25 397
Het verschaffen van een wettelijke basis voor uitkeringen en subsidies op de terreinen van maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid

nr. 143b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 december 1997

Met belangstelling hebben ondergetekenden de inbreng van de fracties van de Eerste Kamer gelezen. Op de vragen van de VVD-fractie en de vraag van de leden van de fractie van D66, zal hieronder worden ingegaan.

De leden van de VVD-fractie spraken hun verbazing uit over het feit dat het zo lang heeft geduurd dat dit wetsvoorstel in het parlement is ingediend.

Zou, zo vragen zij het niet beter zijn geweest om de Twssv nogmaals met een jaar te verlengen?

Om met dit laatste te beginnen, de mogelijkheid de Twssv nog met een jaar te verlengen bestond niet. De Twssv die oorspronkelijk per 1 januari 1997 zou aflopen, was reeds een keer met een jaar verlengd. Op grond van de Twssv worden niet alleen middelen verstrekt ten behoeve van ambulante verslavingszorg en maatschappelijke opvang, maar ook ten behoeve van andere sociale vernieuwingsterreinen. Nogmaals de Twssv met een jaar verlengen zou met zich meegebracht hebben, dat voor die andere sociale vernieuwingsterreinen overheveling van die middelen naar het gemeentefonds nog een jaar achterwege zou zijn gebleven. Daar was geen enkele reden toe. Daarnaast is nog bezien of met wijziging van de Twssv die wet alleen ten behoeve van ambulante verslavingszorg en maatschappelijke opvang nog een jaar kon voortbestaan. Een dergelijke wijziging van de Twssv was evenwel gecompliceerder dan het opstellen van onderhavig wetsvoorstel. Vandaar dat een tweede verlenging van de Twssv onwenselijk werd geacht. Daarnaast biedt het voorliggende wetsvoorstel niet alleen een wettelijke basis voor het verstrekken van uitkeringen aan gemeenten ten behoeve van maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid, maar biedt het ook een wettelijke basis voor het subsidiëren van landelijke organisaties op het terrein van verslavingsbeleid door de minister van VWS. Indien onderhavig wetsvoorstel niet was ingediend had derhalve ook verlenging van het Tijdelijk Subsidiebesluit Verslavingsbeleid plaats moeten vinden.

De reden waarom het zo lang heeft geduurd alvorens onderhavig wetsvoorstel bij het parlement werd ingediend, is gelegen in het feit dat de beantwoording van de vragen met betrekking tot de wenselijke wettelijke basis voor en de vormgeving en inrichting van die specifieke uitkering meer tijd heeft gevraagd dan vooraf gedacht was.

De leden van de VVD-fractie hebben gevraagd naar wat ons het vertrouwen geeft dat de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) adequate, acceptabele en objectieve criteria zal ontwikkelen.

De Rfv is om advies gevraagd vanwege zijn expertise op dit gebied. Wij hebben geen reden te veronderstellen dat waar deze Raad vergelijkbare adviezen heeft uitgebracht, het hem op het onderhavige terrein niet zou lukken.

De Raad streeft bij zijn advisering naar een zo groot mogelijk draagvlak onder betrokkenen.

Nadat de Raad zijn advies heeft uitgebracht zullen wij met alle betrokkenen – derhalve ook met de VNG – overleg voeren over dat advies en de reacties van deze partijen zullen betrokken worden bij onze standpuntbepaling.

Voorts vroegen deze leden waarop wij ons vertrouwen baseren dat aangewezen gemeenten met daarvoor in aanmerking komende gemeenten overleg zullen voeren over de besteding van de gelden en wilden zij weten hoe ondergetekenden zullen handelen, indien de aangewezen gemeente niet of onvoldoende oog heeft voor de problemen die zich mogelijkerwijs voordoen in de omringende gemeenten.

Allereerst gaan wij ervan uit dat het overleg, zoals dat nu al bestaat, gecontinueerd wordt.

Ook thans is op basis van artikel 3, tweede lid, van de Twssv, sprake van overleg tussen de aangewezen gemeente en de omringende gemeenten zonder dat aangegeven is hoe dit overleg dient plaats te vinden. Ons hebben tot op heden geen signalen bereikt, dat de aangewezen gemeenten niet of onvoldoende oog zouden hebben voor de problemen die zich voordoen in de omringende gemeenten. Daarop baseren wij ons vertrouwen dat het overleg, zoals dat thans plaats vindt, gecontinueerd wordt. Mochten ons in de toekomst signalen bereiken dat er onvoldoende overleg is tussen aangewezen gemeenten en de hen omringende gemeenten, dan ligt het in eerste instantie voor de hand om via de weg van overleg van het ministerie met (aangewezen) gemeenten die gemeenten te wijzen op het belang van dat overleg. Mocht dit geen soelaas bieden, dan zal overwogen moeten worden of er andere maatregelen moeten worden genomen. Mogelijk kunnen de betreffende gemeenten via artikel 124 van de Gemeentewet alsnog tot een dergelijk overleg gedwongen worden. Mits een dergelijke maatregel een bijdrage kan zijn voor de oplossing van het probleem van onvoldoende overleg tussen de gemeenten onderling, is ook denkbaar, dat de (op de) Welzijnswet 1994 (gebaseerde regelgeving) zodanig gewijzigd wordt, dat het niet of onvoldoende plaatsvinden van overleg consequenties zal hebben voor de uitkering aan de aangewezen gemeente. Welke maatregelen dit zullen zijn en of deze tot (nadere) regelgeving zullen moeten leiden, zal afhankelijk zijn van de situatie.

Naar aanleiding van het in de Tweede Kamer aangenomen amendement op stuk nr. 20 van Vliegenthart c.s. willen de leden van zowel de VVD- als de D66-fractie vernemen of de mogelijkheden voor het voeren van een integraal beleid door het afzonderlijk oormerken van de geldstromen voor verslavingsbeleid en maatschappelijke opvang belemmerd worden.

Ondergetekenden zijn van mening dat door de voorgestelde splitsing van de voorgenomen bredere uitkering verslavingsbeleid & maatschappelijke opvang in twee afzonderlijke specifieke uitkeringen de mogelijkheden voor het voeren van een integraal beleid inderdaad enigszins ingeperkt zullen worden, maar dat er daarnaast mede in het licht van de vaststellingssystematiek gebaseerd op de lijn-Griffioen, wel degelijk mogelijkheden blijven bestaan om vanuit een integrale verantwoordelijkheid voor meerdere beleidsterreinen een samenhangend beleid te voeren.

De vraag van de leden van de VVD-fractie of de wijziging van de voorgestelde systematiek (amendement 20) gemeenten niet voor problemen stelt kunnen ondergetekenden negatief beantwoorden. Immers, het jaar 1998 was de gemeenten al als een «overgangsjaar» aangekondigd waarin de huidige situatie zou worden voortgezet. Zij ontvangen het bedrag dat zij anders op basis van de Twssv ontvangen zouden hebben.

Met betrekking tot de vraag van de leden van de VVD-fractie of het oormerken van afzonderlijke geldstromen inhoudt dat het onderscheid in centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid vooralsnog gehandhaafd blijft, willen wij het volgende opmerken. Voor de korte termijn (1998) kan deze vraag bevestigend beantwoord worden. Of dit op de wat langere termijn ook zo zal zijn, zal mede afhankelijk zijn van het advies van de Rfv. In ieder geval zal, anders dan voordien het geval was, de aanvankelijk voorgenomen bredere uitkering verslavingsbeleid & maatschappelijke opvang op zichzelf geen reden meer zijn om het onderscheid in centrumgemeenten op te heffen.

De huidige regelgeving voorzag in afzonderlijke geldstromen voor enerzijds maatschappelijke opvang en anderzijds ambulante verslavingszorg. In zoverre kan de vraag van de leden van de VVD-fractie dat door de oormerking van beide geldstromen de facto de systematiek van de huidige tijdelijke wetgeving gecontinueerd wordt, dan ook bevestigend beantwoord worden.

Op de vraag van de leden van de VVD-fractie naar wat e.e.a. concreet betekent voor het «overgangsjaar» 1998, is hierboven reeds ingegaan.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Terpstra

Naar boven