nr. 329a
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
De nadere memorie van antwoord gaf de leden van de commissie aanleiding
tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de commissie leidden uit de nadere memorie van antwoord af
dat de regering geen afhandeling van het onderhavige wetsvoorstel verlangt
voordat de bij de Tweede Kamer nog aanhangige Reparatiewet (25 836) is
afgehandeld. Anders zou immers de in laatstbedoeld wetsvoorstel vervatte bepaling
betreffende de inwerkingtreding te laat komen.
De leden van de CDA-fractie verzochten de minister om een uiteenzetting
over de relatie tussen dit wetsvoorstel en het standpunt dat bestuurlijke
handhaving niet leidt tot schending van het beginsel dat niemand mag worden
gedwongen mee te werken aan de eigen veroordeling. Zij verwezen in dit verband
naar de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 25 821 (Opneming
in de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer
1995), blz. 10 (titel).
Tenslotte verzochten de leden van de CDA-fractie de regering in te gaan
op de strafbaarstelling van het afgeven van een valse verklaring van overlijden.
Voor dit delict wordt blijkbaar door de regering geen aanscherping nodig geacht,
in tegenstelling tot valse opgaven, waarmee financieel gewin wordt gezocht.
Is de regering ervan overtuigd dat de strafbaarstelling hier werkelijk
toereikend zal zijn? Welk beleid voert zij ten aanzien van de handhaving?
De leden van de PvdA-fractie wilden de regering danken voor
de gegeven antwoorden. Deze riepen bij hen nadere vragen op. In de nadere
memorie van antwoord is de regering iets dieper dan tevoren ingegaan op de
redenen voor verdubbeling van de maximale gevangenisstraf. Zij stelt daarbij
dat eigenlijke en oneigenlijke vermogensdelicten in ons strafrecht met een
maximum van vier jaar gevangenis worden bedreigd, behoudens uitzonderingen
die verklaring behoeven. Is deze opmerking wel juist? Wil de
regering dan het strafmaximum in b.v. de artt. 321, 326, 340 en 350 Sr. verklaren?
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Dittrich/Kalsbeek (TK 24 219,
nr.18)? Zou het zinvol zijn een commissie van deskundigen te benoemen die
zich verdiept in de noodzaak voor herijking van strafmaxima? Zou het wellicht
aanbeveling verdienen strafmaxima, waarvan in de praktijk op geen enkele wijze
is gebleken, dat ze knellend zijn, als de onderhavige, onveranderd te laten
tot op het moment, dat de nadere bezinning op de strafmaxima voltooid is?
De leden van de fracties van D66 en VVD sloten zich
bij het bovenstaande betoog van de leden van de PvdA-fractie aan.
Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de
commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Heijne Makkreel
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD), (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz
(CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66),
Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), Hirsch Ballin (CDA), De Haze
Winkelman (VVD) en Ruers (SP).