25 272
Wijziging van de Wet op de lijkbezorging (verruiming mogelijkheden asbestemming)

nr. 98c
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 3 februari 1998

De memorie van antwoord gaf de leden van de CDA-fractie nog aanleiding tot het stellen van een aantal vragen. Zij vroegen allereerst wat de risico's zijn van weinig piëteitsvol gedrag als de nabestaande die de zorg voor de asbus op zich neemt, overlijdt, dement wordt of verhuist en anderen die belast worden met de ontruiming van het huis, in de tuin, schuur of op zolder nog een asbus aantreffen.

Ik blijf bij mijn standpunt dat er, gelet op de aard van het onderwerp, geen reden is om niet uit te gaan van een respectvolle houding van nabestaanden, ook niet van een volgende generatie. Uiteraard besef ik dat er zich exceptionele situaties kunnen voordoen waarin aan deze houding kan worden getwijfeld. Ik acht het evenwel niet aangewezen in de wetgeving uit te gaan van deze uitzonderlijke gevallen. Zoals ik reeds in de memorie van antwoord heb vermeld zal het in voornoemde situaties steeds mogelijk zijn dat men zich wendt tot enig crematorium om aan de asbus een nadere bestemming te geven.

De hier aan het woord zijnde leden memoreerden de toezegging van minister Rietkerk bij de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsontwerp Nieuwe bepalingen inzake de lijkbezorging (Wet op de lijkbezorging) (11 256) dat zal worden overwogen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen terzake van de bewaring van de as in het geval van het thuis bewaren van asbussen. Deze leden meenden dat nu de mogelijkheid van incidentele asverstrooiing wordt geopend, het risico groter wordt dat de as op een onhygiënische en niet-piëteitsvolle wijze wordt verstrooid. Zij wezen er daarbij op dat de kansen toenemen dat as verstrooid wordt op grond die later als sportveld, stortplaats, weg of industrieterrein wordt gebruikt.

In bedoelde amvb, het latere Besluit op de lijkbezorging (Stb. 1991, 252), zijn geen nadere maatregelen of voorwaarden opgenomen omtrent het thuis bewaren van as. Ik herhaal dat ik niet verwacht dat nabestaanden onzorgvuldig met een asbus of met de as van een overledene zullen omgaan.

Als het gaat om de keuze van de plaatsen die voor verstrooiing zullen worden gebruikt, mag worden verwacht dat de voorkeur uitgaat naar verstrooiing op eigen grond of op een natuurlijke plaats zoals bosgrond, duinen of waterkanten. Daarbij teken ik aan dat het inherent is aan een keuze voor incidentele asverstrooiing dat as verstrooid wordt op grond die later als sportveld, stortplaats e.d. gebruikt kan gaan worden. Vooraf moet men er zich dan ook van bewust zijn dat de grond op den duur een andere bestemming kan krijgen. Dit is een risico dat de burger zelf neemt, indien hij niet kiest voor verstrooiing op een permanent strooiveld. Aan dit aspect zal aandacht worden besteed bij de voorlichting die door het crematorium aan de nabestaanden wordt gegeven.

De leden van deze fractie vroegen voorts of ik de bij het uitvaartwezen bestaande indruk kan bevestigen dat winstbeogende instellingen de aan nabestaanden geboden optie van incidentele asverstrooiing als een gat in de markt zien en nu reeds allerlei min of meer exotische vormen van verstrooiing ontwikkelen en aanbieden.

Hieromtrent merk ik eerst op dat «het uitvaartwezen» velerlei organisaties, organen en bedrijven omvat die zich op het terrein van de lijkbezorging of aspecten daarvan bewegen. Ik noem in dit verband: uitvaartondernemers en overkoepelende organisaties daarvan, begraafplaatsen, crematoria, verzekeraars, kistenfabrikanten, steenhouwers, e.d. Mij is niet gebleken dat zich nu specifiek ten behoeve van de incidentele asverstrooiing nieuwe of bijzondere winstbeogende instellingen op de markt hebben begeven.

Uit contact met het Platform Uitvaartwezen, waarin het uitvaartwezen in al zijn geledingen is vertegenwoordigd, is een dergelijke indruk ook niet gebleken.

Ook ik heb kennisgenomen van berichten over de methode waarbij de as in een vuurpijl wordt geborgen die vervolgens wordt afgeschoten. De leden van de CDA-fractie vroegen naar mijn mening over deze methode. Hierover merk ik op dat deze methode mij niet het toppunt van goede smaak lijkt. Ik vraag mij overigens af of deze wijze van asbestemming ooit frequent zal worden toegepast. Uit andere landen waar de nu beoogde verruiming reeds praktijk is, zijn mij geen aanwijzingen in die richting bekend. Ik zie het eerder als een incidentele overreactie op een aangekondigde verruiming van de regelgeving.

Daarnaast wijs ik er nog op dat gemeenten via hun APV beschikken over de mogelijkheid om deze methode tegen te gaan.

Deze leden vroegen voorts naar de verschillen tussen de kosten voor de nabestaanden:

a. van bijzetting van de as gedurende 20 jaar;

b. van verstrooiing door het crematorium kort na de crematie;

c. van het weghalen van de asbus door de nabestaande kort na de crematie.

Ad a. De kosten van bijzetting in een columbarium zijn f 500 á f 600 per 5 jaar. (het komt overigens niet veel voor dat langer dan 5 jaar wordt bijgezet).

Ad b. Verstrooiing door het crematorium kost f 20 bij (collectieve) verstrooiing op zee en f 60 bij verstrooiing van de asbus op het crematoriumterrein.

Ad c. Het afhalen na de crematie van de asbus door de nabestaande kost f 75. Genoemde tarieven kunnen overigens iets variëren.

De leden van deze fractie wilden tevens gaarne vernemen of de indruk juist is dat de kosten van begraven in de afgelopen jaren aanzienlijk sterker zijn gestegen (met name door de grafrechten) dan die van crematie en dat de mogelijkheid van begraven met deze ontwikkeling wel eens buiten bereik van minder bemiddelde nabestaanden zou kunnen komen. Uit onderzoek naar de kwaliteit van de uitvaartverzorging in Nederland dat SWOKA, Instituut voor Consumentenonderzoek, in 1995 heeft verricht in opdracht van de Consumentenbond ten behoeve waarvan het ministerie van Binnenlandse Zaken een financiële bijdrage heeft verstrekt, is inderdaad gebleken dat de kosten van een begrafenis hoger liggen dan de kosten van een crematie. Dit verschil werd deels verklaard uit de verschillen qua invulling van de uitvaart: bij een begrafenis wordt vaker een kerkdienst gehouden, er worden meer mensen uitgenodigd, er is meer drukwerk en bij begrafenissen zijn in veel gevallen grafrechten opgenomen in de rekening. Voorts werd het verschil verklaard uit de extra kosten die samenhangen met een graf, zoals de kosten van onderhoud en het wegnemen en herplaatsen van de grafbedekking. Ik ben niet van mening dat door de hoogte van de kosten de mogelijkheid van begraven buiten het bereik van minder bemiddelde nabestaanden zou komen.

In de eerste plaats is de keuze voor begraven of cremeren veelal reeds gemaakt door de overledene. De keuze voor cremeren of begraven is voorts een bewuste keuze, waarbij de praktijk leert dat men zich niet laat leiden door kostenaspecten. Nabestaanden kijken naar de kwaliteit van de uitvaart.

Bovendien treffen veel mensen bij leven reeds financiële maatregelen om de kosten van de uitvaart te kunnen dekken, bijvoorbeeld in de vorm van een verzekering. Uit het reeds gememoreerde onderzoek bleek dat, indien er geen speciale voorzieningen waren getroffen, er in het overgrote deel van de onderzochte gevallen voldoende financiële middelen in de erfenis waren om de uitvaart te kunnen bekostigen en dat in een uitermate klein deel van de gevallen nabestaanden zelf bijdragen in de kosten van de uitvaart.

Aangezien incidentele verstrooiing zich onttrekt aan de waarneming van houders van crematoria en plaatsen van bijzetting vroegen deze leden zich af langs welke weg kan worden geverifieerd of aan de wettelijke verplichting te handelen overeenkomstig de wens van de overledene, wordt voldaan.

Het voldoen aan artikel 18 van de wet, het volgen van de wens van een overledene, is een norm gericht tot degene die in de lijkbezorging voorziet.

Nadat de asbus aan een nabestaande beschikbaar is gesteld wordt niet door mij, noch door mijn ministerie of een specifieke instantie geverifieerd of vervolgens overeenkomstig de wens van de overledene wordt gehandeld.

Uitgangspunt is het vertrouwen in de nabestaanden om conform de wens van de overledene in de lijkbezorging te voorzien. Bij discussie hieromtrent tussen de nabestaanden kan de in artikel 18 gestelde norm desnoods voor de rechter worden ingeroepen.

Deze leden vroegen zich af wat de verhouding is tussen de persoon die voorziet in de lijkbezorging en de nabestaande die de zorg voor de asbus op zich neemt, indien zij niet dezelfde persoon zijn. Zij informeerden of instemming van de eerste vereist is als de laatste tot incidentele asverstrooiing wil overgaan.

Hierover merk ik op dat betrokkenen zich in de eerste plaats moeten laten leiden door de wens van de overledene. Het komt mij voor dat overeenstemming tussen de nabestaanden op dit punt inderdaad van belang is. Zoals reeds gezegd in de memorie van antwoord kan het crematorium, indien nodig, daarbij bemiddelen. Het is niet mijn bedoeling om in een amvb een nadere regeling te treffen omtrent het verkrijgen van de instemming van alle nabestaanden bij incidentele asverstrooiing. Ik voorzie problemen bij de operationalisering van het begrip «alle nabestaanden» en verwacht bovendien uitvoeringsproblemen. Ook bij dit punt vind ik dat de wetgever zich moet realiseren dat er grenzen zijn aan wat hij vermag te regelen.

De leden van de CdA-fractie wezen erop dat de thans bestaande regelingen ook nabestaanden die niet rechtstreeks bij de lijkbezorging werden betrokken (bijvoorbeeld minderjarige kinderen), de mogelijkheid bieden om later vast te stellen waar de stoffelijke resten van de overledene zich bevinden doordat een openbaar register wordt bijgehouden, ook van bijgezette asbussen.

Ten aanzien van de constatering van deze leden dat het nieuwe artikel 65 niet meer verplicht tot «een nauwkeurige aanduiding van de plaats van bijzetting» zoals dat in de «oude» wet wel het geval is, merk ik op dat deze bepaling zal worden opgenomen in het nieuwe Besluit op de lijkbezorging, waarnaar artikel 65, eerste lid, van het onderhavige wetsvoorstel verwijst, en die tegelijkertijd met het onderhavige wetsvoorstel in werking zal treden.

De leden van de CDA-fractie constateerden dat de informatie in het register in ieder geval zal eindigen op het moment dat de asbus overgaat in handen van een nabestaande. Als deze de as daarna verstrooit en overlijdt, of in geval van conflicten, achtten deze leden het niet ondenkbaar dat andere nabestaanden vergeefs zullen zoeken naar de plaats waar stoffelijke resten hun laatste rustplaats hebben gevonden. Deze leden betwijfelden het dan ook dat dit wetsontwerp de belangen van deze nabestaanden voldoende beschermt.

Een dergelijke situatie is inderdaad denkbaar. Dit doet zich overigens niet in het bijzonder voor bij dit wetsvoorstel; immers ook de huidige Wet op de lijkbezorging biedt op grond van artikel 60, tweede lid, de mogelijkheid dat de asbus wordt overgebracht naar de woning van (...) degene die de zorg voor de asbus op zich neemt. De praktijk zal echter zo zijn dat indien het de wens is van een overledene om op een bijzondere plek te worden verstrooid, meerdere nabestaanden hiervan op de hoogte zijn.

Ik wil er deze leden voorts op wijzen dat het begrip «een laatste rustplaats» niet door iedereen, dan wel elke religieuze of levensbeschouwelijke groepering, zal worden gezien als een als zodanig herkenbare plaats in de fysieke betekenis van het woord.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven