nr. 114b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 8 december 1997
De leden van de fractie van de VVD vroegen naar het einddoel van het arbeidsvoorwaardenbeleid
van de regering in het licht van de normalisering van die arbeidsvoorwaarden
en de budgettaire consequenties van een en ander op de lange duur. Naar aanleiding
hiervan merk ik het volgende op.
Het normaliseringsbeleid van het kabinet met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden
van ambtenaren is een beleid, gericht op de structuur en de wettelijke kaders
en normeringen van die arbeidsvoorwaarden. Wat daarvan de budgettaire consequenties
zijn, valt niet in algemene zin aan te geven.
De vormgeving van die arbeidsvoorwaarden zelf, de inhoud dus van die arbeidsvoorwaarden,
is daarentegen een zaak van sociale partners in de verschillende overheidssectoren.
Voor wijziging daarvan dient in die sectoren overeenstemming te worden bereikt.
Of en, zo ja, in hoeverre de concrete arbeidsvoorwaarden gelijk of gelijkwaardig
zijn aan die welke in (delen van) de marktsector gelden, is dus afhankelijk
van de uitkomsten van sectorale arbeidsvoorwaardenonderhandelingen.
In mijn brief van 12 juni 1997 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1996–1997,
24 253, nr. 6) heb ik het standpunt van het kabinet met betrekking tot
de normalisering en de ambtelijke status uiteengezet. Daaruit blijkt dat het
kabinet het vooralsnog niet wenselijk acht de ambtelijke status als zodanig
af te schaffen, hoewel het niet valt uit te sluiten dat voor een of meer sectoren
in de komende jaren op grond van sectorspecifieke overwegingen een andere
afweging wordt gemaakt. In die brief is verder vermeld dat handhaving van
de ambtelijke status er overigens niet aan in de weg staat om te komen tot
een verdere normalisering op onderdelen van de rechtspositie. Ook binnen de
huidige systematiek is het immers mogelijk om te komen tot meer flexibilisering
en meer maatwerk ten dienste van een optimale uitvoering van het arbeidsproces
bij de overheid. De wijze waarop een dergelijk maatwerk vorm kan krijgen is,
zoals ik aangaf, een zaak van sociale partners bij de overheid.
Naar aanleiding van de onlangs in de Tweede Kamer aangenomen motie van
het lid Zijlstra (Kamerstukken II, 1996–1997, 25 282, nr. 8) zal
ik de Raad voor het overheidspersoneelsbeleid verzoeken mij te
adviseren over de toekomst van de ambtelijke status. Wat de uitkomst hiervan
zal zijn, valt thans nog niet te voorzien.
Voorts informeerden de leden van de fractie van de VVD of er in het kader
van de voorgestelde Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen
(OOW) gevolgen zijn voor de toepassing van de Verhaalswet Ongevallen Ambtenaren
(VOA). Daarop kan ik het volgende antwoorden.
Het van toepassing worden van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO) voor het burgerlijk overheidspersoneel heeft geen gevolgen voor de toepassing
van de VOA. Dat wordt veroorzaakt door het feit dat sinds de privatisering
van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds reeds een WAO-conforme regeling
van toepassing is op het burgerlijk overheidspersoneel. Voor het verhaal van
zo'n WAO-conforme uitkering geldt niet de VOA, maar zijn de betreffende bepalingen
uit de WAO van overeenkomstige toepassing verklaard. De vervanging van de
WAO-conforme regeling door de WAO brengt derhalve op dat gebied geen verandering
met zich.
Voor het militair personeel geldt op dit moment niet de WAO-conforme regeling,
maar de Algemene militaire pensioenwet. De invoering van de WAO voor dat personeel
zal wat de toepassing van de VOA betreft tot gevolg hebben dat de bepalingen
in de WAO betreffende de verhaalsmogelijkheid op derden van toepassing worden.
Voor het verhaal van de WAO-uitkering geldt dan niet de VOA, maar de WAO.
Het van kracht worden van de Werkloosheidswet voor het overheidspersoneel
zal geen gevolgen teweegbrengen ten aanzien van de toepassing van de VOA.
De VOA ziet immers op verhaal door een overheidsorgaan van schade in verband
met ziekte, arbeidsongeschiktheid en gebreken, veroorzaakt door een ongeval
van een ambtenaar, en niet op verhaal van schade in verband met werkloosheid.
Het van toepassing worden van de Ziektewet (ZW) zal enig gevolg met betrekking
tot de VOA teweeg kunnen brengen. Er treedt een kleine verschuiving op in
de verhaalsmogelijkheden. De verhaalsmogelijkheden van de sociale zekerheidswetgeving
worden van kracht voor het deel dat door een ZW-uitkering worden bestreken.
Voor de loondoorbetaling bij ziekte door de werkgever en de op de ZW-uitkering
aanvullende betalingen bij ziekte blijft de VOA van toepassing. Volledigheidshalve
merk ik op dat het aantal potentiële uitkeringsgerechtigden dat als gevolg
van een ongeval een ZW-uitkering kan verkrijgen, zeer gering is geworden sinds
de inwerkingtreding van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal