23 584
Goedkeuring van het op 6 november 1992 te Madrid tot stand gekomen Protocol betreffende de toetreding van de Helleense Republiek tot het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 en van de eveneens op 6 november 1992 te Madrid tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de toetreding van de Helleense Republiek tot de Overeenkomst tot uitvoering van het Akkoord van Schengen van 19 juni 1990, beide gewijzigd bij de Protocollen, respectievelijk de Overeenkomsten van 27 november 1990 en 25 juni 1991 betreffende de toetreding van respectievelijk de Italiaanse Republiek, het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal

nr. 16a
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 oktober 1997

Naar aanleiding van de vraag van het lid Uwer Kamer, de heer Van Eekelen, inzake de zogenaamde «drietrapsraket» van besluitvorming omtrent Schengen en Griekenland tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot goedkeuring van de toetredingsverdragen van Griekenland tot Schengen in Uw Kamer op 21 oktober jl., wil ik U gaarne als volgt informeren.

Voor wat betreft Griekenland en Schengen hebben de Staten-Generaal drie toetsingsmomenten waarbij zij de gelegenheid hebben zich uit te spreken over de toetreding van Griekenland tot Schengen respectievelijk hun instemming te geven aan de inwerkingstelling van de Uitvoeringsovereenkomst in Griekenland:

1) Goedkeuring van de toetredingsverdragen van Griekenland tot Schengen

Deze goedkeuring is conditio sine qua non voor van kracht worden van nadere besluiten over toepassing van de verdragen. Zoals ik in mijn brief van 15 september 1997, kenmerk DPC-JP/233/97 (Kamerstuk 23 584) reeds meedeelde zijn voor de Regering redenen om U te verzoeken de goedkeuring Uwer Kamer op zodanig tijdstip te doen plaatsvinden, dat de deponering van de Akte van Aanvaarding voor 1 november 1997 kan plaatsvinden. Inmiddels is bekend dat Frankrijk de ratificatie heeft voltooid, zodat inwerkingtreding uitsluitend nog van Nederland afhangt.

2) Op grond van de Gemeenschappelijke Verklaring inzake artikel 139 van de Overeenkomst (tekst bijgevoegd) dient de Uitvoeringsovereenkomst na de inwerkingtreding van de toetredingsverdragen nog in werking te worden gesteld, dat wil zeggen door middel van een apart besluit van het Uitvoerend Comité.

Het ontwerp-besluit tot inwerkingstelling van de Uitvoeringsovereenkomst in Griekenland (SCH/COm-ex (97)29, 2e herz.), is U op 15 oktober jl. toegezonden per brief met kenmerk DPC-JP/293/97. Het besluit voorziet in gedeeltelijke inwerkingstelling van de Uitvoeringsovereenkomst voor wat betreft het SIS, Visa en overige compenserende maatregelen maar stelt de opheffing van de binnengrenscontroles afhankelijk van een nader besluit van het Uitvoerend Comité op basis van een rapport van deskundigen.

Op 7 oktober jl. werd in het Uitvoerend Comité over dit ontwerp-besluit politieke overeenstemming bereikt tussen de grootst mogelijke meerderheid van Schengen-lidstaten. Nederland verklaarde voorshands niet akkoord te kunnen gaan en deed een beroep op artikel 132, lid 3 van de Uitvoeringsovereenkomst, waarin wordt bepaald dat «op verzoek van de vertegenwoordiger van een Overeenkomstsluitende Partij de definitieve besluitvorming over een ontwerp-besluit kan worden uitgesteld tot uiterlijk twee maanden na overlegging van het ontwerp-besluit».

Het ontwerp-besluit zal binnenkort ter goedkeuring aan de Eerste en Tweede Kamer worden voorgelegd, alvorens Nederland zal deelnemen aan definitieve besluitvorming over de inwerkingstelling van de Uitvoeringsovereenkomst in Griekenland, conform de goedkeuringswet inzake de Schengen-uitvoeringsovereenkomst, waarin is bepaald dat voorafgaand aan besluitvorming in het UC, toestemming is vereist van de Staten-Generaal met ieder het Koninkrijk bindend besluit.

3) Tenslotte doet zich een derde toetsingsmoment voor, hetgeen voortvloeit uit de bepalingen van het voorliggende ontwerp-besluit tot inwerkingstelling van de Uitvoeringsovereenkomst in Griekenland.

In bedoeld ontwerp-besluit wordt onder I.1 en I.4 bepaald dat de Uitvoeringsovereenkomst voor Griekenland in werking wordt gesteld per 1 december 1997 doch dat een apart besluit zal moeten worden genomen door het Uitvoerend Comité over de data en modaliteiten voor de opheffing van de binnengrenscontroles. Ter voorbereiding hiervan zal in de loop van 1998 een rapport over de controle aan de buitengrenzen worden voorgelegd, waarna het Uitvoerend Comité ten laatste tijdens zijn laatste bijeenkomst in 1998 over dit rapport zal beraadslagen.

Indien het rapport positief is, ligt het voor de hand dat een ontwerp-besluit ter opheffing van de binnengrenscontroles voor Griekenland aan het Uitvoerend Comité wordt voorgelegd. Gezien het parlementaire instemmingsrecht zullen de Staten-Generaal dan opnieuw de gelegenheid hebben zich uit te spreken over het ontwerp-besluit m.b.t. de opheffing van de binnengrenscontroles.

De regering is van mening dat hiermee, afgezien van de termijn van 1 december 1997, voor een belangrijk deel is voldaan aan de bedoeling van de Motie Van den Doel.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

M. Patijn

Gemeenschappelijke verklaring inzake artikel 139

De ondertekenende Staten informeren elkaar reeds vóór de inwerkingtreding van de Overeenkomst omtrent alle omstandigheden die voor de door de Overeenkomst bestreken materie en de inwerkingstelling relevant zijn.

De Overeenkomst wordt niet in werking gesteld dan nadat aan de voorwaarden voor toepassing van de Overeenkomst in de ondertekenende Staten is voldaan en de controles aan de buitengrenzen effectief zijn.

Naar boven