nr. 231c
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 februari 1998
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft het voorstel houdende
verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering
in de Grondwet van de bepalingen over het binnentreden in woningen (wetsvoorstel
25 442) in behandeling. Op 23 februari jl. heeft de commissie haar
voorlopig verslag vastgesteld. Op dezelfde dag heb ik de memorie van antwoord
ingestuurd. Reeds een dag later heeft de commissie besloten tot het uitbrengen
van een nader voorlopig verslag, met als inbrengdatum 7 april. Dit besluit
betekent dat de eerste lezing van het voorstel niet meer voor de ontbinding
van de Tweede Kamer kan worden voltooid.
In uw brief van 11 december 1997 hebt u mij op de hoogte gesteld van uw
brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de behandeling
van de lopende voorstellen voor herziening van de Grondwet. U gaf aan dat
de Eerste Kamer de wetsvoorstellen alleen dan tijdig zal kunnen afhandelen,
indien ook door de betrokken ministeries een strak tijdschema in acht wordt
genomen en door de kwaliteit van beantwoording vermijden dat een langere schriftelijke
voorbereiding moet plaatsvinden dan strikt noodzakelijk. Ik meen van mijn
kant de nodige inspanning te hebben geleverd om aan beide punten te voldoen.
Het is zeer wenselijk dat de eerste lezing nog voor 18 maart wordt
voltooid. Artikel 12 Grondwet bepaalt nu dat, indien tegen de wil van de bewoner
wordt binnengetreden in een woning, een verslag van het binnentreden moet
worden verstrekt aan de bewoner. De Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) heeft
tot dusverre het uitbrengen van dergelijke verslagen achterwege gelaten, maar
dat staat op gespannen voet met artikel 12. Ik heb daarom aan de Tweede Kamer
toegezegd dat artikel 12 volledig zal worden gerespecteerd. Dat heeft tot
gevolg dat de BVD er nu van moet afzien in een woning gesprekken af te luisteren
indien de staatsveiligheid zich blijvend tegen het verstrekken van een verslag
verzet. Daardoor zal het niet mogelijk zijn om bijvoorbeeld terroristische activiteiten tijdig te ontdekken en te voorkomen, waardoor de veiligheid
van de staat gevaar kan lopen.
De voorgestelde wijziging van artikel 12 biedt de ruimte om het verstrekken
van het verslag in dergelijke gevallen geheel achterwege te laten. Wordt nu
echter de eerste lezing niet op tijd voltooid, dan kan de tweede lezing pas
in 2002 beginnen. Dit is met het oog op het zwaarwegende belang dat de veiligheid
van de staat geen gevaar loopt, in hoge mate onwenselijk.
Ik doe dan ook een beroep op uw Kamer om al het hare er aan te doen om
de behandeling tijdig voor de verkiezingen van 6 mei te voltooien. Ik
ben uiteraard bereid om alle gewenste ondersteuning te bieden.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal