 15 vervalt.
De Wet op de orgaandonatie wordt gewijzigd als volgt:
Na artikel 31 wordt een artikel 31a ingevoegd, luidende:
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.
De Wet tarieven gezondheidszorg wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 6 komt te luiden:
1. Het Centraal orgaan stelt regels vast over de wijze waarop een verzoek om goedkeuring van een tarief wordt ingediend.
2. Het Centraal orgaan deelt zijn beschikking op een aanvraag om goedkeuring van een tarief schriftelijk mee aan de betrokken representatieve organisaties van organen voor gezondheidszorg en van ziektekostenverzekeraars.
3. Het Centraal orgaan zendt, voor zover daarom is verzocht, binnen tien dagen na afloop van een kalendermaand aan Onze Minister, aan Onze Minister van Economische Zaken, aan Onze Minister wie het op grond van zijn verantwoordelijkheid voor het beleid ten aanzien van een categorie van organen voor gezondheidszorg of daarmee gelijkgestelde voorzieningen of instellingen mede aangaat, alsmede aan de naar het oordeel van het Centraal orgaan representatief te achten op landelijk niveau werkzaam zijnde consumenten- en patiëntenorganisaties en aan de Economische Controledienst, een overzicht van de organen voor gezondheidszorg en de categorieën van organen voor gezondheidszorg waarvoor in de voorgaande kalendermaand door het Centraal orgaan beschikkingen op aanvragen om goedkeuring van een tarief zijn genomen.
4. De door het Centraal orgaan genomen beschikkingen op aanvragen om goedkeuring van een tarief liggen voor een ieder bij het Centraal orgaan ter inzage. Het Centraal orgaan doet van de nederlegging eenmaal per kalendermaand mededeling in de Staatscourant en in één of meer dag- of nieuwsbladen die landelijk worden verspreid.
In artikel 8, vierde lid, wordt «richtlijn» vervangen door: beleidsregel.
Het opschrift van titel 4 komt te luiden:
TITEL 4. BELEIDSREGELS, AANWIJZINGEN EN VOORSCHRIFTEN
Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «richtlijnen vast inzake» vervangen door «beleidsregels vast omtrent» en wordt «richtlijn» telkens vervangen door: beleidsregel.
2. In het tweede lid wordt «Richtlijnen» vervangen door: Beleidsregels.
3. In het derde lid tot en met zesde lid wordt «richtlijn» telkens vervangen door: beleidsregel.
Artikel 12 komt te luiden:
1. Een beleidsregel als bedoeld in artikel 11, eerste lid, behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Een zodanige beleidsregel wordt daartoe gezonden aan Onze Minister en Onze Minister van Economische Zaken.
2. Het besluit omtrent goedkeuring wordt binnen acht weken na verzending bekendgemaakt.
3. Het nemen van het besluit omtrent goedkeuring kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.
4. Indien binnen de in het tweede lid genoemde termijn geen besluit omtrent goedkeuring of geen besluit tot verdaging, dan wel binnen de termijn waarvoor het besluit is verdaagd, geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt, wordt een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen.
5. Indien Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister wie het op grond van zijn verantwoordelijkheid voor het beleid ten aanzien van een categorie van organen voor gezondheidszorg of daarmee gelijkgestelde voorzieningen of instellingen mede aangaat, goedkeuring heeft onthouden, stelt het Centraal orgaan met inachtneming van de gronden van onthouding een nieuwe beleidsregel vast.
6. Indien het Centraal orgaan niet binnen drie maanden na de onthouding van de goedkeuring een nieuwe beleidsregel aan Onze Minister heeft gezonden, kan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister wie het op grond van zijn verantwoordelijkheid voor het beleid ten aanzien van een categorie van organen voor gezondheidszorg of daarmee gelijkgestelde voorzieningen of instellingen mede aangaat, ter zake een beleidsregel worden vastgesteld.
7. De beleidsregels liggen voor een ieder bij het Centraal orgaan ter inzage. Het Centraal orgaan doet van de terinzagelegging mededeling in de Staatscourant en in één of meer dag- of nieuwsbladen die landelijk worden verspreid.
In artikel 13 wordt «richtlijnen» vervangen door «beleidsregels» en wordt «beslissingen» vervangen door: besluiten.
In artikel 14 wordt «richtlijnen» telkens vervangen door «beleidsregels» en wordt «richtlijn» telkens vervangen door: beleidsregel.
In artikel 17f, derde lid, wordt «beslissing» telkens vervangen door «besluit» en vervalt: Nederlandse.
In artikel 19, onder b, wordt «richtlijnen» vervangen door: beleidsregels.
In artikel 23, tweede lid, wordt «richtlijnen» vervangen door: beleidsregels.
De tweede volzin van artikel 25, eerste lid, komt te luiden:
Daarin kan worden bepaald, dat het Centraal orgaan bevoegdheden, behoudens die welke zijn vermeld in artikel 19, onder a en b, delegeert aan de voorzitter of aan een commissie.
Artikel 31 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 32 komt te luiden:
De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 34 komt te luiden:
1. De organen voor gezondheidszorg en de ziektekostenverzekeraars zijn verplicht aan Onze Minister of het Centraal orgaan van hen verlangde inlichtingen volledig en naar waarheid te verstrekken.
2. De inlichtingen worden, indien dit wordt verzocht, schriftelijk verstrekt binnen een door de in het eerste lid bedoelde instanties te stellen termijn.
3. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich van het verstrekken van inlichtingen en van gegevens als bedoeld in Hoofdstuk IV verschonen, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.
Artikel 37 komt te luiden:
1. Een besluit van het Centraal orgaan op een verzoek tot goedkeuring of tot vaststelling van een tarief of maximumtarief en een besluit van het Centraal orgaan tot ambtshalve vaststelling van een tarief of maximumtarief kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd.
2. De voordracht tot een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan door Onze Minister en Onze Minister van Economische Zaken in overeenstemming met Onze Minister wie het op grond van zijn verantwoordelijkheid voor het beleid ten aanzien van een categorie van organen voor gezondheidszorg of daarmee gelijkgestelde voorzieningen of instellingen mede aangaat.
Artikel 38 komt te luiden:
In een besluit tot schorsing wordt een tarief of een maximumtarief aangegeven, dat gedurende de schorsing in de plaats treedt van het tarief of maximumtarief dat bij het geschorste besluit was goedgekeurd of vastgesteld.
Artikel 39 komt te luiden:
In het besluit tot vernietiging worden, voor zover nodig, richtlijnen gegeven, met inachtneming waarvan het Centraal orgaan een nieuw besluit neemt. Daarin kan, indien nodig, tevens een tarief of maximumtarief worden aangegeven, dat totdat het Centraal orgaan een nieuw besluit heeft genomen, in de plaats treedt van het tarief of maximumtarief dat in het vernietigde besluit was goedgekeurd of vastgesteld.
In artikel 43, vierde lid, wordt «richtlijn» telkens vervangen door: beleidsregel.
De Wet ziekenhuisvoorzieningen wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2, vijftiende lid, komt te luiden:
15. Het College kan nadere regels stellen betreffende zijn werkwijze. Deze regels behoeven de toestemming van Onze Minister. De toestemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister stelt beleidsregels vast over het ontwerpen van plannen voor ziekenhuisvoorzieningen.
2. In het tweede, derde en vierde lid wordt «richtlijnen» telkens vervangen door: beleidsregels.
Artikel 18b komt te luiden:
1. Er is een Commissie sanering ziekenhuisvoorzieningen. De leden van de Commissie worden door Onze Minister benoemd en ontslagen. Artikel 2, achtste tot en met tiende lid, dertiende lid en vijftiende tot en met achttiende lid is ten aanzien van de Commissie van overeenkomstige toepassing.
2. De Commissie kan subsidie verstrekken ter voorziening in de financiële gevolgen van de sanering van ziekenhuisvoorzieningen ingeval van:
a. intrekking van een verklaring of vergunning op grond van artikel 13, derde lid of artikel 17, tweede lid;
b. wijzigingen van beperkingen of voorschriften dan wel het stellen van nieuwe beperkingen of voorschriften op grond van artikel 15, vijfde lid;
c. beëindiging van de uitvoering van verrichtingen of het gebruik van apparatuur op grond van artikel 18;
d. sluiting van ziekenhuisvoorzieningen, mits Onze Minister zulks heeft bepaald op grond van artikel 18a, of daarmee na overeenkomstige toepassing van artikel 18a, tweede lid, heeft ingestemd;
e. vermindering van het aantal bedden van een ziekenhuis of van het aantal functie-eenheden van een medisch specialisme dan wel de beëindiging van de uitoefening van een medisch specialisme op grond van een beschikking als bedoeld in artikel 18a, eerste lid.
3. Bij algemene maatregel van bestuur of regeling van de Commissie kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. hetgeen onder financiële gevolgen van sanering moet worden verstaan;
b. de hoogte, de opbouw en wijze van berekening van de subsidie;
c. de aanvraag van de subsidie en de besluitvorming daarover;
d. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
e. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;
f. de vaststelling van de subsidie;
g. de betaling en terugvordering van de subsidie en het verlenen van voorschotten.
4. De door de Commissie gestelde regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
5. Een beschikking tot subsidievaststelling wordt niet genomen dan nadat de Ziekenfondsraad hieromtrent is gehoord.
6. De betaling van de subsidie of het voorschot geschiedt door de Ziekenfondsraad ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. Onze Minister kan hieromtrent nadere regelen stellen.
7. Van besluiten als bedoeld in het vijfde lid doet de Commissie mededeling aan Onze Minister. De Commissie verstrekt Onze Minister alle gevraagde inlichtingen.
8. Besluiten als bedoeld in het vijfde lid kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd.
9. Onze Minister doet jaarlijks verslag aan de Staten-Generaal omtrent de door de Commissie ingevolge het vijfde lid genomen besluiten.
10. De Commissie is tevens belast met het toezicht op de sanering. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het derde lid, kunnen hieromtrent regels worden gesteld.
In artikel 19 wordt «en artikel 18b, eerste lid, onderdeel d en vierde lid,» vervangen door: en artikel 18b, tweede lid, onderdeel d, en vijfde lid,.
Artikel 20 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid en andere deskundigen ter zake van ziekenhuisvoorzieningen.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 21 komt te luiden:
De in artikel 20 bedoelde personen beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 29, eerste lid, onder e, wordt «richtlijn» vervangen door: beleidsregel.
HOOFDSTUK 9. MINISTERIE VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER
De Huisvestingswet wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 4, tweede lid, eerste volzin, wordt «een ieder die door een besluit ter uitvoering van zodanige overeenkomst rechtstreeks in zijn belang getroffen is,» vervangen door: een belanghebbende bij een besluit ter uitvoering van zodanige overeenkomst.
In artikel 6, derde lid, onderdeel a, wordt «geldelijke steun» vervangen door: subsidie.
In artikel 13b, vierde lid, wordt «richtlijn» vervangen door: beleidsregel.
In artikel 13c, tweede lid, wordt «richtlijn» vervangen door: beleidsregel.
Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «bezwaar» vervangen door: bedenkingen.
2. In het tweede lid, eerste volzin, vervalt: uit naam en onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders.
3. Het tweede lid, tweede volzin, vervalt.
Artikel 29 wordt gewijzigd als volgt:
1. De eerste volzin komt te luiden: Van de bevoegdheden krachtens deze paragraaf kunnen burgemeester en wethouders mandaat verlenen aan eigenaren van woonruimte, voor zover het die woonruimte betreft.
2. De tweede volzin vervalt.
In het opschrift van § 2 van hoofdstuk V wordt «richtlijnen» vervangen door: beleidsregels.
In artikel 61 wordt «richtlijnen» vervangen door: beleidsregels.
In artikel 62 wordt «richtlijn» telkens vervangen door: beleidsregel.
Artikel 63 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de eerste volzin wordt «richtlijn» vervangen door: beleidsregel.
2. De tweede volzin vervalt.
In artikel 64, eerste lid, wordt «richtlijn» telkens vervangen door: beleidsregel.
In artikel 67 wordt «richtlijn» vervangen door: beleidsregel.
In artikel 69, tweede volzin, wordt «richtlijn» vervangen door: beleidsregel.
Artikel 75 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «de door het gemeentebestuur aan te wijzen ambtenaren» vervangen door: de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 76 vervalt.
Artikel 77 komt te luiden:
De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 78 vervalt.
In artikel 84, tweede lid, vervalt: , 78.
Artikel 85 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, mede» vervangen door: onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering,.
2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
De Reconstructiewet Midden-Delfland wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening benoemt in overeenstemming met Onze Ministers van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, van Landbouw en Visserij» vervangen door: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer benoemt in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
2. Het vierde lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In de eerste volzin, wordt «en Ruimtelijke Ordening» vervangen door: , Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
b. In de tweede volzin wordt na «Landbouw» ingevoegd: , Natuurbeheer.
c. De derde volzin komt te luiden: In overeenstemming met Onze in het tweede lid genoemde Ministers benoemt Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de secretaris en zonodig deskundigen.
3. In het vijfde lid wordt «en Ruimtelijke Ordening» vervangen door: , Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
In artikel 4, eerste lid, wordt «en Ruimtelijke Ordening» vervangen door: , Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
In artikel 8 wordt na «Landbouw» ingevoegd: , Natuurbeheer.
Artikel 11 komt te luiden:
Indien en voor zover voor de doeleinden van de reconstructie beperkingen aan de uitoefening van de landbouw worden gesteld, kan op voorstel van de reconstructie-commissie Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij volgens door hem in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te stellen regelen subsidie verlenen.
Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:
2. De burgemeester is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de in het eerste lid bedoelde gedoogplicht.
In artikel 13 wordt na «Landbouw» ingevoegd: , Natuurbeheer.
In artikel 18, eerste lid, wordt na «Landbouw» ingevoegd: , Natuurbeheer.
In artikel 27, tweede lid, wordt «beslissing» vervangen door: beschikking.
In artikel 35, tweede lid, wordt «en Ruimtelijke Ordening» vervangen door: , Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Artikel 36 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In de eerste volzin wordt «Onze Ministers van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, van Landbouw en Visserij en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk» vervangen door «Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij» en «Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening» door: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
b. De tweede volzin komt te luiden: Voor zover Onze Ministers bij de vaststelling afwijken van het ontwerp zoals dit door provinciale staten is vastgesteld, vermeldt de motivering van hun besluit in ieder geval de redenen daarvoor.
c. In de derde volzin wordt «en Ruimtelijke Ordening» vervangen door: , Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
2. In het tweede lid wordt «en Ruimtelijke Ordening» vervangen door: , Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
In artikel 40 wordt «de goedkeuring van Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk» vervangen door: de instemming van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Artikel 41 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, wordt «Onze in het vorige artikel bedoelde Ministers beslissen binnen zes maanden omtrent goedkeuring van» vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij beslist binnen zes maanden omtrent zijn instemming met.
2. In het tweede lid wordt «Onze Minister van Landbouw en Visserij brengt, mede namens de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,» vervangen door: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij brengt.
3. In het derde lid wordt «het goedgekeurde ontwerp» vervangen door: het ontwerp waarmee is ingestemd.
Artikel 44, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In de tweede volzin vervalt: goedgekeurde.
2. De derde volzin wordt vervangen door: Vaststelling in afwijking van dit advies geschiedt niet dan nadat Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij daarin heeft toegestemd. De toestemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
In artikel 50, eerste lid, wordt «na door de Centrale Cultuurtechnische Commissie te zijn goedgekeurd» vervangen door: na instemming daarmee door de Centrale Cultuurtechnische Commissie.
In artikel 72, zesde lid, wordt «onder goedkeuring van Onze betrokken Minister» vervangen door «nadat Onze betrokken Minister daarin heeft toegestemd» en wordt een volzin toegevoegd, luidende: De toestemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
In artikel 79, eerste lid, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
In artikel 95, eerste lid, eerste volzin, wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
In artikel 116 wordt na «Landbouw» ingevoegd: , Natuurbeheer.
In artikel 118 wordt na «Landbouw» ingevoegd: , Natuurbeheer.
De Wet op de huurcommissies wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 6, eerste lid, wordt «te geven richtlijnen» vervangen door: te stellen regels.
Artikel 12, vierde lid, laatste volzin, komt te luiden:
De goedkeuring kan worden onthouden op de grond dat:
a. bij de vaststelling van tijd en plaats van de zitting van de huurcommissie onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van huurders en verhuurders, of
b. niet genoegzaam blijkt dat bij de behandeling van iedere zaak onder de deelnemende leden het belang van de huurders noch dat der verhuurders overheerst.
Artikel 16 komt te luiden:
Indien een machtiging als bedoeld in artikel 2:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht ontbreekt, kan de huurcommissie de zaak aanhouden totdat de betrokken partij in de gelegenheid is geweest op de juiste wijze in zijn vertegenwoordiging te voorzien.
Artikel 22, derde lid, komt te luiden:
3. Onze Minister kan regels stellen omtrent de inrichting van dit register. Tevens kan Onze Minister regels stellen met betrekking tot door de secretaris aan te houden andere registers.
In artikel 24, tweede lid, eerste volzin, wordt «voorschriften van Onze Minister» vervangen door: door Onze Minister te stellen regels.
In artikel 30 wordt «voorschriften geven» vervangen door: regels stellen.
Artikel 31 vervalt.
De Wet milieubeheer wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1.1, twaalfde lid, derde volzin, komt te luiden:
Onze Minister kan de termijn bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.
In artikel 1.3, vierde lid, tweede volzin, wordt «bezwaren» vervangen door: bedenkingen.
In de artikelen 4.9, eerste lid, 4.10, tweede lid, onderdeel b, 4.11, eerste lid, 4.12, tweede lid, tweede volzin, 4.15, eerste lid, en 4.19, vierde lid, wordt «overgedragen» telkens vervangen door: gedelegeerd.
In artikel 4.14, tweede lid, onderdeel b, wordt «bijdragen» vervangen door: subsidies.
In artikel 4.17, derde lid, vervalt: (Stb. 1992, 96).
Artikel 5.2, vierde lid, komt te luiden:
4. Indien bij de uitoefening van een bevoegdheid ten aanzien waarvan krachtens het eerste lid is bepaald dat daarbij rekening moet worden gehouden met een richtwaarde, van die waarde wordt afgeweken, vermeldt de motivering van het desbetreffende besluit in ieder geval welke gewichtige redenen daartoe hebben geleid.
Artikel 7.37, eerste lid, komt te luiden:
1. De motivering van een besluit als bedoeld in artikel 7.27, eerste lid, vermeldt in ieder geval:
a. de wijze waarop rekening is gehouden met de in het milieu-effectrapport beschreven gevolgen voor het milieu van de activiteit waarop het besluit betrekking heeft;
b. hetgeen is overwogen omtrent de in het milieu-effectrapport beschreven alternatieven;
c. hetgeen is overwogen omtrent de overeenkomstig de artikelen 7.23 tot en met 7.26 ter zake van het milieu-effectrapport ingebrachte opmerkingen en adviezen.
Artikel 7.38f komt te luiden:
De motivering van een besluit als bedoeld in artikel 7.27, eerste lid, vermeldt in ieder geval:
a. indien in het milieu-effectrapport of in het advies, bedoeld in artikel 7.26, aandacht wordt geschonken aan mogelijke belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieugevolgen, hetgeen daaromtrent is overwogen;
b. indien Onze Minister het bevoegd gezag binnen de termijn, bedoeld in artikel 7.38e de uitkomsten van het overleg, bedoeld in artikel 7.38a, tweede lid, heeft doen toekomen, hetgeen is overwogen omtrent de uitkomsten van dat overleg.
Artikel 8.2b wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «overdragen» vervangen door: delegeren.
2. In het derde lid wordt «overgedragen» vervangen door: gedelegeerde.
3. Het vierde lid vervalt.
In artikel 8.4, vierde lid, eerste volzin, wordt «van kracht wordt» vervangen door: in werking treedt.
In artikel 8:14, tweede lid, wordt na de punt-komma aan onderdeel a toegevoegd: daarbij kan worden bepaald dat de toestemming door het bevoegd gezag eerst wordt gegeven nadat een bij het voorschrift aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat geen andere wijze van verwijdering mogelijk is; .
In artikel 8.15, vierde lid, tweede volzin, wordt «Artikel 18.10, tweede tot en met vierde lid,» vervangen door: Artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 8.16, onderdeel a, wordt «van kracht worden» vervangen door: in werking treden.
In artikel 8.21, eerste lid, wordt «van kracht is geworden» vervangen door: in werking is getreden.
Artikel 8.32 komt te luiden:
De motivering van de beschikking vermeldt in ieder geval de invloed die de samenhang tussen de beschikkingen op de onderscheidene aanvragen heeft gehad op de inhoud van de vergunning of de beschikking tot wijziging van de vergunning krachtens deze wet.
Artikel 8.35, tweede lid, derde volzin, komt te luiden:
Onze Minister kan de termijn bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.
Aan artikel 8.36, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Artikel 10:32 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Artikel 10.5, derde volzin, komt te luiden: Onze Minister kan de termijn bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.
Titel 15.1 vervalt.
Titel 15.3 komt te luiden:
TITEL 15.3. VOORSCHRIFTEN OMTRENT HET VERSTREKKEN VAN SUBSIDIES
In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op subsidies die krachtens deze titel uitsluitend worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.
1. Onze Minister kan voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.
2. Bij een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval regels gesteld omtrent:
a. criteria voor de verstrekking;
b. het tijdvak waarvoor de subsidie wordt verleend;
c. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
d. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;
e. de verplichtingen voor de subsidie-ontvanger;
f. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit wordt bepaald;
g. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten.
3. Onze Minister kan ieder jaar bij ministeriële regeling subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt. Daarbij bepaalt hij de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag.
4. Een aanvraag kan worden afgewezen en een beschikking inhoudende de verstrekking van een subsidie op grond van deze wet kan worden ingetrokken of gewijzigd voor zover subsidieverstrekking in strijd zou zijn respectievelijk in strijd is met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen. Bij de intrekking of wijziging kan worden bepaald, dat over onverschuldigd betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding verschuldigd is. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verstrekt, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald. De artikelen 4:49, derde lid, en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op de intrekking of wijziging.
1. De door Onze Minister aangewezen personen zijn bevoegd van de aanvrager van een subsidie inlichtingen te vorderen. De artikelen 5:13, 5:15, voor zover het door de aanvrager gebruikte plaatsen betreft, en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Een aanvraag kan worden afgewezen, indien de aanvrager geen medewerking verleent bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden.
1. Met het toezicht op de naleving van de aan de subsidie-ontvanger opgelegde verplichtingen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4. Aan de krachtens deze wet verstrekte subsidies is de verplichting verbonden dat de subsidie-ontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
In artikel 15.34, vijfde lid, wordt «van kracht is geworden» vervangen door: in werking is getreden.
In artikel 15.37, vierde lid, komt de tweede volzin te luiden: De motivering van het besluit vermeldt in ieder geval de overwegingen over de omtrent het verzoek gegeven zienswijzen.
In artikel 18.2, eerste lid, onderdeel a, wordt «bestuurlijke handhaving» vervangen door: bestuursrechtelijke handhaving.
Artikel 18.4 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wet bepaalde, zijn belast de bij besluit van Onze betrokken Minister aangewezen ambtenaren.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wet bepaalde binnen hun ambtsgebied zijn eveneens belast de bij besluit van gedeputeerde staten en burgemeester en wethouders of andere met de uitvoering van de betrokken wet belaste bestuursorganen aangewezen ambtenaren.
3. In het vierde lid, wordt «toezicht» vervangen door: toezicht op de naleving.
4. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 18.5 komt te luiden:
De krachtens artikel 18.4 aangewezen ambtenaren zijn voor de vervulling van hun taak met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 18.6 vervalt.
Artikel 18.7 komt te luiden:
In gevallen waarin geen ander bestuursorgaan bevoegd is, is Onze betrokken Minister bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens de betrokken wet gestelde verplichtingen.
Artikel 18.8 komt te luiden:
Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang krachtens artikel 18.7 behoort het in Nederland doen verwijderen van afvalstoffen in gevallen waarin die afvalstoffen in strijd met het bij of krachtens de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen of titel 10.5A bepaalde, binnen of buiten Nederlands grondgebied worden gebracht.
De artikelen 18.9 en 18.10 vervallen.
Artikel 18.11 komt te luiden:
Indien een verzoek als bedoeld in artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gedaan, geeft het bestuursorgaan dat de last onder dwangsom heeft opgelegd, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, de beschikking op het verzoek.
Artikel 18.13 komt te luiden:
In een geval als aangegeven krachtens artikel 8.35, geeft het bevoegd gezag geen beschikking tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning dan na overleg met Onze Minister, voor zover die bevoegdheid wordt uitgeoefend met betrekking tot de betrokken afvalstoffen.
Artikel 18.14 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een ieder kan aan een bestuursorgaan dat bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing, verzoeken een daartoe strekkende beschikking te geven.
2. In het tweede lid wordt «past het bevoegd gezag bestuursdwang toe, stelt het een dwangsom vast of trekt het de vergunning in» vervangen door: geeft het bevoegd gezag een beschikking tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van de vergunning.
Artikel 18.15 komt te luiden:
Het bestuursorgaan zendt aan de inspecteur en de andere adviseurs een afschrift van de beschikking tot toepassing van bestuursdwang, tot oplegging van een last onder dwangsom of tot intrekking van zodanige beschikkingen dan wel van de beschikking tot intrekking van een vergunning of ontheffing.
Artikel 18.16 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt: tot het uitoefenen van bestuursdwang, tot het vaststellen van een dwangsom of tot het intrekking van een vergunning of ontheffing.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien het verzoek wordt ingewilligd, voegt het bestuursorgaan bij de bekendmaking van de beschikking aan de verzoeker een afschrift van de beschikking tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van de vergunning of ontheffing.
In artikel 20.1, derde lid, wordt «en 61 van de Waterschapswet» vervangen door: , 61 van de Waterschapswet en 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 20.3, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In de eerste volzin wordt «wordt van kracht» vervangen door: treedt in werking.
2. In de tweede volzin wordt «wordt het besluit niet van kracht» vervangen door: treedt het besluit niet in werking.
Artikel 20.4 komt te luiden:
Artikel 20.3 is niet van toepassing op besluiten:
a. houdende vergunning of bezwaren krachtens de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen;
b. krachtens de artikelen 18.7 van deze wet, 125 van de Gemeentewet, 122 van de Provinciewet, 61 van de Waterschapswet en 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het besluiten betreft die betrekking hebben op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de wetten waarop hoofdstuk 18 van toepassing is.
Artikel 20.5 wordt gewijzigd als volgt:
1. «van kracht worden» wordt vervangen door «in werking treden» en «van kracht wordt» door: in werking treedt.
2. «eerste volzin,» vervalt.
In artikel 20.8 wordt «wordt» vervangen door «treedt» en «van kracht» door: in werking.
In artikel 20.11, tweede lid, eerste volzin, wordt «wordt» vervangen door «treedt» en «van kracht» door: in werking.
In artikel 20.14, tweede lid, wordt «goedkeuring» telkens vervangen door: toestemming.
Na artikel 21.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De inspecteur is bevoegd van een bestuursorgaan dat met de uitvoering of de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde is belast, daarover inlichtingen te vorderen.
2. De artikelen 5:13, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
De Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2a wordt gewijzigd als volgt:
1. Het zesde lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In de eerste volzin wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
b. In de tweede volzin wordt «In of bij het plan wordt in algemene zin aangegeven» vervangen door: De motivering van het plan vermeldt in elk geval.
2. Het zevende lid wordt gewijzigd als volgt:
a. De eerste volzin komt te luiden: Het plan treedt niet in werking dan voor zover de Tweede Kamer met het plan heeft ingestemd en nadat met toepassing van het achtste lid de Eerste Kamer met het plan heeft ingestemd.
b. In de tweede volzin vervalt: omtrent goedkeuring.
3. Het achtste lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In de eerste volzin wordt «voor zover het is goedgekeurd» vervangen door: voor zover zij daarmee heeft ingestemd.
b. In de tweede volzin wordt «goedkeuring» vervangen door: instemming.
c. In de derde volzin wordt «Het plan wordt geacht te zijn goedgekeurd indien de Eerste Kamer» vervangen door: De Eerste Kamer wordt geacht te hebben ingestemd met het plan, indien zij.
4. Het negende lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In de eerste volzin wordt «goedgekeurde plan» vervangen door: plan waarmee beide Kamers hebben ingestemd,.
b. In de tweede volzin vervalt: goedgekeurde.
5. Aan het tiende lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Artikel 4a, vierde lid, vierde volzin, vervalt.
Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het vierde en vijfde lid komen te luiden:
4. Het besluit omtrent goedkeuring wordt binnen acht weken bekendgemaakt. In afwijking van artikel 10:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het nemen van een besluit omtrent goedkeuring eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.
5. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
2. In het zesde lid, eerste volzin, wordt «inzake» vervangen door: omtrent.
In artikel 14, aanhef, vervalt: schriftelijke.
Aan artikel 15, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Gedeputeerde staten kunnen de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Aan artikel 16 wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Gedeputeerde staten kunnen de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «Het derde lid van artikel 15» vervangen door: Artikel 15, tweede lid, derde volzin, en derde lid,.
2. In het tweede lid worden de eerste tot en met vierde volzin vervangen door: Het besluit omtrent de verklaring van geen bezwaar wordt binnen acht weken bekendgemaakt. Alvorens het besluit te nemen, horen gedeputeerde staten de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan aan de inspecteur. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Gedeputeerde staten kunnen de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. Indien gedeputeerde staten binnen de gestelde termijn geen besluit hebben bekendgemaakt, wordt dit gelijkgesteld met een besluit tot weigering van de verklaring.
In artikel 25 vervallen de aanduiding «1.» voor het eerste lid alsmede het tweede lid.
Artikel 28 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste, tweede en derde lid komen te luiden:
1. Het bestemmingsplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten. Het plan wordt daartoe zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na de dagtekening van het raadsbesluit tot vaststelling, aan gedeputeerde staten verzonden.
2. Indien tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen zijn ingebracht krachtens artikel 27, wordt het besluit omtrent goedkeuring bekendgemaakt binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzagelegging, bedoeld in artikel 26. Alvorens het besluit te nemen, horen gedeputeerde staten de provinciale planologische commissie. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De goedkeuring kan worden onthouden indien de ingebrachte bedenkingen daartoe aanleiding geven dan wel wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
3. Aan het plan wordt geacht goedkeuring te zijn onthouden, indien het eerste lid, tweede volzin, niet is nageleefd en niet tijdig een besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt.
2. In het vierde lid vervalt de eerste volzin en vervalt in de tweede volzin: geheel of gedeeltelijk.
3. Het vijfde lid wordt gewijzigd als volgt:
a. De eerste volzin vervalt.
b. In de tweede volzin (eerste volzin nieuw) wordt «zij» vervangen door: gedeputeerde staten.
c. In de derde volzin (tweede volzin nieuw) wordt na «derde lid» ingevoegd: dan wel artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4. In het zesde lid, eerste volzin, wordt «de bekendmaking, bedoeld in het vijfde lid,» vervangen door «de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring» en wordt na «derde lid» ingevoegd: dan wel artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. In het zevende lid, eerste volzin, en het achtste lid, eerste en vierde volzin, wordt «inzake» telkens vervangen door: omtrent.
Artikel 29 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «de bekendmaking, bedoeld in artikel 28, vijfde lid, Gedeputeerde Staten» vervangen door «de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan aan gedeputeerde staten» en «hun besluit inzake goedkeuring van het bestemmingsplan» door: dat besluit.
2. In het vijfde lid, eerste volzin, vervalt: bij een met redenen omkleed besluit.
3. In het zevende lid, tweede volzin, vervalt: tweede volzin,.
In artikel 30, eerste lid, vervalt: geheel of gedeeltelijk.
Artikel 36d, derde lid, tweede volzin, vervalt.
Artikel 36e wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het regionaal structuurplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten. Het plan wordt daartoe zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen vier weken na de dagtekening van het besluit tot vaststelling, aan gedeputeerde staten verzonden.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Alvorens het besluit omtrent goedkeuring te nemen horen gedeputeerde staten de provinciale planologische commissie en voorzover het regionaal structuurplan mede een beschermd stads- of dorpsgezicht omvat, de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening of het belang van het aangewezen beschermde stad- of dorpsgezicht.
3. In het vierde lid wordt «inzake» vervangen door: omtrent.
In artikel 36l, tweede lid, onderdeel b, wordt na «onthouden» ingevoegd: wegens strijd met het regionaal structuurplan.
Artikel 43 vervalt.
Artikel 46 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het zevende lid komt te luiden:
7. Het besluit omtrent de verklaring van geen bezwaar wordt bekendgemaakt binnen acht weken na ontvangst van de desbetreffende aanvraag. Alvorens het besluit te nemen, horen gedeputeerde staten de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan aan de inspecteur. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Indien gedeputeerde staten binnen de gestelde termijn geen besluit hebben bekendgemaakt, wordt dit gelijkgesteld met een besluit tot weigering van de verklaring. Het besluit houdende verlening van de verklaring van geen bezwaar wordt geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop het betrekking heeft. Gedeputeerde staten kunnen de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
2. Het negende lid komt te luiden:
9. De in het zesde en achtste lid bedoelde verklaringen worden gelijktijdig bekendgemaakt. Het zevende lid, eerste volzin, is alsdan niet van toepassing. Alvorens het besluit omtrent de in het achtste lid bedoelde verklaring te nemen, horen gedeputeerde staten de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan aan genoemde dienst. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Het besluit houdende verlening van de verklaring van geen bezwaar wordt geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop het betrekking heeft. Gedeputeerde staten kunnen de verklaring weigeren wegens strijd met het belang van het aangewezen beschermde stads- of dorpsgezicht.
Artikel 52 wordt gewijzigd als volgt:
1. In artikel 1, onderdeel c, wordt «naleving» vervangen door: uitvoering.
2. In het derde lid vervalt: door Ons.
In artikel 57, tweede lid, wordt «goedkeuring» telkens vervangen door: toestemming.
Artikel 58 vervalt.
Artikel 63 wordt gewijzigd als volgt:
1. De aanhef komt te luiden:
1. Met de opsporing van de bij de artikelen 59 en 60 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast:.
2. Een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende:
2. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
De Wet op de stads- en dorpsvernieuwing wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 8 vervalt: (Stb. 1992, 96).
Artikel 9, vierde lid, komt te luiden:
4. De verordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.
Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien artikel 13, eerste lid, toepassing heeft gevonden, wordt het besluit omtrent goedkeuring binnen dertien weken na afloop van de in dat lid genoemde termijn van terinzagelegging bekendgemaakt. Alvorens te besluiten horen gedeputeerde staten de provinciale stadsvernieuwingscommissie en zo nodig de provinciale planologische commissie. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De goedkeuring kan worden onthouden indien de ingediende bedenkingen daartoe aanleiding geven dan wel wegens strijd met het belang van de stadsvernieuwing.
2. Het derde lid vervalt.
3. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid en komt te luiden:
3. Van het besluit omtrent goedkeuring wordt door toezending van een afschrift mededeling gedaan aan de provinciale stadsvernieuwingscommissie en zo nodig de provinciale planologische commissie.
Artikel 15 komt te luiden:
De verordening wordt bekendgemaakt binnen vier weken na de dag waarop het besluit tot goedkeuring is bekendgemaakt dan wel het besluit tot goedkeuring ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geacht wordt te zijn genomen. Hiervan wordt mededeling gedaan aan gedeputeerde staten.
Artikel 23 vervalt.
Artikel 30, eerste lid, tweede volzin, wordt vervangen door: De termijn kan eenmaal voor ten hoogste vijf jaar worden verlengd. Het besluit tot verlenging behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.
In artikel 39, eerste lid, wordt «kan aan gemeenten of provincies geldelijke steun worden verleend» vervangen door: kunnen aan gemeenten of provincies financiële middelen worden verstrekt.
Artikel 41 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «geldelijke steun» vervangen door «subsidies» en «verleent» door: verstrekt.
2. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. de jaarlijkse bekendmaking van het subsidieplafond;.
b. In onderdeel b wordt «de bedragen» vervangen door: de verdeling binnen het subsidieplafond van de bedragen.
3. In het derde lid wordt «geldelijke steun» vervangen door «financiële middelen» en «verleent» door: verstrekt.
4. Het vierde lid wordt gewijzigd als volgt:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. dat, voor zover een gemeente krachtens het derde lid ontvangen middelen niet zelf aan stadsvernieuwing besteedt, die gemeente ten laste van die middelen subsidies aan natuurlijke of rechtspersonen verstrekt in het belang van de stadsvernieuwing en voor de activiteiten waarvoor zij die middelen van de provincie heeft ontvangen;.
b. In onderdeel b wordt «geldelijke steun als bedoeld in het derde lid wordt verleend» vervangen door: financiële middelen als bedoeld in het derde lid worden verstrekt.
c. In onderdeel c wordt «verlenen van geldelijke steun» vervangen door: verstrekken van financiële middelen.
In artikel 41a wordt «verlening van geldelijke steun» vervangen door: het verstrekken van financiële middelen.
In artikel 44 wordt «politiedwang ter uitvoering van deze wet of van de krachtens deze wet uitgevaardigde bepalingen» vervangen door: bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
Artikel 45 vervalt.
Artikel 49 wordt gewijzigd als volgt:
1. De aanhef komt te luiden: Met de opsporing van de bij de artikelen 46 en 47 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast:.
2. Twee leden worden toegevoegd, luidende:
2. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
In artikel 50 vervallen de aanduiding «1.» voor het eerste lid alsmede het tweede lid.
Artikel 54 komt te luiden:
Indien de bekendmaking van beschikkingen op grond van deze wet niet kan geschieden op de wijze als voorzien in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geschiedt zij door openbare bekendmaking op het perceel waarop de beschikking betrekking heeft.
Artikel 55 wordt vervangen door de volgende artikelen:
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast:
a. in een gemeente: de burgemeester en de door hem aan te wijzen personen;
b. in een provincie: de bij besluit van de commissaris van de Koning aan te wijzen personen.
2. De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
1. Met het toezicht op de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast:
a. in het gehele rijk: de bij besluit van Onze Minister aan te wijzen rijksambtenaren;
b. in een provincie: de bij besluit van de commissaris van de Koning aan te wijzen personen.
2. De artikelen 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
De Wet voorkeursrecht gemeenten wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2a, tweede lid, tweede volzin, komt te luiden:
Gedeputeerde staten kunnen de verklaring weigeren indien geen nationaal of provinciaal ruimtelijk beleid wordt voorbereid waarbij een uitbreidingscapaciteit als bedoeld in het eerste lid wordt toegedacht of toegekend.
In artikel 8, eerste lid, vervalt: «bij met redenen omkleed besluit».
De Woningwet wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 8, tweede lid, onderdeel i, wordt «artikel 100, tweede lid» vervangen door: artikel 100, derde lid.
In artikel 22, eerste lid, en vijfde lid, eerste volzin, vervalt telkens: , dan wel met toepassing van bestuursdwang,.
In artikel 25 wordt «verzending» vervangen door: bekendmaking.
Artikel 26, vierde en vijfde lid, vervallen.
In artikel 31 vervalt: of vanwege.
In artikel 33 wordt «gelasten burgemeester en wethouders de onverwijlde ontruiming van die woning of woonwagen» vervangen door: beslissen burgemeester en wethouders tot toepassing van bestuursdwang.
Artikel 34 komt te luiden:
Indien burgemeester en wethouders bestuursdwang toepassen ingeval na het verstrijken van de termijn van ontruiming, bedoeld in artikel 29, de bewoning van de onbewoonbaarverklaarde woning of woonwagen voortduurt dan wel die woning of woonwagen in strijd met artikel 32 wordt bewoond, wordt de daartoe strekkende beschikking tevens bekendgemaakt aan de personen, genoemd in artikel 29, zesde lid. Artikel 29, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 35 vervalt.
In artikel 37, derde lid, vervalt: of vanwege.
In artikel 38, derde lid, vervalt: of vanwege.
In artikel 41 vervalt: of vanwege.
Artikel 50 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het zesde lid komt te luiden:
6. Het besluit omtrent de verklaring van geen bezwaar wordt bekendgemaakt binnen acht weken na ontvangst van de desbetreffende aanvraag. Alvorens het besluit te nemen horen gedeputeerde staten de inspecteur van de ruimtelijke ordening. Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan aan de inspecteur. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Indien gedeputeerde staten binnen de gestelde termijn geen besluit hebben bekendgemaakt, wordt dit gelijkgesteld met een besluit tot weigering van de verklaring. Het besluit houdende verlening van de verklaring van geen bezwaar wordt geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop het betrekking heeft. Gedeputeerde staten kunnen een verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening.
2. In het zevende lid wordt «ontvangst» vervangen door: de bekendmaking.
Artikel 51, vierde lid, komt te luiden:
4. De in het derde lid en artikel 50, vijfde lid, bedoelde verklaringen worden gelijktijdig bekendgemaakt. Artikel 50, zesde lid, eerste volzin, is alsdan niet van toepassing. Alvorens het besluit omtrent de in het derde lid bedoelde verklaring te nemen horen gedeputeerde staten de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Van het besluit wordt onverwijld mededeling gedaan aan genoemde dienst. Artikel 10:31, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Het besluit houdende verlening van de verklaring van geen bezwaar wordt geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop het betrekking heeft. Gedeputeerde staten kunnen een verklaring weigeren wegens strijd met het belang van het aangewezen beschermde stads- of dorpsgezicht.
2. In het vijfde lid wordt «ontvangst» vervangen door: de bekendmaking.
Artikel 52 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, wordt «van kracht is geworden» telkens vervangen door: in werking is getreden.
2. In het zesde lid, eerste volzin, wordt «overheidsorgaan» vervangen door: bestuursorgaan.
In artikel 57, tweede lid, aanhef, vervalt: of vanwege.
In artikel 58 vervalt: of vanwege.
In artikel 63, tweede lid, wordt «kan geldelijke steun uit 's Rijks kas worden verleend» vervangen door: kunnen financiële middelen uit 's Rijks kas worden verstrekt.
Artikel 64, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel b wordt «geldelijke steun ter beschikking zal worden gesteld» vervangen door: financiële middelen zullen worden verstrekt.
2. In onderdeel c wordt «ter beschikking te stellen geldelijke steun» vervangen door: te verstrekken financiële middelen.
In artikel 67, tweede lid, onderdeel c, wordt «ter beschikking te stellen geldelijke steun» vervangen door: te verstrekken financiële middelen.
Artikel 71 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «bijdragen» vervangen door: subsidie.
2. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In onderdeel a, wordt «toekenning van geldelijke steun» vervangen door: het verstrekken van subsidie.
b. In onderdeel b wordt «toekennen van geldelijke steun» vervangen door «verstrekken van subsidie» en wordt «een beleidsplan» vervangen door «beleidsregels» .
3. Het vierde lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In de eerste volzin wordt «aan het fonds aanwijzingen geven» vervangen door: beleidsregels vaststellen.
b. In de tweede volzin wordt «die aanwijzingen» vervangen door: de inhoud van die beleidsregels.
Het opschrift van afdeling 4 van hoofdstuk V komt te luiden:
Afdeling 4. Voorzieningen in het belang van de volkshuisvesting vanwege de gemeente of de provincie
Artikel 74 vervalt.
In artikel 75, tweede lid, wordt «toepassing van artikel 74» vervangen door: het bouwen van woningen door toegelaten instellingen als bedoeld in de artikelen 70 en 72.
De artikelen 76, 77 en 78 vervallen.
Artikel 80 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «toepassing te geven aan een of meer van de artikelen 74 tot en met 78» vervangen door: de in dat besluit aangegeven voorzieningen in het belang van de volkshuisvesting te treffen.
2. In het tweede lid wordt «toepassing te geven aan de artikelen 77 of 78» vervangen door: de in dat besluit aangegeven voorzieningen in het belang van de volkshuisvesting te treffen.
3. In het derde lid wordt «de in die leden bedoelde toepassing moet geschieden» vervangen door: aan dat besluit moet worden voldaan.
Het opschrift van afdeling 5 van hoofdstuk V komt te luiden:
Afdeling 5. Verstrekking van geldelijke steun uit 's Rijks kas
Artikel 81 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. Uit 's Rijks kas worden aan gemeenten, samenwerkingsverbanden van gemeenten of provincies financiële middelen verstrekt ter uitvoering van het programma, bedoeld in artikel 67, eerste lid.
2. Voorts kunnen uit 's Rijks kas aan gemeenten, samenwerkingsverbanden van gemeenten of provincies financiële middelen worden verstrekt voor andere activiteiten dan die, bedoeld in het eerste lid, welke passen in het rijksbeleid met betrekking tot:
a. het bouwen van woningen, woonwagens en standplaatsen;
b. het treffen van voorzieningen aan woningen of
c. de samenstelling van de woningvoorraad.
2. In het derde lid wordt «verlenen van geldelijke steun» vervangen door: verstrekken van financiële middelen.
3. In het vijfde lid wordt «verlenen van de uit 's Rijks kas aan hen verleende geldelijke steun voor de in het eerste of tweede lid bedoelde doeleinden» vervangen door: verstrekken van subsidie ten laste van de uit 's Rijks kas aan hen verstrekte financiële middelen voor de activiteiten, bedoeld in het eerste of het tweede lid.
Artikel 82 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. Uit 's Rijks kas kan aan anderen dan gemeenten, samenwerkingsverbanden van gemeenten of provincies subsidie worden verstrekt ter uitvoering van het op grond van artikel 67, eerste lid, verdeelde programma.
2. Voorts kan uit 's Rijks kas aan anderen dan gemeenten, samenwerkingsverbanden van gemeenten of provincies subsidie worden verstrekt voor andere activiteiten dan die, bedoeld in het eerste lid, welke passen in het rijksbeleid met betrekking tot:
a. het bouwen van woningen, woonwagens en standplaatsen;
b. het treffen van voorzieningen aan woningen of
c. de samenstelling van de woningvoorraad.
2. Het derde lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In de eerste volzin wordt «verlenen van geldelijke steun» vervangen door: verstrekken van subsidie.
b. De tweede volzin wordt vervangen door een volzin, luidende: De voorschriften betreffen in ieder geval:
a. de doeleinden waarvoor de subsidie kan worden vertrekt;
b. degenen aan wie de subsidie kan worden verstrekt;
c. de wijze van aanvragen van de subsidie;
d. de bij de subsidie-aanvraag over te leggen gegevens en bescheiden;
e. de termijnen voor de beslissing op de subsidie-aanvraag;
f. de gronden om geen subsidie te verstrekken;
g. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verstrekt;
h. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;
i. de totstandkoming van het subsidiebedrag;
j. de termijnen voor de beslissing omtrent de subsidievaststelling;
k. de vaststelling van het subsidieplafond en
l. de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag.
3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het eerste of tweede lid ten aanzien van toegelaten instellingen als bedoeld in de artikelen 70 en 72, slechts van toepassing is in bij die maatregel aangegeven gevallen.
In artikel 84 wordt «verlenen van geldelijke steun» vervangen door: verstrekken van financiële middelen.
Artikel 85 vervalt.
In artikel 86 wordt «verleende geldelijke steun» vervangen door: verstrekte financiële middelen en subsidie.
Na artikel 97 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Met het toezicht op de naleving van de wetten en voorschriften, bedoeld in artikel 93, onderdeel b, zijn belast de ambtenaren, bedoeld in artikel 94, onderdelen a en b.
Artikel 100 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. Met de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde taak zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
2. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Toepassing van bestuursdwang bestaande uit het stilleggen van werkzaamheden indien wordt gebouwd in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, vindt slechts plaats in bij de bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften.
3. Een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende:
5. De krachtens het tweede lid aangewezen ambtenaren zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
In artikel 104, eerste volzin, wordt «in verband met» vervangen door «ter handhaving van» en vervalt: of vanwege.
Artikel 105 vervalt.
In artikel 106 vervalt: 34, derde lid,.
Artikel 113 wordt gewijzigd als volgt:
1. De aanhef komt te luiden:
1. Met de opsporing van de bij de artikelen 106 tot en met 110, eerste lid, strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast:.
2. Twee nieuwe leden worden toegevoegd, luidende:
2. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 118 komt te luiden:
Indien de bekendmaking van beschikkingen op grond van deze wet niet kan geschieden op de wijze als voorzien in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geschiedt zij door openbare bekendmaking op het perceel waarop de beschikking betrekking heeft.
Artikel 119 komt te luiden:
1. Met het toezicht op de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast:
a. in het gehele rijk: de bij besluit van Onze Minister aan te wijzen rijksambtenaren;
b. in een provincie: de bij besluit van de commissaris van de Koning aan te wijzen personen.
2. De artikelen 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 121 vervalt «(Stb. 1992, 96)» en wordt «100, derde lid» vervangen door: 100, vierde lid.
HOOFDSTUK 10. ALGEMENE WET BESTUURSRECHT C.A.
De wet van 20 juli 1996, tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht) (Stb. 333) wordt gewijzigd als volgt:
Aan artikel III, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Op deze subsidies is het recht van toepassing zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Artikel V komt te luiden:
Degene die volgens het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bevoegd was een besluit te nemen of een andere handeling te verrichten, welke bevoegdheid na dat tijdstip als gevolg van deze wet, de Aanpassingswet derde tranche Awb I of de Aanpassingswet derde tranche Awb II niet meer door hem zou kunnen worden uitgeoefend, behoudt niettemin deze bevoegdheid totdat in overeenstemming met deze wet, de Aanpassingswet derde tranche Awb I of de Aanpassingswet derde tranche Awb II in de bevoegdheid is voorzien, doch niet langer dan dertien weken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
Artikel VI wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:
2. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld, waarop deze wet in werking treedt voor de toepassing van:
a. de Wet op het basisonderwijs;
b. de Wet op het voortgezet onderwijs;
c. de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs;
d. de Wet educatie en beroepsonderwijs;
e. de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
f. de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;
g. de TNO-wet;
h. de Wet op de studiefinanciering;
i. de Wet tegemoetkoming studiekosten;
j. de Les- en cursusgeldwet;
k. de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;
l. de Leerplichtwet 1969.
3. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:
3. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld, waarop titel 4.2 van deze wet in werking treedt voor de toepassing van de Mediawet.
Indien het bij koninklijke boodschap van 26 maart 1997 ingediende voorstel van wet houdende aanpassing van bijzondere wetten aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet derde tranche Awb I) (25 280) tot wet wordt verheven, wordt die wet gewijzigd als volgt:
Hoofdstuk 3 (Ministerie van Binnenlandse Zaken), artikel 4 (Gemeentewet) wordt gewijzigd als volgt:
1. Na onderdeel T worden twee onderdelen, Ta en Tb, ingevoegd, luidende:
In artikel 220b, eerste lid, onder a, wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.
In artikel 226 wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.
2. Na onderdeel V wordt een nieuw onderdeel Va ingevoegd, luidende:
In artikel 235 wordt in het eerste, vijfde tot en met negende, elfde en veertiende lid «het college van burgemeester en wethouders» telkens vervangen door: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.
3. In onderdeel W wordt in het eerste lid «In artikel 237, derde lid,» vervangen door: In het derde en vierde lid.
4. Na onderdeel X wordt een onderdeel Xa ingevoegd, luidende:
In artikel 241 wordt «het college van burgemeester en wethouders» vervangen door: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar.
In Hoofdstuk 3 (Ministerie van Binnenlandse Zaken), artikel 6 (Provinciewet) wordt in onderdeel Qc, onder punt 1, «In het derde lid» vervangen door: In het derde en vierde lid.
In hoofdstuk 6 (Ministerie van Economische Zaken), vervalt artikel 18 (Wet economische mededinging).
In hoofdstuk 7 (Ministerie van Financiën), afdeling 7.1, wordt aan artikel 1 (Algemene wet inzake rijksbelastingen) een onderdeel D toegevoegd, luidende:
In artikel 66 vervalt «of van wege».
In hoofdstuk 7 (Ministerie van Financiën), afdeling 7.1, vervalt artikel 6 (Wet waardering onroerende zaken).
In hoofdstuk 7 (Ministerie van Financiën), afdeling 7.2, wordt in artikel 10 (Wet toezicht effectenverkeer 1995), onderdeel A, wordt «de artikelen 5:12, 5:13 en 5:15 tot en met 5:17» vervangen door: de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20.
In hoofdstuk 8 (Ministerie van Justitie) komt de aanhef van artikel 5 als volgt te luiden:
Indien het bij koninklijke boodschap van 18 mei 1994 ingediende voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de geestelijke verzorging in instellingen in de zorgsector, in justitiële inrichtingen en in de krijgsmacht (Wet geestelijke verzorging zorginstellingen, justitiële inrichtingen en krijgsmacht) (kamerstukken II 1993/94, 23 720) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt die wet gewijzigd als volgt:
Hoofdstuk 8 (Ministerie van Justitie), artikel 6 (Wet Justitie-subsidies), onderdeel D, komt te luiden:
Artikel 53 wordt gewijzigd als volgt:
1. De aanhef komt te luiden: De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt gewijzigd als volgt:.
2. Onderdeel B wordt gewijzigd als volgt:
a. In de aanhef wordt «onder vernummering van de artikelen 72 tot en met 77 tot 77 tot en met 82» vervangen door: onder vernummering van de artikelen 73 tot en met 82 tot 78 tot en met 87.
b. De artikelen van het in te voegen hoofdstuk XVIIIA Subsidiëring van justitiële particuliere inrichtingen worden vernummerd tot 73 tot en met 77.
c. In het in te voegen artikel 74 (artikel 73 oud) wordt «artikel 72» telkens vervangen door: artikel 73.
In hoofdstuk 9 (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), artikel 7 (Landbouwwet), onderdeel C, wordt in de tekst van het eerste lid van artikel 23 na «21» ingevoegd: , 23.
In hoofdstuk 9 (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), artikel 8 (Landinrichtingswet), wordt in onderdeel AA een onderdeel 4 ingevoegd, luidende:
4. In het vijfde en zesde lid (nieuw) wordt «derde lid» telkens vervangen door: vierde lid.
In hoofdstuk 9 (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij), wordt artikel 9 (Meststoffenwet) als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen G, H en I vervallen.
2. Onderdeel N komt te luiden:
In artikel 35, tweede lid, vervalt «en 32».
In hoofdstuk 10 (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), artikel 5 (Arbeidsvoorzieningswet 1996), vervalt onderdeel E.
In hoofdstuk 10 (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), artikel 12 (Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds), wordt in onderdeel B, onder 2, «beleidsregels» vervangen door: nadere regels.
In hoofdstuk 10 (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), artikel 13 (Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling), wordt in onderdeel Ba «beleidsregels» vervangen door: nadere regels.
Hoofdstuk 11, artikel 7 (Waterschapswet) wordt als volgt gewijzigd:
1. Na onderdeel O wordt een onderdeel Oa ingevoegd luidende:
In artikel 118, derde lid, wordt «het dagelijks bestuur» vervangen door: de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap.
2. In onderdeel R onder punt 1 wordt «In het derde lid» vervangen door: In het derde en vierde lid.
3. In onderdeel S vervallen «en 131, eerste lid,», alsmede «telkens».
In hoofdstuk 11 (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) wordt na artikel 9 (Wegenverkeerswet 1994) een artikel 9A ingevoegd, luidende:
Op het tijdstip waarop de Wet van 21 februari 1997, houdende wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 (wijziging wegsleepregeling) (Stb. 1997, 190) in werking treedt, wordt de Wegenverkeerswet 1994 gewijzigd als volgt:
In artikel 130, vierde lid, tweede volzin, wordt «de artikelen 126, tweede en derde lid, eerste volzin, 131, eerste lid, 132, 133 en 134, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid, van de Gemeentewet» vervangen door: de artikelen 5:25, eerste lid, 5:26, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 164, zevende lid, tweede volzin, wordt «de artikelen 126, tweede en derde lid, eerste volzin, 131, eerste lid, 132, 133 en 134, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid, van de Gemeentewet» vervangen door: de artikelen 5:25, eerste lid, 5:26, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 170 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «paragraaf 4 van hoofdstuk VIII van de Gemeentewet» vervangen door: artikel 125 van de Gemeentewet.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De artikelen 5:24, derde tot en met zesde lid, 5:25, tweede tot en met vijfde lid, 5:29, vierde lid, tweede volzin en 5:30, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing. Bij de toepassing van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht treedt de rechthebbende die het voertuig afhaalt, in de plaats van de overtreder. Bij de toepassing van artikel 5:29, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het afschrift van het proces-verbaal verstrekt aan de rechthebbende die het voertuig afhaalt. Voor de toepassing van artikel 5:30 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de omstandigheid dat een voertuig niet is afgehaald, gelijkgesteld met de omstandigheid dat het voertuig niet kan worden teruggegeven.
3. In het zesde lid, derde volzin, wordt «Artikel 132 van de Gemeentewet» vervangen door: Artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 172, vierde lid, tweede volzin, wordt «Artikel 132 van de Gemeentewet» vervangen door: Artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 174, derde lid, wordt «de artikelen 126, tweede en derde lid, eerste volzin, 131, eerste lid, 132, 133 en 134, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid, van de Gemeentewet» vervangen door: de artikelen 5:25, eerste lid, 5:26, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
In hoofdstuk 12 (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), wordt artikel 29 (Wet op de jeugdhulpverlening) gewijzigd als volgt:
a. Na onderdeel B wordt een nieuw onderdeel Ba ingevoegd, luidende:
1. In artikel 5, tweede lid, wordt na «61,» ingevoegd: 65,.
2. In artikel 5, derde lid, wordt na «61» ingevoegd: , 65.
b. Aan onderdeel S wordt een nieuw subonderdeel toegevoegd, luidende:
4. Aan het slot van het derde lid (nieuw) wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voorts kan in de maatregel worden voorzien in de vaststelling van een subsidieplafond voor het verstrekken van subsidies voor bijzondere projecten en doeleinden en in de regeling van de wijze van verdeling daarvan.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Deze wet wordt aangehaald als: Aanpassingswet derde tranche Awb II.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19971998-25464-113.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.