23 714
Wijziging van, onder meer, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met invoering van gezamenlijk gezag voor een ouder en zijn partner en van gezamenlijke voogdij

nr. 29
BIJLAGE2 BIJ DE NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Bestaande tekstVoorgestelde tekst
Artikel I 
  
A 
Artikel 245 1. Minderjarigen staan onder gezag. 2. Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij. 3. Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend. Voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend. 4. Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte.Artikel 245 1. Minderjarigen staan onder gezag. 2. Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag dan wel voogdij. 3. Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door één ouder uitgeoefend. Voogdij wordt door een ander dan een ouder uitgeoefend. 4. Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte. 5. Het gezag van de ouder die dit krachtens een rechterlijke beslissing overeenkomstig artikel 253t samen met een ander dan een ouder uitoefent, wordt aangemerkt als ouderlijk gezag dat door ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend, tenzij uit een wettelijke bepaling het tegendeel voortvloeit.
  
B 
Artikel 250 Wanneer in aangelegenheden betreffende dienst verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de kantonrechter indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.Artikel 250 Wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de kantonrechter indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
  
Bestaande tekstVoorgestelde tekst
E 
Artikel 252, tweede lid 2. De aantekening wordt door de griffier geweigerd, indien op het tijdstip van het verzoek: a. één of beide ouders onbevoegd is tot het gezag; of b. één van beide ouders is ontheven of ontzet van het gezag en de andere ouder het gezag uitoefent; of c. een voogd met het gezag over het kind is belast; of d. de voorziening in het gezag over het kind is komen te ontbreken.Artikel 252, tweede lid 2. De aantekening wordt door de griffier geweigerd, indien op het tijdstip van het verzoek: a. één of beide ouders onbevoegd is tot het gezag; of b. één van beide ouders is ontheven of ontzet van het gezag en de andere ouder het gezag uitoefent; of c. een voogd met het gezag over het kind is belast; of d. de voorziening in het gezag over het kind is komen te ontbreken; of e. de ouder die het gezag heeft, dit gezamenlijk met een ander dan een ouder uitoefent.
  
F 
Artikel 253, eerste lid 1. Indien gewezen echtgenoten met elkaar hertrouwen en onmiddellijk daaraan voorafgaande één der echtgenoten het gezag over de minderjarige kinderen uitoefende, herleeft van rechtswege het gezamenlijk gezag, tenzij een der echtgenoten onbevoegd is tot dit gezag dan wel daarvan is ontheven of ontzet.Artikel 253, eerste lid 1. Indien gewezen echtgenoten met elkaar hertrouwen en onmiddellijk daaraan voorafgaande één der echtgenoten het gezag over de minderjarige kinderen uitoefende, herleeft van rechtswege het gezamenlijk gezag, tenzij een der echtgenoten onbevoegd is tot dit gezag of daarvan is ontheven of ontzet dan wel het gezag gezamenlijk met een ander dan de ouder uitoefent.
  
G 
Artikel 253n, eerste lid 1. Op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen kan de rechtbank het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 251, tweede lid, 252, eerste lid, 253q, vijfde lid, of 277, eerste lid, beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Als dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.Artikel 253n, eerste lid 1. Op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen kan de rechtbank het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 251, tweede lid, 252, eerste lid, 253q, vijfde lid, of 277, eerste lid, beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Als dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan in het belang van het kind het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.
  
H 
Artikel 253p, vierde lid 4. Dit artikel is niet van toepassing, indien een verzoek van beide ouders als bedoeld in artikel 251, tweede lid, van dit boek is toegewezen en inzake het gezag gedurende de scheidingsprocedure geen voorlopige voorzieningen als bedoeld in paragraaf 2 van de tweede afdeling van de Zesde Titel van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn getroffen.vervalt.
  
K 
Artikel 292, eerste lid 1. Voor zover een ouder het gezag over zijn kinderen uitoefent, kan hij bij uiterste wilsbeschikking of bij uitsluitend hiertoe verleden notariële akte bepalen, wie na zijn dood voortaan als voogd het gezag over deze kinderen zal uitoefenen.Artikel 292, eerste lid 1. Een ouder kan bij uiterste wilsbeschikking of bij uitsluitend hiertoe verleden notariële akte bepalen welke persoon dan wel welke twee personen na zijn dood voortaan als voogd onderscheidenlijk als gezamenlijke voogden het gezag over zijn kinderen zal uitoefenen.
  
L 
Artikel 293 De door de ouder getroffen regeling heeft gevolg of vervalt: a. indien na zijn overlijden de andere ouder van rechtswege of krachtens rechterlijke beschikking het gezag over zijn kinderen uitoefent; b. indien en voor zover hij op het tijdstip van zijn overlijden het gezag over zijn kinderen niet meer uitoefende.Artikel 293 De door de ouder getroffen regeling heeft gevolg of vervalt: a. indien na zijn overlijden de andere ouder van rechtswege of krachtens rechterlijke beschikking het gezag over zijn kinderen uitoefent; b. indien en voor zover hij op het tijdstip van zijn overlijden het gezag over zijn kinderen niet heeft; c. indien de andere die met de ouder gezamenlijk het gezag uitoefent van rechtswege de voogd over de kinderen wordt.
  
M 
Artikel 297 1. De kantonrechter benoemt insgelijks een voogd, wanneer voorziening nodig is wegens: a. tijdelijke onmogelijkheid, waarin een voogd zich bevindt, het gezag uit te oefenen; of b. onbekendheid van bestaan of verblijfplaats van de voogd; of c. in gebreke blijven van de voogd, het gezag uit te oefenen. 2. Is de benoeming op het eerste lid onder c gegrond, dan kan de kantonrechter de benoemde voogd een beloning toekennen en is de in gebreke gebleven voogd jegens de minderjarige aansprakelijk voor de kosten die de vervanging veroorzaakt, alsmede, behoudens zijn verhaal op de benoemde voogd, voor diens verrichtingen. 3. Zodra de in het eerste lid genoemde omstandigheden zijn vervallen, wordt de benoemde voogd op eigen verzoek of op verzoek van degene die hij vervangt, door de kantonrechter ontslagen, tenzij gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd.Artikel 297 1. De kantonrechter benoemt insgelijks een voogd, wanneer voorziening nodig is wegens: a. tijdelijke onmogelijkheid, waarin een voogd zich bevindt, het gezag uit te oefenen; of b. onbekendheid van bestaan of verblijfplaats van de voogd; of c. in gebreke blijven van de voogd, het gezag uit te oefenen. 2. Is de benoeming op het eerste lid onder c gegrond, dan kan de kantonrechter de benoemde voogd een beloning toekennen en is de in gebreke gebleven voogd jegens de minderjarige aansprakelijk voor de kosten die de vervanging veroorzaakt, alsmede, behoudens zijn verhaal op de benoemde voogd, voor diens verrichtingen. 3. Zodra de in het eerste lid genoemde omstandigheden zijn vervallen, wordt de benoemde voogd op eigen verzoek of op verzoek van degene die hij vervangt, door de kantonrechter ontslagen, tenzij gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van de kinderen zouden worden verwaarloosd. 4. Indien in geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij een van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich voordoet ten aanzien van een van beide voogden, oefent de andere voogd het gezag over de kinderen alleen uit. Zodra deze omstandigheid is vervallen, herleeft de gezamenlijke voogdij. Het tweede lid is niet van toepassing.
  
N 
Artikel 298 Gedurende de in beide voorgaande artikelen bedoelde voogdij is de uitoefening van de voogdij geschorst.Artikel 298 Gedurende de in beide voorgaande artikelen bedoelde voogdij is de uitoefening van de voogdij geschorst ten aanzien van de voogd die het betreft.
  
O 
Artikel 299 De kantonrechter benoemt de voogd op verzoek van bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve.Artikel 299 De kantonrechter benoemt de voogd op verzoek van bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve, behoudens artikel 282a.
  
P 
Artikel 299a 1. Degene die met instemming van de voogd een minderjarige in zijn gezin – anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij – ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, kan de kinderrechter verzoeken hem, dan wel een rechtspersoon als bedoeld in artikel 302 van dit boek, tot voogd te benoemen. 2. Indien de minderjarige door meer dan een persoon als behorende tot het gezin wordt verzorgd en opgevoed, kan het verzoek slechts door dezen gemeenschappelijk worden gedaan. 3. Het verzoek kan ook worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming. 4. De kinderrechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van de minderjarige acht en hem genoegzaam is gebleken, dat de voogd niet bereid is zich van zijn bediening te doen ontslaan. Alsdan benoemt hij bij voorkeur degene wiens benoeming wordt verzocht tot voogd, mits deze bevoegd is tot uitoefening van de voogdij. 5. Is het bij het eerste lid bedoelde verzoek gedaan, dan blijft het tweede lid van artikel 336a, van dit boek buiten toepassing, totdat op het verzoek bij gewijsde is beslist.Artikel 299a 1. Degene die met instemming van de voogd een minderjarige in zijn gezin – anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij – ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, kan de kinderrechter verzoeken hem, dan wel een rechtspersoon als bedoeld in artikel 302 van dit boek, tot voogd te benoemen. 2. Indien de minderjarige door meer dan een persoon als behorende tot het gezin wordt verzorgd en opgevoed, kan het verzoek slechts door dezen gemeenschappelijk worden gedaan. 3. Het verzoek kan ook worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming. 4. De kinderrechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van de minderjarige acht en hem genoegzaam is gebleken, dat de voogd niet bereid is zich van zijn bediening te doen ontslaan. Alsdan benoemt hij bij voorkeur degene wiens benoeming wordt verzocht tot voogd, mits deze bevoegd is tot uitoefening van de voogdij. 5. Is het bij het eerste lid bedoelde verzoek gedaan, dan blijft het tweede lid van artikel 336a, van dit boek buiten toepassing, totdat op het verzoek bij gewijsde is beslist. 6. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij wordt de in het eerste lid bedoelde instemming door beide voogden gegeven.
  
Q 
Artikel 322 Behoudens het bepaalde bij het volgend artikel, kan iedere voogd zich van zijn bediening doen ontslaan, indien: a. hij aantoont, dat hij ten gevolge van een sedert de aanvang van zijn bediening opgekomen geestelijk of lichamelijk gebrek niet meer in staat is deze waar te nemen; b. hij de vijfenzestigjarige leeftijd bereikt heeft; c. een daartoe bevoegd persoon zich schriftelijk heeft bereid verklaard de voogdij over te nemen, en de kantonrechter deze overneming in het belang van de minderjarige acht.Artikel 322 1. Behoudens het bepaalde bij het volgend artikel, kan iedere voogd zich van zijn bediening doen ontslaan, indien: a. hij aantoont, dat hij ten gevolge van een sedert de aanvang van zijn bediening opgekomen geestelijk of lichamelijk gebrek niet meer in staat is deze waar te nemen; b. hij de vijfenzestigjarige leeftijd bereikt heeft; c. een daartoe bevoegd persoon zich schriftelijk heeft bereid verklaard de voogdij over te nemen, en de kantonrechter deze overneming in het belang van de minderjarige acht. 2. Bij gezamenlijke uitoefening van de voogdij is het eerste lid slechts van toepassing indien beide voogden zich van hun bediening willen doen ontslaan.
  
R 
Artikel 323 Op verzoek van de voogden gezamenlijk of van een van hen beëindigt de rechter de gezamenlijke uitoefening van de voogdij. Alsdan bepaalt de rechter aan wie van beide voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen alleen zal toekomen.
  
S 
Artikel 324 1. Wanneer een voogd op een der in artikel 246 van dit boek genoemde gronden onbevoegd is tot de voogdij, ontslaat de kantonrechter hem en vervangt hem door een andere voogd. 2. Hij doet dit op verzoek van de voogd, bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve.Artikel 324 1. Wanneer een voogd op een der in artikel 246 van dit boek genoemde gronden onbevoegd is tot de voogdij, ontslaat de kantonrechter hem en vervangt hem door een andere voogd. 2. Hij doet dit op verzoek van de voogd, bloed- of aanverwanten van de minderjarige, de raad voor de kinderbescherming, schuldeisers of andere belanghebbenden, of ambtshalve. 3. Indien in geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij een van de in het eerste lid genoemde gronden zich voordoet ten aanzien van een van beide voogden, oefent de andere voogd het gezag over de kinderen alleen uit. 4. Zodra de grond van de onbevoegdheid is vervallen, herleeft de gezamenlijke voogdij.
  
T 
Artikel 329, eerste lid 1. Ontzetting van de voogdij kan slechts worden uitgesproken op verzoek van de voogd, een der bloed- of aanverwanten van de minderjarige tot en met de vierde graad, de raad voor de kinderbescherming, of op vordering van het openbaar ministerie.Artikel 329, eerste lid 1. Ontzetting van de voogdij kan slechts worden uitgesproken op verzoek van de voogd, een der bloed- of aanverwanten van de minderjarige tot en met de vierde graad, de raad voor de kinderbescherming, of op vordering van het openbaar ministerie.
  
U 
Artikel 331 1. Indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is, kan de rechtbank een voogd, wiens ontzetting verzocht of gevorderd is, hangende haar onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van zijn voogdij over een of meer der minderjarigen schorsen. 2. Bij schorsing van de voogd belast de rechtbank een voogdij-instelling als bedoeld in artikel 60 van de Wet op de jeugdhulpverlening met de voorlopige voogdij over de minderjarige. Zij stelt vast welke bevoegdheden ten aanzien van persoon en vermogen van deze minderjarige worden toegekend. 3. De in dit artikel bedoelde beschikkingen blijven van kracht, totdat de uitspraak omtrent de ontzetting of de ontheffing in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank kan zodanige beschikking evenwel met ingang van een vroeger tijdstip herroepen.Artikel 331 1. Indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is, kan de rechtbank een voogd, wiens ontzetting verzocht of gevorderd is, hangende haar onderzoek geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van zijn voogdij over een of meer der minderjarigen schorsen. 2. Indien in geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij de rechtbank de schorsing van de te ontzetten voogd onvoldoende acht om de kinderen aan diens invloed te onttrekken, dan kan zij ook de andere voogd schorsen. 3. Indien in geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij slechts een van de voogden wordt geschorst, wordt gedurende de schorsing het gezag door de andere voogd alleen uitgeoefend. 4. In de in het eerste en tweede lid bedoelde gevallen belast de rechtbank een voogdij-instelling als bedoeld in artikel 60 van de Wet op de jeugdhulpverlening met de voorlopige voogdij over de minderjarige. Zij stelt vast welke bevoegdheden ten aanzien van persoon en vermogen van deze minderjarige worden toegekend. 5. De in dit artikel bedoelde beschikkingen blijven van kracht, totdat de uitspraak omtrent de ontzetting of de ontheffing in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank kan zodanige beschikking evenwel met ingang van een vroeger tijdstip herroepen.
  
V 
Artikel 332 Op grond van feiten die tot ontzetting van de voogdij kunnen leiden, en indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is, kan de kinderrechter de voogd geheel of gedeeltelijk schorsen in de uitoefening van het gezag over een minderjarige en een voogdij-instelling als bedoeld in artikel 60 van de Wet op de jeugdhulpverlening belasten met de voorlopige voogdij over deze minderjarige. Artikel 272, tweede, derde en vierde lid, van dit Boek is van overeenkomstige toepassing.Artikel 332 Op grond van feiten die tot ontzetting van de voogdij kunnen leiden, en indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is, kan de kinderrechter de voogd of voogden geheel of gedeeltelijk schorsen in de uitoefening van het gezag over een minderjarige en een voogdij-instelling als bedoeld in artikel 60 van de Wet op de jeugdhulpverlening belasten met de voorlopige voogdij over deze minderjarige. Artikel 272, tweede, derde en vierde lid, van dit Boek is van overeenkomstige toepassing.
  
W 
Artikel 334 1. Indien de rechtbank de ontzetting uitspreekt, voorziet zij tevens in het gezag. 2. Ieder die tot de uitoefening van het gezag bevoegd is, kan tijdens het onderzoek schriftelijk aan de rechtbank verzoeken daarmee te worden belast.Artikel 334 1. Indien de rechtbank de ontzetting uitspreekt, voorziet zij tevens in het gezag, behoudens het bepaalde in het derde lid. 2. Ieder die tot de uitoefening van het gezag bevoegd is, kan tijdens het onderzoek schriftelijk aan de rechtbank verzoeken daarmee te worden belast. 3. Indien sprake is van gezamenlijke uitoefening van de voogdij en de ontzetting slechts een van de voogden betreft, wordt de voogdij voortaan door de andere voogd alleen uitgeoefend.
  
X 
Artikel 336a 1. Indien de minderjarige door een ander of anderen dan zijn voogd, als behorende tot het gezin met instemming van de voogd ten minste een jaar is verzorgd en opgevoed geworden, kan de voogd niet dan met toestemming van degenen die de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wijziging in het verblijf van de minderjarige brengen. 2. Voor zover de volgens het vorige lid vereiste toestemmingen niet worden verkregen, kunnen zij op verzoek van de voogd door die van de rechtbank worden vervangen. Dit verzoek wordt slechts ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige acht. 3. In geval van afwijzing van het verzoek is de beschikking van kracht gedurende een door de rechtbank te bepalen termijn, welke de duur van zes maanden niet te boven mag gaan. Is echter voor het einde van deze termijn een verzoek of vordering tot ondertoezichtstelling van het kind, tot ontzetting van de voogd, danwel een verzoek als bedoeld in artikel 299a, van dit boek aanhangig gemaakt, dan blijft de beschikking gelden, totdat op het verzoek of de vordering bij gewijsde is beslist.Artikel 336a 1. Indien de minderjarige door een ander of anderen dan zijn voogd, als behorende tot het gezin met instemming van de voogd ten minste een jaar is verzorgd en opgevoed geworden, kan de voogd niet dan met toestemming van degenen die de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wijziging in het verblijf van de minderjarige brengen. 2. Voor zover de volgens het vorige lid vereiste toestemmingen niet worden verkregen, kunnen zij op verzoek van de voogd door die van de rechtbank worden vervangen. Dit verzoek wordt slechts ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige acht. 3. In geval van afwijzing van het verzoek is de beschikking van kracht gedurende een door de rechtbank te bepalen termijn, welke de duur van zes maanden niet te boven mag gaan. Is echter voor het einde van deze termijn een verzoek of vordering tot ondertoezichtstelling van het kind, tot ontzetting van de voogd, danwel een verzoek als bedoeld in artikel 299a, van dit boek aanhangig gemaakt, dan blijft de beschikking gelden, totdat op het verzoek of de vordering bij gewijsde is beslist. 4. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij, wordt de in het eerste lid bedoelde instemming door beide voogden gegeven.
  
Y 
Artikel 337a 1. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij worden de bevoegdheden die de voogd in de paragrafen 11 en 12 heeft, gezamenlijk door de voogden uitgeoefend, met dien verstande dat de bevoegdheden ook aan een voogd alleen toekomen tenzij van bezwaren van de andere voogd is gebleven. 2. De in bedoelde paragrafen genoemde verplichtingen rusten op ieder van de voogden.
  
Z 
Artikel 359 1. De kantonrechter kan te allen tijde ambtshalve aan de voogd de verplichting opleggen jaarlijks of eens in de twee of drie jaren ter griffie van het kantongerecht een rekening in te dienen van zijn bewind over de goederen van de minderjarige. 2. De datum voor de indiening van de rekening wordt door de kantonrechter bepaald.Artikel 359 1. De kantonrechter kan te allen tijde op verzoek van de andere voogd of ambtshalve aan de voogd de verplichting opleggen jaarlijks of eens in de twee of drie jaren ter griffie van het kantongerecht een rekening in te dienen van zijn bewind over de goederen van de minderjarige. 2. De datum voor de indiening van de rekening wordt door de kantonrechter bepaald. 3. Indien in het geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij een van de voogden de rekening alleen heeft ingediend, moet hij gelijktijdig een afschrift van de rekening aan de andere voogd doen toekomen. Deze kan binnen twee maanden bezwaren tegen de rekening bij de rechter indienen.
  
AA 
Artikel 360 1. Bij verschil van mening omtrent de rekening kan de kantonrechter verbetering daarvan gelasten. 2. Hij kan een of meer deskundigen benoemen, ten einde de ingediende rekening te onderzoeken. 3. De kantonrechter kan de kosten van dit onderzoek, indien slecht bewind aan het licht is gekomen, geheel of ten dele ten laste van de voogd brengen. 4. De voogd ontvangt een afschrift van het door de deskundigen in te dienen schriftelijk bericht.Artikel 360 1. Bij verschil van mening omtrent de rekening kan de kantonrechter verbetering daarvan gelasten. 2. Hij kan een of meer deskundigen benoemen, ten einde de ingediende rekening te onderzoeken. 3. De kantonrechter kan de kosten van dit onderzoek, indien slecht bewind aan het licht is gekomen, geheel of ten dele ten laste van de voogd brengen. 4. De voogd ontvangt een afschrift van het door de deskundigen in te dienen schriftelijk bericht. 5. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij ontvangen beide voogden het in het vierde lid bedoelde afschrift en kan de rechter de in het derde lid bedoelde kosten ook ten laste van de voogden gezamenlijk brengen.
  
BB 
Artikel 362 De kantonrechter kan ambtshalve de schade vaststellen, die blijkens de rekening de minderjarige door slecht bewind van de voogd geleden heeft, en deze laatste tot vergoeding daarvan veroordelen.Artikel 362 De kantonrechter kan op verzoek van de andere voogd of ambtshalve de schade vaststellen, die blijkens de rekening de minderjarige door slecht bewind van de voogd geleden heeft, en deze laatste tot vergoeding daarvan veroordelen.
  
CC 
Artikel 370 1. De kantonrechter kan op verzoek van de voogd of ambtshalve, het vermogen van de minderjarige of een deel daarvan, met inbegrip van de vruchten, voor de duur van diens minderjarigheid onder bewind stellen, indien hij dit in het belang van de minderjarige nodig oordeelt. 2. De kantonrechter benoemt de bewindvoerder en bepaalt het aan deze toekomende loon. Hij kan bij de instelling van het bewind bepalen dat de voogd de door de onderbewindstelling veroorzaakte kosten, met inbegrip van het loon, geheel of gedeeltelijk aan de minderjarige moet vergoeden, alsmede dat de voogd, behoudens zijn verhaal op de bewindvoerder, voor diens verrichtingen aansprakelijk is jegens de minderjarige. 3. Op het bewind zijn de bepalingen omtrent het bewind van een voogd van overeenkomstige toepassing. De bewindvoerder is bij uitsluiting bevoegd tot vernietiging van rechtshandelingen van de minderjarige, strekkend tot beheer of beschikking met betrekking tot de onder bewind staande goederen. 4. De kantonrechter bepaalt welke uitkeringen de bewindvoerder uit de onder het bewind gestelde goederen en de vruchten daarvan aan de voogd moet doen ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of ten behoeve van het beheer van diens niet onder het bewind gestelde goederen. Hij kan deze beschikkingen te allen tijde op verzoek van de voogd of de bewindvoerder, of ambtshalve wijzigen. 5. De bewindvoerder is verplicht aan de kantonrechter te allen tijde door deze gewenste inlichtingen te verstrekken. 6. Hij is voorts verplicht jaarlijks en aan het einde van zijn bewind aan de voogd, de meerderjarig gewordene of de erfgenamen van de minderjarige, wanneer deze overleden is, ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording af te leggen. 7. Geschillen die bij de rekening en verantwoording rijzen, beslist de kantonrechter. 8. Blijft een der partijen in gebreke tot deze aflegging van rekening en verantwoording mede te werken, dan zijn de artikelen 771 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing. 9. De kantonrechter kan te allen tijde op verzoek van de bewindvoerder, de voogd of ambtshalve het bewind opheffen of de bewindvoerder ontslaan en door een ander vervangen.Artikel 370 1. De kantonrechter kan op verzoek van de voogd of ambtshalve, het vermogen van de minderjarige of een deel daarvan, met inbegrip van de vruchten, voor de duur van diens minderjarigheid onder bewind stellen, indien hij dit in het belang van de minderjarige nodig oordeelt. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij wordt tot onderbewindstelling slechts beslist indien het verzoek door beide voogden gezamenlijk wordt gedaan. 2. De kantonrechter benoemt de bewindvoerder en bepaalt het aan deze toekomende loon. Hij kan bij de instelling van het bewind bepalen dat de voogd de door de onderbewindstelling veroorzaakte kosten, met inbegrip van het loon, geheel of gedeeltelijk aan de minderjarige moet vergoeden, alsmede dat de voogd, behoudens zijn verhaal op de bewindvoerder, voor diens verrichtingen aansprakelijk is jegens de minderjarige. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij worden deze verplichtingen opgelegd aan beide voogden. 3. Op het bewind zijn de bepalingen omtrent het bewind van een voogd van overeenkomstige toepassing. De bewindvoerder is bij uitsluiting bevoegd tot vernietiging van rechtshandelingen van de minderjarige, strekkend tot beheer of beschikking met betrekking tot de onder bewind staande goederen. 4. De kantonrechter bepaalt welke uitkeringen de bewindvoerder uit de onder het bewind gestelde goederen en de vruchten daarvan aan de voogd, en bij gezamenlijke uitoefening van de voogdij aan de voogden, moet doen ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of ten behoeve van het beheer van diens niet onder het bewind gestelde goederen. Hij kan deze beschikkingen te allen tijde op verzoek van een voogd of de bewindvoerder, of ambtshalve wijzigen. 5. De bewindvoerder is verplicht aan de kantonrechter te allen tijde door deze gewenste inlichtingen te verstrekken. 6. Hij is voorts verplicht jaarlijks en aan het einde van zijn bewind aan de voogd, en bij gezamenlijke uitoefening van de voogdij aan de voogden, de meerderjarig gewordene of de erfgenamen van de minderjarige, wanneer deze overleden is, ten overstaan van de kantonrechter rekening en verantwoording af te leggen. 7. Geschillen die bij de rekening en verantwoording rijzen, beslist de kantonrechter. 8. Blijft een der partijen in gebreke tot deze aflegging van rekening en verantwoording mede te werken, dan zijn de artikelen 771 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing. 9. De kantonrechter kan te allen tijde op verzoek van de bewindvoerder, een voogd of ambtshalve het bewind opheffen of de bewindvoerder ontslaan en door een ander vervangen.
  
DD 
Artikel 373 Deze rekening en verantwoording doet de voogd hetzij aan de meerderjarig gewordene, hetzij aan de erfgenamen van de minderjarige, wanneer deze overleden is, hetzij aan zijn opvolger in het bewind.Artikel 373 Deze rekening en verantwoording doet de voogd hetzij aan de meerderjarige gewordene, hetzij aan de erfgenamen van de minderjarige, wanneer deze overleden is, hetzij aan zijn opvolger in het bewind. 2. Indien de gezamenlijke uitoefening van de voogdij is geëindigd en als gevolg daarvan het gezag wordt uitgeoefend door een van de voogden alleen, doet degene wiens voogdij geëindigd is rekening en verantwoording aan degene die de voogdij alleen uitoefent.
  
EE 
Artikel 377b, eerste lid 1. De ouder, die alleen met het gezag is belast, is gehouden de andere ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.Artikel 377b, eerste lid 1. De ouder, die met het gezag is belast, is gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
  
Artikel II 
  
A 
  
Artikel 20, eerste lid 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand voegt aan de onder hem berustende akten van de burgerlijke stand latere vermeldingen toe van akten van de burgerlijke stand en andere authentieke akten houdende erkenning of ontkenning van het vaderschap door de moeder met gelijktijdige erkenning door de vader, van wettiging, van brieven van wettiging, van besluiten houdende wijziging of vaststelling van namen, van naturalisatiebesluiten, mede houdende wijziging of vaststelling van namen, van de opgave van afwijkende namen die een persoon die meer dan één nationaliteit bezit, voert in overeenstemming met het recht van het land waarvan hij mede de nationaliteit bezit, alsmede van rechterlijke uitspraken waarvan de dagtekening ten minste twee maanden oud is en die inhouden: a. een last tot wijziging van de voornamen, een last tot wijziging van de vermelding van het geslacht, een adoptie, een herroeping van een adoptie, een vernietiging van een erkenning, een gegrondverklaring van een betwisting of inroeping van een staat, of een vernietiging van zulk een uitspraak; b. de nietigverklaring van een huwelijk, of de vernietiging van zulk een uitspraak tussen echtelieden wier huwelijksakte in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand is opgenomen.Artikel 20, eerste lid 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand voegt aan de onder hem berustende akten van de burgerlijke stand latere vermeldingen toe van akten van de burgerlijke stand en andere authentieke akten houdende erkenning of ontkenning van het vaderschap door de moeder met gelijktijdige erkenning door de vader, van wettiging, van brieven van wettiging, van besluiten houdende wijziging of vaststelling van namen, van naturalisatiebesluiten, mede houdende wijziging of vaststelling van namen, van de opgave van afwijkende namen die een persoon die meer dan één nationaliteit bezit, voert in overeenstemming met het recht van het land waarvan hij mede de nationaliteit bezit, alsmede van rechterlijke uitspraken waarvan de dagtekening ten minste twee maanden oud is en die inhouden: a. een last tot wijziging van de voornamen of van de geslachtsnaam, een last tot wijziging van de vermelding van het geslacht, een adoptie, een herroeping van een adoptie, een vernietiging van een erkenning, een gegrondverklaring van een betwisting of inroeping van een staat, of een vernietiging van zulk een uitspraak; b. de nietigverklaring van een huwelijk, of de vernietiging van zulk een uitspraak tussen echtelieden wier huwelijksakte in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand is opgenomen.
  
B  
  
Artikel 453a, eerste lid 1. Indien de rechter dit noodzakelijk acht, beslist hij tevens dat artikel 246, vierde lid, van dit boek van overeenkomstige toepassing is.Artikel 453a, eerste lid 1. Indien de rechter dit noodzakelijk acht, beslist hij tevens dat artikel 246 van dit boek van overeenkomstige toepassing is.
  
Artikel III (Wet op de jeugdhulpverlening) 
  
A 
  
Artikel 41a, eerste lid 1. De onderhoudsplichtige ouders, degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegronde vordering is toegewezen daaronder begrepen, en de onderhoudsplichtige stiefouder van een jeugdige, zijn aan het Rijk een bijdrage verschuldigd in de kosten van verzorging en verblijf: a. in een op grond van deze wet voor bekostiging in aanmerking gebrachte voorziening niet zijnde een voorziening van ambulante hulpverlening; b. elders dan in een zodanige voorziening, indien de jeugdige daar is geplaatst met toepassing van artikel 263 of 326 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel daar is geplaatst door een voogdij-instelling of de raad voor de kinderbescherming.Artikel 41a, eerste lid 1. De onderhoudsplichtige ouders, degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegronde vordering is toegewezen daaronder begrepen, en de onderhoudsplichtige stiefouder en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent zijn aan het Rijk een bijdrage verschuldigd in de kosten van verzorging en verblijf: a. in een op grond van deze wet voor bekostiging in aanmerking gebrachte voorziening niet zijnde een voorziening van ambulante hulpverlening; b. elders dan in een zodanige voorziening, indien de jeugdige daar is geplaatst met toepassing van artikel 263 of 326 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel daar is geplaatst door een voogdij-instelling of de raad voor de kinderbescherming.
B 
  
Artikel 47 Jeugdigen, hun ouders en stiefouders kunnen bij de commissie schriftelijk of mondeling een klacht indienen over elke door of vanwege de uitvoerder gegeven beslissing die zich tot de klager persoonlijk richt of waarbij deze anderszins in zijn belangen wordt getroffen.Artikel 47 Jeugdigen, hun ouders en stiefouders en degenen die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefenen kunnen bij de commissie schriftelijk of mondeling een klacht indienen over elke door of vanwege de uitvoerder gegeven beslissing die zich tot de klager persoonlijk richt of waarbij deze anderszins in zijn belangen wordt getroffen.
  
Artikel IV (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) 
  
Artikel 429g, tweede lid 2. In zaken betreffende de rechtsgeldigheid in Nederland van een buitenlandse akte of uitspraak, de weigering tot het opmaken van een akte van de burgerlijke stand of een andere verrichting, de wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte, huwelijken, rechten en verplichtingen van echtgenoten, de wettelijke gemeenschap van goederen, huwelijkse voorwaarden, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, adoptie, minderjarigheid, ouderlijk gezag, voogdij, beschermingsbewind, curatele en levensonderhoud geschiedt de behandeling met gesloten deuren.Artikel 429g, tweede lid 2. In zaken betreffende de rechtsgeldigheid in Nederland van een buitenlandse akte of uitspraak, de weigering tot het opmaken van een akte van de burgerlijke stand of een andere verrichting, de wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte, huwelijken, rechten en verplichtingen van echtgenoten, de wettelijke gemeenschap van goederen, huwelijkse voorwaarden, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, adoptie, minderjarigheid, ouderlijk gezag of de overeenkomstige toepassing daarvan, voogdij, beschermingsbewind, curatele en levensonderhoud geschiedt de behandeling met gesloten deuren.
Artikel 826, eerste lid 1. De voorlopige voorzieningen verliezen hun kracht zodra een beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand of de mogelijkheid daartoe vervalt, dan wel zodra een beschikking waarbij de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, in kracht van gewijsde gaat, met dien verstande dat: a. de voorlopige voorziening bedoeld in artikel 822, eerste lid, onderdeel a, haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 1623g, vijfde lid, van het Burgerlijke Wetboek, indien dit verzoek is gedaan, in kracht van gewijsde gaat; b. de voorlopige voorzieningen die op de kinderen betrekking hebben, hun kracht behouden totdat het gezag overeenkomstig artikel 253p van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is begonnen; c. de voorlopige voorzieningen bedoeld in artikel 822, eerste lid, onderdeel e, haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 157 van het Eerste Boek van het Burgerlijk Wetboek, indien dit verzoek is gedaan, bij toewijzing voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt dan wel bij afwijzing in kracht van gewijsde gaat.Artikel 826, eerste lid 1. De voorlopige voorzieningen verliezen hun kracht zodra een beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand of de mogelijkheden daartoe vervalt, dan wel zodra een beschikking waarbij de scheiding van tafel en bed is uitgesproken, in kracht van gewijsde gaat, met dien verstande dat: a. de voorlopige voorziening bedoeld in artikel 822, eerste lid, onderdeel a, haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 1623g, vijfde lid, van het Burgerlijke Wetboek, indien dit verzoek is gedaan, in kracht van gewijsde gaat; b. indien een verzoek tot voorziening in het gezag is gedaan of door de rechter ambtshalve in het gezag wordt voorzien, de voorlopige voorzieningen die op de kinderen betrekking hebben, hun kracht behouden totdat het gezag overeenkomstig artikel 253p van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is begonnen; c. de voorlopige voorzieningen bedoeld in artikel 822, eerste lid, onderdeel e, haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 157 van het Eerste Boek van het Burgerlijk Wetboek, indien dit verzoek is gedaan, bij toewijzing voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt dan wel bij afwijzing in kracht van gewijsde gaat.
  
Artikel V (Successiewet) 
  
Artikel 19, eerste lid 1. Voor de toepassing van deze wet worden gelijkgesteld: a. natuurlijke kinderen met wettige kinderen van de moeder, alsmede met wettige kinderen van de vader, die het kind heeft erkend, mits desgevorderd de bewijzen van de erkenning worden overgelegd; b. aanverwantschap met bloedverwantschap, doch na de ontbinding van het huwelijk dat de aanverwantschap deed ontstaan, alleen indien het door de dood is ontbonden; c. pleegkinderen met wettige kinderen van de pleegouder.Artikel 19, eerste lid 1. Voor de toepassing van deze wet worden gelijkgesteld: a. natuurlijke kinderen met wettige kinderen van de moeder, alsmede met wettige kinderen van de vader, die het kind heeft erkend, mits desgevorderd de bewijzen van de erkenning worden overgelegd; b. aanverwantschap met bloedverwantschap, doch na de ontbinding van het huwelijk dat de aanverwantschap deed ontstaan, alleen indien het door de dood is ontbonden; c. pleegkinderen met wettige kinderen van de pleegouder. d. kinderen over wie overeenkomstig artikel 253t van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een ander dan de ouder gezamenlijk met de ouder het ouderlijk gezag uitoefent of heeft uitgeoefend met wettige kinderen van die ander; e. kinderen over wie overeenkomstig artikel 282 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek de voogdij door twee personen gezamenlijk wordt uitgeoefend of is uitgeoefend met wettige kinderen van die personen.

XNoot
1

De eerder verschenen stukken met betrekking tot dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder de nrs. 238 t/m 238g, 1996–1997.

XNoot
2

Eerder als bijlage bij de nadere memorie van antwoord ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder griffienr. 119520.13. De nadere memorie van antwoord is gedrukt onder EKnr. 238f, 1996–1997.

Naar boven