nr. 12
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN
EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1
Vastgesteld 23 september 1997
* De eerder gedrukte stukken inzake dit wetsvoorstel zijn verschenen onder
EKnrs. 199 t/m 199b, 1996–1997.
De memorie van antwoord gaf de leden van de CDA-fractie aanleiding
tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden hier aan het woord zeiden de eigenlijke discussie over het wetsvoorstel
graag te willen voeren in het kader van de openbare behandeling. Zij brachten
naar voren dat de schriftelijke voorbereiding nog niet kon worden afgesloten
nu de memorie van antwoord geen volledig antwoord op de gestelde vragen bevat
en zelfs weer nieuwe vragen oproept.
Allereerst zouden de leden van de CDA-fractie klip en klaar willen vernemen
of het kabinet het voorliggende wetsvoorstel als het zijne verdedigt. Zij
riepen in herinnering dat bewindslieden van Binnenlandse Zaken ook bij eerdere
gelegenheden – zij het na aandrang uit deze Kamer – hebben onderkend
dat een wetsvoorstel in geval van amendering toch voor de volle verantwoording
van de regering komt; anders had de regering het amendement immers onaanvaardbaar
moeten verklaren en het wetsvoorstel zo nodig moeten intrekken.
Op de tweede plaats wensten deze leden te vernemen wat de regering in
de memorie van antwoord precies bedoelt met «de staatsrechtelijke zuiverheid».
Worden daarmee juridische of morele normen bedoeld?
Zijn daarvan naast het in een persoon verenigd zijn van legislatieve en
adviserende functies nog andere voorbeelden te geven, en zo ja welke?
Was het wetsvoorstel zoals het door de regering oorspronkelijk was ingediend
in overeenstemming met «de staatsrechtelijke zuiverheid»?
Ten derde wilden deze leden hun bevreemding erover uitspreken dat de bewindslieden
hun vragen over de toepassing van artikel 4 van de Wet incompatibiliteiten
Staten-Generaal en Europees parlement niet hebben beantwoord. Uiteraard hebben
zij er begrip voor dat hiervan geen centrale registratie bestaat en elke minister
afzonderlijk verantwoordelijk is voor de toepassing bij zijn of haar departement.
Ervan uitgaande dat het antwoord van de bewindslieden niet kan en mag betekenen
dat hun collega's geen medewerking aan de beantwoording van deze
vragen hebben willen geven, vertrouwen zij erop dat het antwoord op deze vragen
hen alsnog zal bereiken.
De voorzitter van de commissie,
Grewel
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Postma (CDA), Holdijk (SGP), Van Dijk (CDA), Staal (D66),
Jurgens (PvdA), De Beer (VVD), Batenburg (AOV), Rensema (VVD), Schoondergang-Horikx
(GL), Grewel (PvdA) (voorzitter), Hendriks, Bierman, Wiegel (VVD), De Wit
(SP), Hirsch Ballin (CDA).