24 777
Wijziging van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement om te bepalen dat het Iidmaatschap van een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges niet verenigbaar is met het Iidmaatschap van de Staten-Generaal en van het Europees Parlement

nr. 12a
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 19 februari 1998

Met deze nadere memorie van antwoord hoopt de regering – voor zover zij daartoe in staat is – de door de leden van de CDA-fractie gewenste duidelijkheid te verschaffen. Alvorens op de vragen van de leden van de CDA-fractie in te gaan, hecht de regering eraan op te merken dat de lange duur van de beantwoording van het nadere voorlopig verslag mede verband houdt met de aard van een aantal door het CDA gestelde vragen, die noopten tot intensief feitenonderzoek.

In de eerste plaats vroegen de leden van de CDA-fractie naar de positie van het kabinet tegenover het voorliggende, geamendeerde wetsvoorstel. Uit het feit dat de regering het voorstel niet heeft ingetrokken, kan al worden afgeleid dat wij het voorstel als het onze verdedigen. Tegelijkertijd verhelen wij echter niet dat wij een voorkeur zouden hebben gehad voor het oorspronkelijke voorstel. In onze ogen sluit het ene standpunt het andere niet uit, zeker niet nu de argumentatie van de indieners van het amendement onder stuk nummer 9 in een belangrijk opzicht langs dezelfde lijnen van staatsrechtelijke zuiverheid verloopt als de argumentatie van de regering, zoals ook al in de memorie van antwoord werd geconstateerd.

In dat verband willen wij nogmaals benadrukken dat een verschil in waardering over een onderdeel van dit wetsvoorstel tussen regering en Tweede Kamer – en zoals wij dat thans waarnemen vermoedelijk ook tussen de twee kamers onderling – er in onze ogen niet toe zou moeten leiden dat er in het geheel geen incompatibiliteiten op het punt van de adviescolleges in het leven worden geroepen, zeker niet nu er – als wij het goed zien – tussen betrokkenen overeenstemming bestaat over het belang van het wettelijk vastleggen van het uitgangspunt van onverenigbaarheid. Wij verwijzen in dit verband nog eens nadrukkelijk naar het gestelde op bladzijde 2 en 3 van de memorie van antwoord.

Dit brengt ons op de vraag van de leden van de CDA-fractie naar een nadere toelichting op het begrip «staatsrechtelijke zuiverheid» In dit verband willen wij de leden van de fractie van het CDA wijzen op de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke voorstel voor een Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement (kamerstukken II 1991/92, 22 769, nr. 3, zie met name p. 2 e.v.). De zuiverheid van staatsrechtelijke verhoudingen heeft het centrale uitgangspunt gevormd bij de vraag welke functies destijds bij wet onverenigbaar moesten worden verklaard met het lidmaatschap van de Staten-Generaal en het Europees Parlement. Ook het voorliggende voorstel gaat uit van de zuiverheid van de staatsrechtelijke verhoudingen als redengeving voor het onverenigbaar verklaren van het lidmaatschap van Staten-Generaal en Europees Parlement met het lidmaatschap van een adviescollege (vgl. de memorie van toelichting, p. 2).

Een algemene omschrijving van het begrip zuiverheid van staatsrechtelijke verhoudingen is niet eenvoudig te geven. Wel kan globaal worden aangegeven wat ermee wordt bedoeld, toegespitst op het onderhavige wetsvoorstel. Van belang is dat de verschillende organen die in het wetgevingsproces en het bestuurlijke proces een bepaalde in het staatsrecht vastgelegde rol hebben, die rol onafhankelijk van de andere organen kunnen vervullen. Het «spelen van verschillende rollen» door dezelfde personen in bij voorbeeld het wetgevingsproces kan op gespannen voet komen te staan met de zuiverheid van staatsrechtelijke verhoudingen. In de eerdere stukken is al aangegeven dat de regering van oordeel is dat hiervan in beginsel sprake is indien een adviserende taak en een (mede) wetgevende taak in één persoon verenigd zijn, omdat zich in dat geval de situatie kan voordoen dat men als lid van een adviescollege een advies dient uit te brengen aan een orgaan van de wetgevende macht waarvan men zelf deel uitmaakt. Andere voorbeelden van gevallen waarin de zuiverheid van staatsrechtelijke verhoudingen in de weg staat aan het in één persoon verenigen van verschillende functies bieden de in de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement nu al neergelegde incompatibele functies, die – zoals opgemerkt – expliciet als zodanig door de wet zijn aangewezen met het oog op de zuiverheid van staatsrechtelijke verhoudingen.

De zuiverheid van staatsrechtelijke verhoudingen is – zoals uit de discussie die over het onderhavige wetsvoorstel wordt gevoerd, blijkt – geen eenduidig begrip waarover te allen tijde volledige consensus bestaat. Zo was de meerderheid van de Tweede Kamer in dit geval een ander oordeel toegedaan over de invulling die aan dit begrip door de wetgever moet worden gegeven dan de regering was. Er is dan ook geen sprake van een juridische norm in die zin dat men met het beroep op die norm bepaalde zaken zou kunnen afdwingen. Wij menen met het bovenstaande de vragen van de leden van de CDA-fractie afdoende te hebben beantwoord.

Tenslotte drongen de leden van de CDA-fractie aan op beantwoording van hun eerder gestelde vragen over de toepassing van artikel 4 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement. Wij hebben nogmaals ons best gedaan deze vragen te beantwoorden. Het resultaat van deze inspanningen is helaas dat met behulp van de ons nu ter beschikking staande methoden geen antwoord op de vragen kan worden gegeven. Wel zal die mogelijkheid voor een deel van de vragen binnen afzienbare tijd – ongeveer twee maanden – bestaan, omdat dan met behulp van nieuwe programmatuur uit de centraal bij het ministerie van Binnenlandse Zaken verzamelde gegevens van de salarisadministraties van alle departementen kan worden afgeleid hoeveel personen de afgelopen twee jaren op non-activiteit waren gesteld op grond van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement en hoeveel van hen een non-activiteitswedde genoten. Omdat die beschikbaarheid helaas langer duurde dan voorzien, hebben wij gemeend daarop niet langer te moeten wachten en deze nadere memorie te moeten versturen. vanzelfsprekend zijn wij bereid nu toe te zeggen dat deze gegevens zo snel mogelijk nadat zij beschikbaar zijn, aan u zullen worden overgelegd. Een andere vraag is of de behandeling van dit wetsvoorstel tot die tijd zou moeten worden aangehouden. Wij geven u in overweging de behandeling geen verdere vertraging te laten oplopen.

Daarbij speelt ook een rol dat om verschillende redenen niet alle vragen van de leden van de CDA-fractie zullen kunnen worden beantwoord.

In de eerste plaats gaan de gegevens in het betreffende bestand met de verzamelde salarisadministraties van de departementen slechts twee jaar terug. De aantallen non-actieven op basis van de Wet Incompatibiliteiten kunnen dus slechts voor die periode – en dus niet voor eerdere zittingperioden van de parlementen – worden aangegeven.

Ook kan uit de salarisadministraties niet worden afgeleid hoeveel personen in de laatste jaren daadwerkelijk hun oude functie op het departement hebben hervat – nog daargelaten dat dat de afgelopen twee jaren, gelet op het feit dat de zittingsperioden van Tweede Kamer, Eerste Kamer en Europees Parlement in die tijdsspanne niet afliepen, sporadisch of niet zal zijn voorgekomen. Dit gegeven wordt ook niet per departement centraal bijgehouden, maar is alleen terug te vinden in de individuele personeelsdossiers. Overigens zou een antwoord op deze vraag hoe dan ook een vertekend beeld geven. De indruk bestaat namelijk dat veel personen die een terugkeergarantie hebben, daarvan niet direct gebruik maken, maar dat er – dankzij het bestaan van de terugkeergarantie – wel voor hen door de vroegere werkgever wordt bemiddeld bij het vinden van een andere passende functie. Ook dient bedacht te worden dat de waarde van de terugkeergarantie niet kan worden afgemeten aan het daadwerkelijke gebruik. Dat in een later stadium om welke reden dan ook wordt afgezien van gebruikmaking van het recht op terugkeer, zegt niets over de rol die die garantie kan hebben gespeeld bij het wegnemen van belemmeringen voor een kandidaatstelling. Ten slotte wijzen wij nog op wetsvoorstel 24 701 (initiatief-voorstel Remkes c.s.) dat de wettelijke nonactiviteitsregeling van de Wet Incompatibiliteiten afschaft (maar geen belemmeringen opwerpt voor het treffen van dergelijke voorzieningen in CAO's). Dit wetsvoorstel is recentelijk door de Tweede Kamer aanvaard.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

J. Kohnstamm

Naar boven