25 456
Wijziging van de Wet Nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur

nr. 256d
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 september 1998

Tijdens de Eerste-Kamerbehandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur (25 456) op 16 juni 1998 heeft de heer Stoffelen een opmerking gemaakt over het zogenoemde kenbaarheidsvereiste, zoals dat is neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman. De heer Stoffelen zei dat de Nationale ombudsman naar zijn mening treedt in situaties waarin hij krachtens de wet terughoudend zou moeten zijn. Hij gaf aan deze opmerking te maken vanuit zijn ervaring als voorzitter van een regionale klachtencommissie politie.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, de heer Kohnstamm, heeft vervolgens gezegd dat hij de Nationale ombudsman zou vragen om een reactie op het punt dat de heer Stoffelen naar voren bracht, waarna uw Kamer daarvan op de hoogte zou worden gesteld.

Onlangs heb ik de reactie van de Nationale ombudsman ontvangen.

In zijn brief geeft de Nationale ombudsman aan grote betekenis te hechten aan het kenbaarheidsvereiste. Het gaat hier om een eis die wordt onderstreept in het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een hoofdstuk met regels over de behandeling van klachten door bestuursorganen (25 837). De Nationale ombudsman merkt daarbij op dat de Wet Nationale ombudsman de klager een zekere vrijheid geeft om te kiezen hoe hij zijn klacht kenbaar wil maken. Zo is, als het gaat om politieklachten, de klager in het kader van het kenbaarheidsvereiste niet verplicht om te allen tijde (ook) de weg te volgen van de regionale klachtencommissie.

De Nationale ombudsman schrijft inmiddels contact te hebben opgenomen met de heer Stoffelen, en hem te hebben gevraagd hem te informeren zodra hij kennis zou krijgen van een zaak waarin wellicht het kenbaarheidsvereiste niet juist zou zijn toegepast.

Ik hoop dat ik u hiermee voldoende heb ingelicht.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper

Naar boven