nr. 102
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE2
Vastgesteld 4 november 1997
De memorie van antwoord gaf de leden van de CDA-fractie aanleiding
tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.
Ten antwoord op een vraag van deze leden over de aanwezigheid van verslaggevers
op de openbare terechtzitting deelt de minister mede dat uitgangspunt is dat
de voorzitter van de rechtbank de leiding heeft van het onderzoek en dat hij
in die hoedanigheid «bepaalt wie daarbij aanwezig mag zijn».
De leden hier aan het woord verschilden op dit punt met de minister van
mening. Volgens deze leden is het uitgangspunt dat terechtzittingen openbaar
zijn en heeft de voorzitter alleen de bevoegdheid te bepalen wie daarbij niet
aanwezig mag zijn. Is de minister het, bij nadere overweging, met deze opvatting
eens?
Naar aanleiding van het antwoord van de minister op een vraag van de leden
van de CDA-fractie betreffende de verschijning van de verdachte ter terechtzitting
wijzen de leden van deze fractie op een zeer recente uitspraak van het Comité
van Ministers van de Raad van Europa. In een artikel in de Volkskrant van
5 september jl. schrijft Victor Lebesque over de gevolgen die deze beslissing
van het Comité van Ministers van de Raad van Europa zijns inziens kan
hebben. In hoger beroep heeft het Comité een beslissing van de Europese
Commissie voor de Rechten van de Mens bekrachtigd, welke beslissing inhield
dat de verstekregeling in Nederland in samenwerking met het Verdrag is en
dat Nederland in de aanhangige zaak het recht had geschonden van een verdachte
om zijn proces bij te wonen en zich te verdedigen. De uitspraak houdt, volgens
dit bericht, in dat tegen een verdachte alleen verstek kan worden verleend
als hem de dagvaarding persoonlijk in handen is gegeven. Lebesque leidt hieruit
af dat een verdachte, door te weigeren de dagvaarding in ontvangst te nemen,
berechting bij verstek kan verhinderen. Is de minister het eens met de hier
beschreven weergave van het oordeel van de Commissie, resp. het Comité
van Ministers en met de mogelijke consequenties van dit oordeel?
Naar aanleiding van de beantwoording van een opmerking van de leden van
de CDA-fractie over het belang van een voortvarende betekening van een
vonnis aan de veroordeelde wijzen deze leden er op dat hun opmerking geen
betrekking had op de situatie dat betekening niet mogelijk is, doordat de
veroordeelde geen bekend adres heeft, maar op de situatie dat het adres van
de veroordeelde eenvoudig is na te gaan maar door laksheid van de politie
(in sommige korpsen) zelfs geen poging tot betekening wordt gedaan. Is de
minister bereid het bevoegd gezag (nogmaals) op het belang van een voortvarende
betekening van een veroordeling te wijzen?
Op een vraag van de leden hier aan het woord deelt de minister mee niet
de regels van de civielrechtelijke figuur van onbevoegde vertegenwoordiging
van toepassing te achten in de strafvordering. Welke rechtsfiguur ligt er,
naar het oordeel van de minister ten grondslag aan het optreden van de raadsman
ten behoeve van de verdachte ter zitting?
Moet bij de dagvaarding van de verdachte (artikel 260, tweede lid) ook
opgave gedaan worden van de personalia van getuigen en deskundigen en van
de oproeping van tolken, die ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding
nog niet zijn opgeroepen, maar die de Officier van Justitie voornemens is
op te roepen? Zo ja, waarom is dit dan niet in de wettekst vermeld?
Volgt uit artikel 264, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dat de Officier
van Justitie bevoegd is om te weigeren een door de verdachte opgegeven getuige
of deskundige te doen oproepen, wanneer aannemelijk is dat deze niet binnen
een aanvaardbare termijn ter terechtzitting kan worden gehoord, doch slechts
via een rogatoire commissie? Concreet toegepast, betekent deze bepaling dat
de Officier van Justitie de bevoegdheid heeft om te weigeren om een, bijv.
op Aruba woonachtige getuige te doen oproepen, indien hij het onaannemelijk
acht dat deze persoon binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting in
Nederland aanwezig zal zijn?
De voorzitter van de commissie,
Heijne Makkreel
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1De eerder gedrukte stukken zijn verschenen onder de nrs. 228, 228a en
228b, vergaderjaar 1996–1997.
XNoot
2Samenstelling:
Heijne Makkreel (VVD) (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels
van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL),
Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA), De Haze
Winkelman (VVD).