23 993
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten met het oog op de opneming in het Wetboek van Strafrecht van eenvormige strafbepalingen inzake het verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan wettelijke verplichtingen om tijdig gegevens te verstrekken (concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen)

nr. 329a
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 7 juli 1998

De nadere memorie van antwoord gaf de leden van de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de commissie leidden uit de nadere memorie van antwoord af dat de regering geen afhandeling van het onderhavige wetsvoorstel verlangt voordat de bij de Tweede Kamer nog aanhangige Reparatiewet (25 836) is afgehandeld. Anders zou immers de in laatstbedoeld wetsvoorstel vervatte bepaling betreffende de inwerkingtreding te laat komen.

De leden van de CDA-fractie verzochten de minister om een uiteenzetting over de relatie tussen dit wetsvoorstel en het standpunt dat bestuurlijke handhaving niet leidt tot schending van het beginsel dat niemand mag worden gedwongen mee te werken aan de eigen veroordeling. Zij verwezen in dit verband naar de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 25 821 (Opneming in de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995), blz. 10 (titel).

Tenslotte verzochten de leden van de CDA-fractie de regering in te gaan op de strafbaarstelling van het afgeven van een valse verklaring van overlijden. Voor dit delict wordt blijkbaar door de regering geen aanscherping nodig geacht, in tegenstelling tot valse opgaven, waarmee financieel gewin wordt gezocht.

Is de regering ervan overtuigd dat de strafbaarstelling hier werkelijk toereikend zal zijn? Welk beleid voert zij ten aanzien van de handhaving?

De leden van de PvdA-fractie wilden de regering danken voor de gegeven antwoorden. Deze riepen bij hen nadere vragen op. In de nadere memorie van antwoord is de regering iets dieper dan tevoren ingegaan op de redenen voor verdubbeling van de maximale gevangenisstraf. Zij stelt daarbij dat eigenlijke en oneigenlijke vermogensdelicten in ons strafrecht met een maximum van vier jaar gevangenis worden bedreigd, behoudens uitzonderingen die verklaring behoeven. Is deze opmerking wel juist? Wil de regering dan het strafmaximum in b.v. de artt. 321, 326, 340 en 350 Sr. verklaren?

Hoe staat het met de uitvoering van de motie Dittrich/Kalsbeek (TK 24 219, nr.18)? Zou het zinvol zijn een commissie van deskundigen te benoemen die zich verdiept in de noodzaak voor herijking van strafmaxima? Zou het wellicht aanbeveling verdienen strafmaxima, waarvan in de praktijk op geen enkele wijze is gebleken, dat ze knellend zijn, als de onderhavige, onveranderd te laten tot op het moment, dat de nadere bezinning op de strafmaxima voltooid is? De leden van de fracties van D66 en VVD sloten zich bij het bovenstaande betoog van de leden van de PvdA-fractie aan.

Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD), (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), Hirsch Ballin (CDA), De Haze Winkelman (VVD) en Ruers (SP).

Naar boven