nr. 276
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende
opmerkingen en vragen.
De leden van de fracties van CDA en PvdA verwezen
naar een door de commissie ontvangen brief van mr. Paul Bauer**.
Zij vroegen de staatssecretaris haar reactie te geven op het in de brief
gestelde.
Deze leden toonden zich vooral geïnteresseerd in haar reactie op
de in de brief opgenomen kritiek ten aanzien van het ministerie van Justitie.
De leden van de PvdA-fractie voegden hier nog het volgende
aan toe.
Bij de behandeling van wetsvoorstel 24 811 is artikel 5, vijfde lid
Wet opneming buitenlandse pleegkinderen gewijzigd als gevolg van een amendement
Van der Burg/Doelman-Pel (Kamerstukken II, 24 811, nr. 7). Deze leden
wilden graag precies weten hoe de richtlijnen ter uitwerking van deze bepaling
zullen worden aangepast.
De behandeling van de bovengenoemde wetsvoorstellen gaf de leden van de
fractie van D66 aanleiding tot het stellen van de volgende vragen.
Het verdrag dat nu ter goedkeuring voorligt, probeert het zogenaamde «zelfdoen»
in een adoptieprocedure uit te sluiten. Adoptie dient plaats te vinden met
behulp van de daarvoor aangewezen vergunninghouders; deze adoptieverenigingen
zijn als enige geoorloofd om een adoptie te begeleiden. Deze leden stemden
er van harte mee in dat het «zelfdoen» wordt ontmoedigd, het is
in het belang van het adoptiekind dat er een duidelijke instantie is die de
adoptieprocedure begeleidt en die er ook zorg voor kan dragen dat er een controleerbare
en correcte procedure wordt gevolgd. Toch laten verdragslanden als de Verenigde
Staten van Amerika en Mexico rechtstreekse bemiddelingscontacten toe door
middel van advocaten. Zullen hiertegen maatregelen worden genomen?
Adoptie is voor een overheid geen kwestie van gezinsvorming, maar een
maatregel van kinderbescherming. In dit licht is het wenselijk dat de regulering
van adoptiekinderen beperkt wordt tot de vergunninghouders. Dit ten koste
van de zelfdoeners. De adoptieverenigingen die een vergunning hebben kunnen
dus een adoptie begeleiden. Het Verdrag bepaalt verder dat ieder deelnemend
land een Centrale Autoriteit instelt welke de adoptieprocedures controleert.
In de amendementen van de Tweede Kamer wordt vervolgens één
landelijke klachtencommissie bij amvb in het leven geroepen, ook wordt er
één instantie in het leven geroepen die toezicht moet houden
en die toetsing zal toepassen.
De keuze om verschillende vergunningen te kunnen gaan verlenen verbaast.
Is het niet juist wenselijker om één instantie te hebben om
de adoptie van buiten- en binnenlandse kinderen te begeleiden? In dat geval
is er één duidelijke instantie waarvoor eventuele toekomstige
adoptiefouders terecht kunnen. Ook is er dan sprake van één
procedure.
Adoptie is een ingrijpende gebeurtenis in het leven van de betrokkenen.
Er dient derhalve met grote zorgvuldigheid mee om gegaan te worden. Ook is
het niet per definitie altijd een optimale oplossing; als we kijken naar de
uitkomsten van het onderzoek van Verhulst en Versluis Bieman blijkt dat een
kwart van de adopties die door hen zijn onderzocht niet goed zijn gegaan.
Deze leden durfden de stelling aan dat een adoptie niet voorbij is op
het moment dat het kind bij de nieuwe ouders is geplaatst. Het lijkt erop
dat een goede nazorg op z'n plaats is. Adoptiefouders moeten met hun problemen
door een instantie met raad en daad bijgestaan kunnen worden indien zij dat
wensen. Liefst natuurlijk door een gespecialiseerde instantie die op de hoogte
is van de speciale problematiek van adoptie-kinderen. Hoe ziet de staatssecretaris
deze functie, met andere woorden waar kunnen adoptieouders met problemen terecht?
Het verdrag bepaalt verder dat het veruit de voorkeur heeft om de adoptie
plaats te laten vinden in eigen land boven een adoptie naar een ander land.
Een stelling die de leden hier aan het woord van harte wilden ondersteunen.
Echter, hoe wordt er gewerkt aan stimulering van de mogelijkheden tot adoptie
in deze verdragslanden? Zou de staatssecretaris daarop in kunnen gaan?
De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV hadden met belangstelling en overwegend ook met instemming van de wetsvoorstellen
kennis genomen. Evenwel gaven deze leden te kennen dat zij zich niet konden
verenigen met adoptie door alleenstaanden, anders dan bij hoge uitzondering,
en door personen van hetzelfde geslacht.
Deze leden wilden nog gaarne de vraag voorleggen of de regering zo exact mogelijk wil aangeven welke verschillen in mogelijkheden voor
zogenoemde zelfdoeners zullen optreden als gevolg van aanvaarding van de onderhavige
wetsvoorstellen. Zij vroegen verder waar de opvatting, uitgesproken tijdens
de plenaire behandeling van de wetsvoorstellen in de Tweede Kamer (Handelingen
II 1997–1998 nr.32, p. 2567 l.k.), dat «zelfdoeners» straks
alléén nog terecht kunnen in niet-verdragslanden, op gebaseerd
is.
De voorzitter van de commissie,
Heijne Makkreel
De griffier van de commissie,
Hordijk