24 649
Herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie

nr. 11e
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld: 9 december 1997

De nadere memorie van antwoord gaf de leden van de fracties van VVD en PvdA aanleiding tot het maken van opmerkingen en het stellen van vragen.

De leden van de fractie van de VVD merkten op dat het nadere antwoord op hun vraag hetzelfde Münchhausen-karakter heeft als het eerste antwoord. Op welke grond immers zou de ambtenaar van de burgerlijke stand tot het oordeel kunnen komen dat een situatie die de wetgever zojuist mogelijk heeft gemaakt door de blokkering daarvan op te heffen, in strijd is met de openbare orde? Hij, en bij toetsing van die beslissing de rechter, zal dat oordeel slechts kunnen motiveren met de overweging dat de wetgever kennelijk een fout heeft gemaakt. Maar de wetgever behoort geen fouten te maken, en zeker niet willens en wetens. Verdient het op die grond niet verre de voorkeur de vergissing alsnog ten spoedigste te herstellen?

De leden van de PvdA-fractie hadden nog de volgende vraag.

Kort geleden werd hun de onderstaande casus bekend, die zich niet lang geleden in de praktijk heeft voorgedaan.

Een vrouw met Marokkaanse ouders, in Nederland opgegroeid, met Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit wordt tijdens haar vacantie in Marokko uitgehuwelijkt aan een Marokkaan, met wie zij in Marokko trouwt. Zij heeft enige maanden met haar echtgenoot samengewoond in Nederland. Vervolgens verdween haar echtgenoot. Zij had voor het huwelijk een relatie met een Nederlandse man, met wie zij na het vertrek van haar echtgenoot ging samenwonen.

Ruim een jaar later werd uit die relatie een kind geboren, terwijl zij nog gehuwd was met de Marokkaanse man. Meer dan een jaar na de geboorte van het kind verzocht zij de rechtbank haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap van haar Marokkaanse echtgenoot gegrond te verklaren. Het kind had sinds de geboorte gewoond in het gezin van moeder en biologische vader en geen contact gehad met zijn juridische vader.

Als deze casus zich voor zou doen na inwerkingtreding van het voorlig-gende wetsvoorstel zou ontkenning niet mogelijk zijn, omdat het verzoek te laat ingediend is.

De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af of dit in het licht van de jurisprudentie van het EHRM niet een ongerechtvaardigde inmenging in het family life oplevert. Zou artikel 200, derde lid niet uitgebreid moeten worden met een hardheidsclausule voor die gevallen, waarin geen enkel belang gediend is met de door het artikel gestelde termijn van 1 jaar?

Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD) (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA) en De Haze Winkelman (VVD).

Naar boven