24 544
Voorstel van wet van het lid Verhagen tot wijziging van de Vreemdelingenwet (wettelijke vastlegging van de machtiging tot voorlopig verblijf)

nr. 25b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 18 februari 1998

Ik dank de leden voor hun vragen en opmerkingen bij dit initiatiefwetsvoorstel. In een aantal gevallen vroegen de leden mij hun vragen voor te leggen aan de staatssecretaris van Justitie. Ik heb hierop de gevraagde antwoorden gekregen, waarvoor ik de staatssecretaris en haar medewerkers zeer erkentelijk ben. Hieronder zal ik telkens aangeven wanneer de antwoorden afkomstig zijn van mij en wanneer van de staatssecretaris.

De leden van de CDA-fractie vroegen welke aantallen door dit wetsvoorstel worden bestreken, anders gezegd, hoeveel aanvragen voor een verblijfsvergunning niet in behandeling worden genomen bij gebreke van een visum houdende een machtiging tot voorlopig verblijf. Helaas is mij bij het ministerie van justitie gebleken dat het niet mogelijk is deze vraag te beantwoorden bij gebrek aan voldoende betrouwbare cijfers. Sedert de rechterlijke uitspraak van 16 maart 1995 worden aanvragen niet meer wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf buiten behandeling gesteld.

De leden van de PvdA-fractie memoreerden de discussie in de Tweede Kamer over de vraag wanneer een verzoek tot verlenging van een vergunning tot verblijf of wijziging van een verblijfsdoel, moet worden ingediend om tijdig te zijn en de consequenties van niet tijdige indiening.

Het is juist, zoals de leden van de PvdA-fractie opmerken, dat ik mij kan vinden in een termijn van zes maanden, zoals die ook thans geldt volgens de vreemdelingencirculaire. Door de invoering van de koppelingswet komt de termijn van 6 maanden echter te vervallen. De leden van de SGP-, RPF- en de GPV-fracties vroegen in dit verband welke termijn na inwerkingtreding van dit voorstel van wet zal gelden en waar dit is geregeld.

Ik heb de over dit onderwerp gestelde vragen aan de staatssecretaris voorgelegd. De staatssecretaris ziet met betrekking tot de termijn van zes maanden de volgende problemen. Met inwerkingtreding van de koppelingswet zal een einde komen aan de termijn van zes maanden door wijziging van de desbetreffende vreemdelingencirculaire. Vanaf dat moment zal, indien niet voor vier weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, geen aanspraak op voorzieningen meer bestaan. (Zie de nota naar aanleiding van het verslag bij de koppelingswet, kamerstuk 24 233, nr. 6, p 63–64). Dit heeft weer tot gevolg dat indien in onderhavig wetsvoorstel de door de woordvoerder van de PvdA-fractie tijdens de mondelinge behandeling voorgestelde termijn van zes maanden zou worden overgenomen, er een periode zou ontstaan tussen het verstrijken van de termijn van vier weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning op grond van de koppelingswet en een periode van zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning in onderhavig wetsvoorstel, gedurende welke periode de vreemdeling geen aanspraak kan maken op voorzieningen maar wel in Nederland mag verblijven in afwachting van de beslissing op de aanvraag tot verlenging van zijn vergunning tot verblijf.

Ik erken dat als gevolg van de door de staatssecretaris gesignaleerde problemen een onverkorte handhaving van de zes-maandentermijn niet tot de mogelijkheden behoort. Ik stel daarom het volgende voor. Tijdens het algemeen overleg dat de Tweede Kamer op 4 februari 1998 met de staatssecretaris gevoerd heeft over de invoering van de koppelingswet (nog geen verslag beschikbaar) heeft de staatssecretaris verklaard dat in Nederland verblijvende vreemdelingen drie maanden voor het verstrijken van hun vergunning tot verblijf schriftelijk worden gewezen op de noodzaak van verlenging. Hij heeft dus twee maanden de tijd tot de uiterste datum waarop hij zijn verblijfsvergunning kan verlengen. Ik acht deze termijn voldoende, gelet op het feit dat de vreemdeling een schriftelijke herinnering krijgt en zich dus niet zelf hoeft te realiseren dat zijn vergunning gaat verlopen.

De leden van de PvdA-fractie hebben tevens verzocht om een reactie van de staatssecretaris ten aanzien van de toepassing van het mvv-vereiste bij wijziging van een tijdelijk verblijfsdoel. Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is een motie terzake van de heer Apostolou door de staatssecretaris ontraden. Indien een vreemdeling die is toegelaten voor een tijdelijk verblijfsdoel verzoekt om een wijziging van de vergunning voor een ander niet-tijdelijk verblijfsdoel, is als hoofdregel het mvv-vereiste van toepassing. In zeer bijzondere omstandigheden zou de hardheidsclausule zoals neergelegd in artikel 16a, zesde lid, Vw kunnen worden toegepast. Afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval kunnen artikel 8 EVRM en artikel 10 eerste lid van het VN-verdrag hierbij van belang zijn. In het algemeen geldt evenwel dat het niet in behandeling nemen van een aanvraag om een vergunning tot verblijf wegens het ontbreken van een geldige mvv niet in strijd is met artikel 8 EVRM en artikel 10 VRK omdat de mogelijkheid om het gezinsleven in Nederland uit te oefenen niet voor onbepaalde duur wordt ontnomen. De staatssecretaris heeft mij laten weten dat zij niet voornemens is verandering van het tijdelijk verblijfsdoel als een uitzondering in de amvb op nemen omdat de praktijk heeft geleerd dat wijziging van het verblijfsdoel een weg kan zijn om het mvv-vereiste te omzeilen. Bovendien zal er voor worden zorg gedragen dat vreemdelingen die een vergunning voor een tijdelijk verblijfsdoel aanvragen bij het uitreiken van die vergunning een bewustheidsverklaring zullen moeten ondertekenen waarin ondubbelzinnig duidelijk is gemaakt dat het verblijf slechts voor een tijdelijk doel is en dat men als men voor een ander doel in Nederland wenst te verblijven daar een nieuwe aanvraag voor nodig is die alleen in behandeling zal worden genomen indien men over een mvv beschikt, aldus de staatssecretaris. Dergelijke bewustheidsverklaringen bestaan al bij het verlenen van een vergunning tot verblijf als au pair en als student. Bij inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel zal worden overgegaan tot invoering van een uniforme bewustheidsverklaring voor alle tijdelijke verblijfsdoelen. De bedoeling van het mvv-vereiste is zeer nadrukkelijk om te bewerkstelligen dat de vreemdeling vóór de komst naar Nederland kenbaar maakt met welk doel en voor hoe lang hij naar Nederland wil komen. Ik wijs er met nadruk op dat voorkomen dient te worden dat in dit wetsvoorstel een bepaling wordt opgenomen die deze doelstelling bij voorbaat ondergraaft.

De leden van de PvdA-fractie vroegen mij voorts aan de staatssecretaris voor te leggen of inmiddels is gekeken naar de hoge kosten van legalisatie van papieren. De staatssecretaris heeft mij desgevraagd laten weten dat haar in contacten met het ministerie van buitenlandse zaken is gebleken dat de kosten van legalisatie per document f 45,– bedragen. De staatssecretaris gaf dit reeds aan tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer. Betaling van een bedrag van f 300,– per document (de hoge kosten waar de leden van de PvdA-fractie op doelen) wordt uitsluitend verzocht indien een gecombineerd verificatie/legalisatieonderzoek naar een document nodig is. Dit is voornamelijk het geval bij documenten uit de vijf landen die op dit moment als probleemland zijn aangewezen in de circulaire van de staatssecretaris van 15 mei 1996, opgenomen in de vreemdelingencirculaire C4. Deze aanwijzing vond plaats omdat veel van de uit die landen aangeboden documenten vals of vervalst bleken te zijn. De hoogte van het bedrag is gebaseerd op de werkelijke kosten die aan dergelijke onderzoeken kleven. De kosten betreffen voor het merendeel ter plaatse te verrichten handelingen die tegen lokale tarieven worden doorberekend. De wettelijke basis voor vaststelling van dit bedrag is gelegen in de Wet op de Kanselarijrechten en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen, waaronder het besluit van de minister van buitenlandse zaken van 14-12-1995. Het beleid van de Nederlandse regering is er op gericht de kosten die voor individuele dienstverlening zijn verschuldigd door te berekenen aan de aanvrager.

De leden van de PvdA-fractie vroegen tot slot naar de uitvoering van de moties die door de Tweede Kamer zijn aangenomen. Ook deze vraag heb ik voorgelegd aan de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft in antwoord hierop laten weten dat de nota inzake de wettelijke regeling voor de visumverlening en de bevoegdheidsverdeling bij visumverlening tussen de ministers van buitenlandse zaken en van justitie in voorbereiding is. Parallel hieraan vindt sinds het najaar van 1997 tussen de beide ministeries ambtelijk overleg plaats over voorstellen tot herziening van de onderlinge werkrelatie, onder meer op het gebied van de visumverlening. Zodra dit overleg in concrete afspraken zal hebben geresulteerd zal de nota definitief vorm kunnen krijgen. Naar verwachting zal deze de Kamers in het voorjaar van 1998 kunnen bereiken. Het voorlichtings- en uitvoeringsplan is thans eveneens in voorbereiding.

De leden van de SGP-, RPF- en GPV-fracties hebben mij gevraagd om aan te geven op welke onderdelen er sprake is van een relatie met de koppelingswet. Ten eerste is in artikel 1, onder B, artikel 16a, tweede lid, onderdeel b, de terminologie van medische zorg geharmoniseerd met de formulering in het koppelingswetsvoorstel. Ten tweede is aan artikel 16b, derde lid, een nieuw onderdeel f toegevoegd waarin het begrip gemeenschapsonderdaan uit artikel 1 van het koppelingswetsvoorstel is overgenomen. Ten derde is, zoals hier boven reeds besproken, als hoofdregel aangesloten bij de termijn voor een tijdige verlenging van de geldigheidsduur van een vergunning tot verblijf, zoals die ingevolge het koppelingswetsvoorstel zal gaan gelden. Tenslotte heeft de regering steeds aangegeven dat het de voorkeur zou verdienen indien bij de inwerkingtreding van het koppelingswetsvoorstel in een wettelijke grondslag is voorzien van het mvv-vereiste. Dit omdat de behandeling van een aanvraag om toelating (niet-asiel) wordt versneld indien een vreemdeling reeds beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

De leden van de SGP-, RPF- en GPV- fracties vroegen voorts of mij iets bekend is omtrent de nadere informatie die door de Staatssecretaris aan de Kamer tijdens de plenaire gedachtenwisseling is toegezegd. De staatssecretaris doelde hierbij op de informatie die inmiddels bij brief van 28 november 1997 (Kamerstukken 24 223, nr 50) aan de Kamer is gezonden, houdende het tijdstip van inwerkingtreding van de koppelingswet.

Tenslotte stelden de leden van deze fracties vragen omtrent de termijnen in de AWB in relatie tot de mvv-procedure. De staatssecretaris heeft tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer met betrekking tot amendement van de heer Dittrich op stuk nr. 22 gerefereerd aan contacten met de nationale ombudsman over de termijnen voor een mvv-aanvraag. In contacten met de ombudsman is gesteld dat mvv-aanvragen, binnen de in de AWB als redelijk aangemerkte termijn van drie maanden worden afgedaan. Voorts is toegezegd dat uitvoering zal worden gegeven aan de in dit verband in de artikelen 4:13 en 4:14 AWB vastgelegde verplichting tot kennisgeving over de gebruikmaking van deze redelijke termijn. Zulks geschiedt inmiddels in de praktijk.

Verhagen

Naar boven