24 777
Wijziging van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement om te bepalen dat het lidmaatschap van een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges niet verenigbaar is met het lidmaatschap van de Staten-Generaal en van het Europees Parlement

nr. 12
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 23 september 1997

* De eerder gedrukte stukken inzake dit wetsvoorstel zijn verschenen onder EKnrs. 199 t/m 199b, 1996–1997.

De memorie van antwoord gaf de leden van de CDA-fractie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden hier aan het woord zeiden de eigenlijke discussie over het wetsvoorstel graag te willen voeren in het kader van de openbare behandeling. Zij brachten naar voren dat de schriftelijke voorbereiding nog niet kon worden afgesloten nu de memorie van antwoord geen volledig antwoord op de gestelde vragen bevat en zelfs weer nieuwe vragen oproept.

Allereerst zouden de leden van de CDA-fractie klip en klaar willen vernemen of het kabinet het voorliggende wetsvoorstel als het zijne verdedigt. Zij riepen in herinnering dat bewindslieden van Binnenlandse Zaken ook bij eerdere gelegenheden – zij het na aandrang uit deze Kamer – hebben onderkend dat een wetsvoorstel in geval van amendering toch voor de volle verantwoording van de regering komt; anders had de regering het amendement immers onaanvaardbaar moeten verklaren en het wetsvoorstel zo nodig moeten intrekken.

Op de tweede plaats wensten deze leden te vernemen wat de regering in de memorie van antwoord precies bedoelt met «de staatsrechtelijke zuiverheid». Worden daarmee juridische of morele normen bedoeld?

Zijn daarvan naast het in een persoon verenigd zijn van legislatieve en adviserende functies nog andere voorbeelden te geven, en zo ja welke?

Was het wetsvoorstel zoals het door de regering oorspronkelijk was ingediend in overeenstemming met «de staatsrechtelijke zuiverheid»?

Ten derde wilden deze leden hun bevreemding erover uitspreken dat de bewindslieden hun vragen over de toepassing van artikel 4 van de Wet incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees parlement niet hebben beantwoord. Uiteraard hebben zij er begrip voor dat hiervan geen centrale registratie bestaat en elke minister afzonderlijk verantwoordelijk is voor de toepassing bij zijn of haar departement. Ervan uitgaande dat het antwoord van de bewindslieden niet kan en mag betekenen dat hun collega's geen medewerking aan de beantwoording van deze vragen hebben willen geven, vertrouwen zij erop dat het antwoord op deze vragen hen alsnog zal bereiken.

De voorzitter van de commissie,

Grewel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Postma (CDA), Holdijk (SGP), Van Dijk (CDA), Staal (D66), Jurgens (PvdA), De Beer (VVD), Batenburg (AOV), Rensema (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Grewel (PvdA) (voorzitter), Hendriks, Bierman, Wiegel (VVD), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA).

Naar boven