25 172
Wijziging van de Vreemdelingenwet

nr. 199
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

18 december 1997

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Vreemdelingenwet op enkele onderdelen te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Vreemdelingenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt, onder verlettering van onderdeel c tot d, een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:

c. De Koninklijke marechaussee;

2. In het tweede lid wordt de verwijzing naar de onderdelen b en c vervangen door verwijzing naar de onderdelen b en d;

3. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van de leden 3 tot en met 5, een nieuw derde lid ingevoegd luidende:

3. De in het eerste lid onder c bedoelde ambtenaren oefenen het toezicht op vreemdelingen onder leiding van de Commandant van de Koninklijke marechaussee uit.

4. De verwijzing naar de onderdelen a–c in het derde en het vijfde lid wordt vervangen door verwijzing naar de onderdelen a–d.

B

Na artikel 4a wordt een nieuw artikel 4b ingevoegd, luidende:

Artikel 4b

1. De in de artikelen 3, tweede lid, en 4, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken waarmee, naar hun redelijk oordeel, personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben.

2. De ambtenaren zijn bevoegd van de bestuurder van een voertuig of van de schipper van een vaartuig, waarmee personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt.

3. De ambtenaren zijn in het in het eerste lid bedoelde geval bevoegd inlichtingen te vorderen en inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Zij zijn bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.

4. De ambtenaren maken van hun bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

5. Een ieder is verplicht aan de ambtenaren binnen de door hen gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die dezen redelijkerwijs kunnen vorderen bij de uitoefening van hun bevoegdheden.

6. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

C

In artikel 7a, tweede lid, komt de tweede volzin als volgt te luiden: Deze vreemdeling, dan wel de vreemdeling die niet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting voldoet, kan verplicht worden zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, tenzij zijn vertrek daaruit nodig is om zich buiten Nederland te begeven.

D

Artikel 12b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het cijfer 1 voor het eerste lid komt te vervallen.

2. Het tweede lid vervalt.

E

Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:

Na de eerste volzin wordt een tweede volzin ingevoegd, luidende: Hij onderzoekt daarbij ambtshalve of aan de vreemdeling een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard kan worden verleend.

F

1. Voor de huidige tekst van artikel 15e wordt een «1» geplaatst.

2. Aan artikel 15e wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Indien onze Minister op grond van artikel 12b aan een vreemdeling een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleent en door buitengewone omstandigheden de beschikking omtrent de aanvraag om toelating niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn kan worden gegeven, stelt onze Minister de aanvrager daarvan in kennis. Daarbij deelt de Minister de aanvrager mede dat de beschikking op de aanvraag om toelating zal worden gegeven binnen een termijn van ten hoogste drie jaar na de verlening van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf en in elk geval gelijk met de vergunning tot verblijf als bedoeld in artikel 13a, danwel gelijk met de beschikking houdende de intrekking of niet verlenging van de geldigheidsduur van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf.

G

In artikel 29 wordt onder verlettering van onderdeel b tot c een nieuw onderdeel b ingevoegd luidende:

b. strekt tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende reden van humanitaire aard indien de beschikking tevens de onder a genoemde strekking heeft.

H

Artikel 33a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na «Haarlem», wordt toegevoegd: Haarlemmermeer,

2. Toegevoegd wordt een volzin, luidende: Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere nevenzittingsplaatsen worden aangewezen voor zover het betreft de behandeling van zaken als bedoeld in artikel 34a.

I

Artikel 33b komt als volgt te luiden:

Artikel 33b

Indien het beroep op de rechtbank of het verzoek om een voorlopige voorziening is gericht tegen een afzonderlijke beschikking, houdende weigering hangende de afdoening van het bezwaar of het administratief beroep uitzetting achterwege te laten, beslist de rechtbank en in het geval van een verzoek om een voorlopige voorziening de president van de rechtbank zoveel mogelijk tevens over de niet-inwilliging van de aanvraag om toelating.

J

In artikel 34j worden in de eerste volzin na de komma de woorden «dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven,» ingevoegd.

K

In artikel 48, eerste lid, wordt «Onze Minister verstrekt» vervangen door: Onze Minister onderscheidenlijk de korpschef verstrekken.

L

Artikel 23, zoals dat komt te luiden indien het bij koninklijke boodschap van 21 augustus 1997 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van bijzondere wetten aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassingswet derde tranche Awb II) (kamerstukken II 1996/97, 25 464) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de eerste volzin wordt «niet langer» vervangen door «niet of niet langer» en vervalt «door het verstrijken van een termijn als bedoeld in artikel 8, of doordat hij heeft opgehouden te voldoen aan de in het eerste lid van dat artikel omschreven vereisten».

2. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer 1. geplaatst.

3. Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:

2. Onze Minister kan de gevallen aanwijzen waarin geen last tot uitzetting nodig is.

ARTIKEL II

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen, of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Staatssecretaris van Justitie,

Naar boven