25 114
Regels met betrekking tot de inburgering van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering nieuwkomers)

nr. 122c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 2 februari 1998

De memorie van antwoord gaf de leden van de PvdA-fractie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden hier aan het woord wilden allereerst duidelijk maken, dat zij in beginsel konden instemmen met het voorliggende wetsvoorstel. Inburgering van nieuwkomers zeiden zij van groot belang te achten. De vragen, die zij stelden waren ingegeven door de wens te bevorderen, dat dit wetsvoorstel zo goed mogelijk zal bijdragen aan het slagen van de inburgering. Zij wilden derhalve nog een aantal nadere vragen stellen.

Allereerst wilden zij nader ingaan op een aantal eerder door hen aan de orde gestelde punten:

De regering meldt in antwoord op een vraag van deze leden in het voorlopig verslag over de motie-Noorman (stuk nr. 33), dat het overleg met VNG en arbeidsvoorziening zojuist van start is gegaan. Wat is de inzet van de regering bij dit overleg? Is enig deel van het extra bedrag van 50 miljoen voor moeilijk plaatsbare werklozen geoormerkt voor nieuwkomers? Deze leden vroegen zich af, hoe dit in de praktijk werkt, aangezien nieuwkomers door de arbeidsvoorziening niet speciaal geregistreerd (kunnen) worden. Is dit bedrag niet hard nodig ook voor andere moeilijk plaatsbare werklozen?

Zou de sluitende aanpak voor nieuwkomers, waarvan overigens ook deze leden zeiden voorstander te zijn, niet het meest gediend zijn bij bemiddeling door speciaal op hen ingestelde instellingen, zoals b.v. Stichting Emplooi in Flevoland. Zij zouden zich kunnen voorstellen, dat nieuwkomers na voltooiing van het inburgeringsproject eerst een traject van b.v. een jaar bij een dergelijke instelling doorlopen, alvorens voor bemiddeling door de arbeidsvoorziening in aanmerking te komen. Voor dergelijke speciaal op allochtonen ingestelde organisaties zou enige extra financiering nodig en nuttig zijn, zo meenden deze leden.

Hoe staat de regering tegenover deze suggestie?

Reeds medio vorig jaar is door de Tweede Kamer aangedrongen op een notitie inzake «oudkomers». Deze laat lang op zich wachten. Waarom is dit zo? Wanneer wordt verwacht dat deze gereed is?

Vervolgens wilden de leden van de PvdA-fractie nog enkele punten, waarop eerst na het uitbrengen van het voorlopig verslag hun aandacht is gevestigd, aan de orde stellen:

Is de specifieke bemiddeling nodig voor hoger opgeleide vluchtelingen ook gewaarborgd? Wil de regering ingaan op de problematiek die aan de orde is gesteld door UAF in het schrijven van 12 januari 19981 ? Is het hierin gestelde juist? Zo ja, is de regering voornemens hier iets aan te doen en zo ja, wat?

Wil de regering reageren op de verschillende punten die aan de orde gesteld zijn in de brief van Vluchtelingen Werk van 28 november 19972 ? Is het juist, dat vvtvers, die een vluchtelingenstatus krijgen niet voor inburgering in aanmerking komen?

Naar aanleiding van opmerkingen van de Raad van State is het wetsvoorstel aangepast om consistentie met artikel 14 van de Algemene bijstandswet (Abw) te bereiken. Het streven naar consistentie tussen diverse wetten is lovenswaardig. De vraag is echter of deze wel gediend wordt door het schrappen van de cautieplicht die oorspronkelijk was opgenomen in artikel 19 van het wetsvoorstel. In verschillende andere wettelijke bepalingen, waarin administratieve boeten worden geregeld, is wel een cautieplicht opgenomen. In deze context is met name van belang artikel 14b van de Abw in het hoofdstuk over administratieve boeten. Het verschil tussen artikel 14 en artikel 14b van de Abw heeft te maken, zo vermoedden de leden van de PvdA-fractie met het verschil tussen straffen en maatregelen in het sanctierecht. Het opnemen van een cautiebepaling is kennelijk in overeenstemming met het kabinetsstandpunt inzake bestuurlijke boeten. Wil de regering nog eens nader bezien of het laten vervallen van de cautieplicht systematisch wel juist is?

Hoe consistent is het standpunt van de regering met betrekking tot de hoogte van de boete? Enerzijds wordt in het tweede lid van artikel 18 bepaald, dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van het feit, de omstandigheden, waarin de nieuwkomer verkeert en de mate van verwijtbaarheid. Anderzijds wordt gesteld, dat een nieuwkomer, die geen bijstand geniet een boete zal worden opgelegd die van dezelfde hoogte is als het bedrag dat hem aan bijstand zou worden geweigerd, indien hij bijstandsgerechtigd zou zijn. Dit lijkt erop, alsof een vast bedrag zal gelden. Dat is toch niet in overeenstemming met artikel 18, tweede lid? Bovendien doet de voorgestelde vaste boete toch niet noodzakelijkerwijs recht aan het standpunt, dat gelijke behandeling moet plaats hebben van mensen die al dan niet een bijstandsuitkering krijgen. Veeleer ligt het voor de hand een vergelijkbaar percentage van het inkomen als boetenorm vast te stellen, dat dus kan variëren al naar gelang de draagkracht van een betrokkene. Wil de regering haar standpunt nog eens nader bezien?

In artikel 19 van het wetsvoorstel is bepaald, dat het college van burgemeester en wethouders op verzoek van de nieuwkomer zal zorgdragen voor een kennisgeving in begrijpelijke taal en voor een tolk. Hoe moet de betrokkene weten, dat hij een dergelijk verzoek kan doen? Ligt het niet voor de hand, dat zulks hem wordt meegedeeld door het college van burgemeester en wethouders? Ligt het niet op de weg van het college van burgemeester en wethouders om op eigen initiatief ervoor te zorgen, dat kennisgevingen en mondelinge procedures in een begrijpelijke taal plaats vinden, ook als betrokkene daar niet uitdrukkelijk om verzoekt?

De leden van de PvdA-fractie hadden voorts vernomen, dat in vele gemeenten, de uitvoering van de Wet boeten en maatregelen in de sociale zekerheid op grote problemen is gestuit. Is er reden om te denken, dat dat voor deze wet anders ligt? Zo ja, waarom? Is over de uitvoerbaarheid van de handhavingsbepalingen overlegd met de VNG? Wat is het standpunt van de VNG?

De voorzitter van de commissie,

Grewel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Postma (CDA), Holdijk (SGP), Van Dijk (CDA), vac. (D66), Jurgens (PvdA), De Beer (VVD), Batenburg (AOV), Rensema (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Grewel (PvdA) (voorzitter), Hendriks, Bierman, Wiegel (VVD), De Wit (SP) en Hirsch Ballin (CDA).

XNoot
1

Deze brief is ter kennis gebracht van de regering en op het Centraal informatiepunt ter inzage gelegd onder nr. 120160.2.

XNoot
2

Deze brief is ter kennis gebracht van de regering en op het Centraal informatiepunt ter inzage gelegd onder nr. 120160.

Naar boven