24 818
Bepalingen verband houdende met de instelling van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor genocide en andere ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van Rwanda en van Rwandese burgers aansprakelijk voor genocide en andere van dergelijke schendingen, begaan op het grondgebied van buurlanden, tussen 1 januari 1994 en 31 december 1994

nr. 68b
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 1997

Vraag:

Zou het Rwanda tribunaal op basis van de voorliggende implementatiewetgeving kunnen vragen om het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek en welke rol speelt artikel 103 van het UN-charter daarbij.

Antwoord:

Artikel 103 van het UN-charter verplicht de partijen, die de rechtsmacht van de UN erkend hebben, hun nationale recht zo in te richten dat zij alle maatregelen kunnen implementeren in hun respectieve nationale rechtssfeer, die de Veiligheidsraad mocht nemen naar aanleiding van een dreiging voor of inbreuk op de wereldvrede of naar aanleiding van een daad van agressie. De Veiligheidsraad treedt dan op krachtens Hoofdstuk VII van het UN charter.

Mochten de Staten, op basis van verdragen met andere landen, in hun nationale wetgeving voorzien hebben in regels ter uitvoering van die verdragen, dan moeten zij, op basis van artikel 103 van het Charter die nationale regels ter zijde stellen. Artikel 103 houdt in dat de Staten, die lid zijn van de UN, zich nooit op een verdragsconflict kunnen beroepen om te ontkomen aan de directe verplichting om onvoorwaardelijk mee te werken aan de maatregelen die de Veiligheidsraad neemt als reactie op de evengenoemde dreiging, inbreuk of agressie. Als de Veiligheidsraad, als vorm van zo'n reactie, besluit tot de oprichting van een Ad hoc-tribunaal, dan moet de desbetreffende Staat, als door zo'n tribunaal gevraagd wordt om medewerking bij een opsporings- of gerechtelijk vooronderzoek, daartoe alle medewerking verlenen. Vraagt het Rwanda tribunaal om de instelling van een strafrechtelijk financieel onderzoek, dan zal Nederland daaraan zonder meer moeten meewerken. Aangezien echter de «ontneming van vermogensbestanddelen» geen straf is die door het Rwanda tribunaal kan worden opgelegd, is in de Nederlandse wetgeving niet voorzien in een rechtshulpverlening ter erkenning en tenuitvoerlegging van een dergelijke sanctie.

Nederland huldigt wèl het standpunt dat het wenselijk zou zijn aan een permanent internationaal strafhof een dergelijke confiscatoire bevoegdheid op te leggen.

In het kader van de op dit moment aanhangige onderdelen te New York over de strafbevoegdheid van een dergelijk Hof heeft Nederland het voorstel gedaan om een dergelijk Hof die bevoegdheid uitdrukkelijk op te dragen. Nu de huidige Ad-hoc tribunalen die bevoegdheid echter niet hebben is de kwestie of hun jurisdictie beter bij Rijkswet had kunnen plaatsvinden niet actueel. Beide Ad hoc-tribunalen kunnen slechts sancties van vrijheidsbenemende aard opleggen, waarvan de tenuitvoerlegging moet beantwoorden aan de «UN-minimum standard rules on detention». Dergelijke voorzieningen kunnen slechts in Nederland worden geboden. In aanvulling op de gevangenisstraf kan het Rwanda tribunaal krachtens zijn Statuut de teruggave gelasten van goederen en zaken aan de oorspronkelijk rechthebbende partij. Maar dat is geen confiscatoire sanctie doch een civielrechtelijke maatregel. De tenuitvoerlegging daarvan is – de praktijk van het Joegoslavië tribunaal toont het aan – nauwelijks doenlijk omdat daartoe de burgerlijkrechtelijke verhoudingen in het rechtsgebied waarover het Ad hoc tribunaal rechtsmacht moet uitoefenen, te zeer verstoord zijn.

Vraag:

Zal de openbare aanklager bij het permanente internationale strafhof blijvend onderworpen blijven aan de politieke controle van de Veiligheidsraad.

Antwoord:

Hierover valt nog niets met zekerheid te zeggen. De verhouding van dit Hof tot de Veiligheidsraad zal definitief geregeld moeten worden bij de verdragstekst tot oprichting van dit Hof in juli 1998. Beslissend zal zijn of dit Hof al dan niet zal gaan fungeren als orgaan van de Verenigde Naties.

Naar boven