25 175
Aanpassing van het fiscale procesrecht aan de Algemene wet bestuursrecht en wijziging van een aantal fiscale en andere wetten (herziening van het fiscale procesrecht)

nr. 323a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 9 juni 1998

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hadden voornamelijk met instemming van het wetsvoorstel kennis genomen al hadden zij ook enkele kritische opmerkingen.

Zij hadden voorlopig de indruk dat van alle overheidsbeschikkingen een deel ter grootte van ongeveer 90% bestaat uit belastingbeschikkingen. In dit licht bezien is het merkwaardig dat het fiscale recht moet worden aangepast aan de Algemene wet bestuursrecht terwijl toch het omgekeerde eerder voor de hand had lijken te liggen.

Dit spreekt temeer nu het belastingrecht sinds jaar en dag een goede regeling van de rechtspraak kent.

De leden van de VVD-fractie achten de bezwaar- en beroepstermijnen van zes weken te kort. Het opleggen van een aanslag kan jaren duren. Waarom zou de belanghebbende dan binnen zes weken moeten reageren? Vele mensen zijn tegenwoordig gedurende zes weken of langer met vakantie. Het aantal mensen, dat te laat in bezwaar en beroep komt is zeer groot en vrijwel niemand van hen zal kunnen aanvaarden dat een simpel en kort tijdsverloop zulke grote gevolgen heeft.

Het schijnt dat de belastingdienst gedeeltelijk een oplossing tracht te bieden door vooraf zeer tijdig per brief mede te delen dat van de aangifte zal worden afgeweken en ook door de aanslagen een (veel) latere datum te geven dan de dag van de verzending. Dat is misschien mooi, maar het onderstreept dat de wet niet deugt.

Ook de leden van de fractie van D66 achtten een beroep- en bezwaartermijn van zes weken niet erg aanvaardbaar als deze termijn wordt afgezet tegen de termijn die de belastingdienst nodig heeft om de aanslag vast te stellen. Bovendien achtten zij de belastingwetgeving te complex voor een dergelijke termijn. Deze leden vonden het onwenselijk om het systeem van formele bezwaren op nader aan te voeren gronden aldus te stimuleren.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij achtten het een goede zaak dat het fiscale procesrecht wordt aangepast aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en hadden zij dan ook met instemming kennis genomen van dit wetsvoorstel.

De kritiek van deze leden is meer gericht op datgene wat niet in het wetsvoorstel is geregeld dan wat er wel in is te vinden. Daarop is hieronder hun eerste vraag gericht. De overige vragen hebben betrekking op de verhoging van de griffierechten die het gevolg is van het aansluiting zoeken bij de algemene wet bestuursrecht, en op een aantal detailonderwerpen.

In het wetsvoorstel ontbreekt een fiscale rechtspraak in twee instanties, terwijl dat op andere rechtsgebieden heel normaal is. Zo worden geschillen over de premieheffing werknemersverzekeringen wel in twee feitelijke instanties behandeld, maar de corresponderende geschillen over de loonbelasting niet. Vanuit de praktijk wordt aangedrongen op harmonisering van de beroepsprocedures juist op deze gebieden van premieheffing en loonbelasting.

In de Tweede Kamer is dit punt uitvoerig aan de orde geweest. De minister heeft meegedeeld er de voorkeur aan te geven dat «thans» geen besluitvorming hierover wordt geëntameerd. Waarom wordt besluitvorming hierover uitgesteld? Bestaat enige tijdsplanning voor deze besluitvorming?

2. Artikelen

ARTIKEL I

G

Artikel 26b

In artikel 26b AWR wordt voorgesteld de mogelijkheid van beroep door medebelanghebbenden uit te breiden. De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af hoe de rechtsgang is bij bezwaar en beroep tegen de voorwaarden voor het vormen van een fiscale eenheid. Dienen alle betrokken vennootschappen bezwaar te maken tegen de beschikking betreffende het aangaan van een fiscale eenheid, om daartegen ook in beroep te kunnen gaan, of is het voldoende indien een der betrokken vennootschappen dat doet? Indien bezwaar wordt gemaakt omdat in de beschikking extra voorwaarden worden gesteld ten aanzien van een te voegen dochtermaatschappij, kan dan de fiscale eenheid toch tot stand komen tussen de moeder- en de andere te voegen dochtermaatschappijen?

Artikel 27

In deze kernbepaling van het wetsvoorstel wordt hoofdstuk 8 van de Awb grotendeels van overeenkomstige toepassing verklaard. De leden van de PvdA-fractie verwezen naar artikel 8:73 Awb. Dit artikel biedt de rechter de mogelijkheid om – op verzoek – aan de belanghebbende een schadevergoeding toe te kennen. Is de hoogte daarvan beperkt? Kan de vergoeding ook betrekking hebben op de kosten van de bezwaarprocedure?

Artikel 27b

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat tegen de verhoging van de griffierechten in de fiscale vakpers bezwaar is gemaakt. Voor natuurlijke personen is de angel uit het wetsvoorstel gehaald door de loonbelasting onder het verlaagde tarief te brengen. Voor niet-natuurlijke personen is de verhoging echter enorm. De minister heeft daarover verklaard dat niet-natuurlijke personen in het algemeen een hogere draagkracht hebben. Is dat dan niet aanleiding om de gerechtshoven de mogelijkheid te bieden het tarief voor niet-natuurlijke personen te verlagen in de (dan blijkbaar bij uitzondering voorkomende) situatie dat een rechtspersoon onvoldoende draagkrachtig is? Daarbij zou in het bijzonder gedacht kunnen worden aan stichtingen of verenigingen die in veel gevallen voor hun draagkracht afhankelijk zijn van de respectieve lidmaatschapsgelden.

Artikel 29

Dit artikel verklaart een groot aantal artikelen van hoofdstuk 8 van de Awb van overeenkomstige toepassing. De leden van de fracties van VVD, CDA, PvdA en D66 stelden in dit verband een aantal vragen met betrekking tot de artikelen 8:21 en 8:29.

Artikel 8:21

De leden van de VVD-fractie hadden de indruk dat de Nederlandse belastingadviseurs van bijzondere klasse zijn en dat dit alom wordt onderkend. Het is mede aan deze adviseurs te danken dat Nederland een vestigingsland voor multinationale holdings en sub-holdings is.

Het leek hen niet goed verdedigbaar dat deze belastingadviseurs niet in hoogste instantie (voor de Hoge Raad) kunnen pleiten in de geschillen met de fiscus.

Artikel 8:29

Dit artikel regelt de mogelijkheid dat een partij stukken aan de rechter verstrekt onder de mededeling dat alleen de rechter en niet de tegenpartij er kennis van mag nemen.

De leden van de VVD-fractie merkten hierbij op dat daar weliswaar de toestemming van de andere partij voor nodig is, maar hoe kan men daar toestemming voor geven als de inhoud van die stukken niet bekend is.

De burger zou toch al licht de indruk kunnen krijgen dat hij door die toestemming te weigeren de suggestie zou oproepen dat hij iets te verbergen heeft. Als de fiscus wil stellen en volhouden dat een burger een bepaald inkomen genoten heeft dienen alle relevante feiten en bewijzen daarvan aan die burger te worden gemeld.

De ervaringen die met de belastingrechtspraak in de laatste halve eeuw zijn opgedaan geven bovendien geen enkele aanleiding om te menen dat de rechtspraak op stukken die voor de belanghebbende geheim moeten blijven nodig of wenselijk zou zijn.

De leden van de CDA-fractie verwezen in dit verband naar een artikel van Langereis en Röben in Weekblad voor fiscaal recht (1998/6288, 16 april 1998, blzz. 565 t/m 568). Zij vroegen de staatssecretaris een reactie te geven op de derde paragraaf van dit artikel.

De leden van de PvdA-fractie waren van mening dat dit artikel kan worden aangemerkt als een dissonant. Indien een belastingplichtige instemt met het verstrekken van dergelijke informatie door de belastingdienst aan de rechter, zal hij in het algemeen diezelfde informatie kunnen proberen op te vragen met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB). Die rechtsgang is een volstrekt andere dan de rechtsgang in belastingzaken. Indien het beroep op de WOB slaagt, kan dan de verkrijger van de informatie later aanleiding zijn tot herziening van de uitspraak van de belastingrechter?

De leden van de fractie van D66 zeiden principieel tegenstander te zijn van het gebruik in de rechtspraak van stukken die in zoverre geheim zijn dat ze voor betrokkene ontoegankelijk zijn en blijven hoewel daarop mede kan worden beslist. Zij meenden dat er geen precedent is in de belastingwetgeving die zulks rechtvaardigt.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD), voorzitter, Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), Hirsch Ballin (CDA), De Haze Winkelman (VVD) en Ruers (SP).

Naar boven