25 159
Regels over tegemoetkoming in de schade en de kosten in geval van overstromingen door zoet water, aardbevingen of andere rampen en zware ongevallen (Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen)

nr. 140a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 2 februari 1998

Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de fracties van VVD en CDA aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen. Zij hadden enige twijfel of de rechtsgrond van het wetsvoorstel wel overtuigend is. Zou niet gezegd kunnen worden dat wie op laaggelegen gronden of in rivierdalen een onroerende zaak koopt of huurt een zeker risico van wateroverlast aanvaardt dat verdisconteerd zal zijn in de koop- of huurprijs?

Als deze veronderstelling juist zou zijn, zou het argument van de solidariteit twijfelachtig worden.

Als met dit wetsvoorstel de regel wordt gevestigd dat de Staat aansprakelijk kan zijn voor schaden en kosten die niet door de Staat zijn veroorzaakt is er sprake van een tamelijk fundamentele ingreep in het recht. Deze ingreep zou gebaseerd moeten zijn op een theoretische analyse met lezingen, proefschriften, symposia en een politiek debat.

Heeft het daaraan niet te zeer ontbroken, omdat het wetsvoorstel is ingegeven door de begrijpelijke emoties naar aanleiding van enkele recente rampen?

Deze leden vroegen zich ook af of niet gezegd kan worden dat hooggelegen gronden het risico lopen van een extreme droogte. Deze mogelijkheid is emotioneel minder bedreigend, maar zij kan wel tot grote schade leiden. Verder is het niet zonder meer duidelijk waarom waterschade vergoed moet worden en tal van andere schaden niet. Zo is te denken aan de schade door oorlogen, misdrijven, ordeverstoringen, uitval van electriciteit en andere nutsvoorzieningen en ziekten van mensen, dieren en gewassen. Wat kan de objectieve en redelijke rechtvaardiging zijn om de ene schade (gedeeltelijk) wel te vergoeden en de andere niet? Is dit het begin van een lange weg?

Bij kleine rampen met waterschade kunnen de gevolgen in individuele gevallen even groot zijn als bij massale rampen die veel aandacht trekken. Het is niet aanstonds in te zien dat de rechtvaardigheid toelaat om hier een onderscheid te maken.

Dit lijkt ook te gelden voor het onderscheid tussen zoet en zout water. De tegemoetkoming geldt alleen voor schaden en kosten die redelijkerwijze niet verzekerd kunnen worden. Dit zal moeten betekenen dat het wetsvoorstel alle betekenis verliest als een redelijke verzekeringsmogelijkheid ontstaat. Onlangs heeft een verzekeraar gemeld dat een verzekering voor schaden als hier aan de orde aangeboden kan worden. Hoe denkt de regering hierover? Tenslotte vroegen deze leden of het maatwerk (de ad hocregelingen) bij de rampen van 1993 en 1995 niet als bevredigend is ervaren.

De leden behorende tot de fractie van het CDA hadden met instemming kennis genomen van het voornemen om een wettelijke basis te leggen onder de tegemoetkoming door het rijk in de schade ontstaan door rampen en zware ongevallen, waartoe dit wetsvoorstel zou strekken. Bij hen leefden nog wel een aantal vragen met betrekking tot de gekozen vormgeving van deze basis.

De formuleringen van de artikelen 1 en 3 zijn niet geheel doorzichtig. Artikel 1 spreekt van overstromingen door zoet water en aardbevingen die een ramp of zwaar ongeval zijn in de zin van de Wet rampen en zware ongevallen. Het geeft daarmee een orde aan waaraan de overstroming resp. aardbeving moet voldoen. Artikel 3 opent de mogelijkheid rampen of zware ongevallen (bedoeld zal zijn: andere rampen of zware ongevallen) onder toepassing van deze wet te brengen als ze van tenminste vergelijkbare orde zijn als de bovenbedoelde overstromingen en aardbevingen. Wat is hier precies bedoeld met het woord «orde»? Kan de minister voorbeelden geven van andere rampen en zware ongevallen die niet van dezelfde orde zijn als overstromingen en aardbevingen die ook het karakter van ramp of zwaar ongeval hebben?

In artikel 4 wordt de vervolgschade die voor vergoeding in aanmerking komt beperkt tot teeltplanschade aan gewassen en bedrijfsschade aan dieren. Deze leden vroegen zich af of daarmee niet wordt miskend dat bedrijven ook te maken kunnen hebben met een langdurige onderbreking van productieprocessen of met productieprocessen die niet vanaf hetzelfde punt in de productiecyclus kunnen worden opgestart. Is de minister bereid, indien zich zulke gevallen zouden voordoen, met gebruikmaking van de hem in het tweede lid gegeven bevoegdheid, ook zulke schaden en kosten onder de regeling te brengen?

Volgens de leden hier aan het woord creëert het voorliggende wetsvoorstel grote onzekerheid met betrekking tot de vraag in welke mate in de schade en kosten tengevolge van rampen en zware ongevallen zal worden tegemoet gekomen.

Allereerst is daar de, op zichzelf juiste, bepaling in artikel 4, derde lid, onder deel a dat geen tegemoetkoming wordt gegeven in de schade of kosten die «redelijkerwijs verzekerbaar waren». Bij zeer hoge premies is niet langer sprake van redelijkerwijs verzekerbaar. Langs welke weg kunnen belanghebbenden vaststellen waar hier de grens ligt? De bewindsman zal ongetwijfeld overleg hebben gehad met de verzekeringsbranch en kan wellicht inzicht geven in de vraag welke van de genoemde categorieën van schaden en kosten bij welke typen van rampen of zware ongevallen op dit moment niet redelijkerwijs verzekerbaar zijn. Naar deze leden was gebleken biedt een Nederlandse Verzekerings-instelling een «Catastrofe Risico Polis» aan die bij Lloyd's Underwriters is ondergebracht en die sinds december 1994 op «premier risque» basis een schadevergoeding van maximaal f 250 000 biedt. In hoeverre sluit deze verzekering aan bij de voorzieningen van dit wetsvoorstel of omgekeerd? Is zij «redelijk» in de betekenis die dit wetsvoorstel daaraan geeft? Hoe sluit het wetsvoorstel aan bij de Europese verzekeringsmarkt?

In de tweede plaats bevat het voorstel de bepaling (artikel 6, vierde lid) dat de tegemoetkoming aan een maximum kan worden gebonden in verband met de omvang van het totale bedrag dat voor de tegemoetkomingen beschikbaar wordt gesteld. Volgens de memorie van toelichting denkt de bewindsman aan een maximum van f 1 miljard per ramp. Dit zou het merkwaardige gevolg hebben dat hoe groter de ramp en hoe omvangrijker de schade hoe kleiner het vergoedingspercentage. Hoewel deze leden begrip zeiden begrip te hebben voor het feit dat de regering geen onbeperkte financiële verplichtingen kan aangaan zou toch iets meer in de toelichting kunnen doorklinken dat bovengenoemd gevolg niet bedoeld is en dat bij zeer grote catastrofen meer geld beschikbaar zal moeten zijn dan bij kleinere. Het wetsvoorstel bevat (artikel 6, tweede lid) niet nader verduidelijkte bepalingen omtrent een eigen risico en een drempelbedrag die de onzekerheid verder vergroten.

Deze leden vroegen zich tenslotte af waarom in artikel 4, eerste lid onderdeel j het woord «extra» is gebruikt terwijl dat woord in de onderdelen h en i is geschrapt.

De voorzitter van de commissie,

Grewel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Postma (CDA), Holdijk (SGP), Van Dijk (CDA), vac. (D66), Grewel (PvdA) (voorzitter), De Beer (VVD), Batenburg (AOV), Rensema (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Jurgens (PvdA), Hendriks, Bierman, Wiegel (VVD), De Wit (SP) en Hirsch Ballin (CDA).

Naar boven