21 436
Wijziging van de Visserijwet 1963

nr. 112
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 1997

Zoals ik in de Memorie van Antwoord bij de Wijziging van de Visserijwet 1963 (kamerstukken I 1996/97, 21 436, nr. 87a, blz. 1 en 2) en de Nadere Memorie van Antwoord (kamerstukken I 1996/1997, 21 436, nr. 87c, blz. 1) heb aangegeven, is wintersterfte in het algemeen een natuurlijk proces, dat geen direct gevolg is van menselijk ingrijpen. Tevens heb ik aangegeven om die reden geen aanleiding te zien voor welzijnsbepalingen op dit punt ten aanzien van deze in het wild levende dieren, noch voor een zorgplicht voor waterbeheerders boven de reeds op hen, uit hoofde van hun waterbeheerschap, rustende verplichtingen. Wel heb ik mij bereid verklaard mijn collega van Verkeer en Waterstaat opmerkzaam te maken op de berichten van de OVB en de NVVS, waaruit zou blijken dat sprake is van achterstallig baggeronderhoud. Dit is inmiddels gebeurd.

Tijdens de behandeling van het voorstel tot wijziging van de Visserijwet 1963 in de Eerste Kamer op 3 juni 1997 is de wintersterfte onder vissen weer aan de orde gesteld. Bij die gelegenheid heb ik u toegezegd bij de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB) en de Nederlandse Vereniging Van Sportvissersfederaties (NVVS) nog eens na te zullen laten gaan in hoeverre hierover rapportages beschikbaar zijn.

Inmiddels heb ik van beide organisaties gezamenlijk hierop een reactie ontvangen. Daaruit is mij gebleken dat er géén diepgravender rapportages bestaan, dan waarop beide organisaties hun eerdere signalen in deze baseerden.

De basis hiervoor werd gevormd door de resultaten van een werkgroep, die was ingesteld naar aanleiding van de sterfte onder vissen in de winter van 1978–1979. In 1981 heeft deze werkgroep over dit onderwerp een rapport gepubliceerd.

Volgens dit rapport worden wateren, waarin wintersterfte optreedt, gekenmerkt door:

– slechte waterkwaliteit;

– geringe diepte;

– hoge eutrofie graad;

– geringe zuurstofvoorraad;

– hoog zuurstofgebruik;

– laag waterpeil;

– veel waterplanten;

– veen- of modderbodem.

In genoemd rapport is een aantal mogelijke maatregelen opgenomen voor de aanpak van het probleem van de wintersterfte.

Eén van de mogelijke maatregelen kan baggeren zijn, aangezien dit op een aantal van de genoemde kenmerkten een positieve invloed heeft.

De problematiek van het achterstallig baggeronderhoud, als één van de mogelijke oorzaken van de wintersterfte bij vissen, is ook aan de orde gesteld in de ambtelijke, interdepartementale, Coördinatiegroep Integraal Visstandbeheer (CIVIS), onder voorzitterschap van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, waarin Rijkswaterstaat is vertegenwoordigd.

Daarbij is geconstateerd dat deze problematiek zich in Rijkswateren niet of nauwelijks voordoet, aangezien het over het algemeen grote en bevaarbare wateren betreft. Voor de overige wateren bestaat hier vaak, uit een oogpunt van waterkwantiteitsbeheer, geen aanleiding tot verdieping. Overigens is geconstateerd dat voor deze overige wateren de verantwoordelijkheid veelal is gelegen bij lokale waterbeheerders (waterschappen). Er is geen instrumentarium beschikbaar om van rijkswege regelend in deze op te treden.

Deze constateringen worden door mij onderschreven.

Ik acht de bestaande of nog in te stellen Visserijbeheercommissies (VBC's) het meest geschikte kader om zo nodig maatregelen op het gebied van de wintersterfte onder vissen te realiseren. In deze beheerscommissies vindt op lokaal niveau gestructureerde samenwerking plaats tussen visrechthebbenden, waterbeheerders en natuurbeheerders, zodat de problematiek in breder perspectief kan worden benaderd en een op de locatie afgestemde benadering kan worden gekozen.

Over de instelling van Visserijbeheercommissies heb ik de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij mijn brief GRR. 97328, d.d. 20 mei 1997, geïnformeerd. Een afschrift van die brief heb ik u destijds ter kennisneming doen toekomen.

Een afschrift van deze brief heb ik ter kennisneming verzonden aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

De eerder verschenen stukken met betrekking tot dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder de nrs. 236 en 236a, vergaderjaar 1995–1996 en 87 t/m 87e, vergaderjaar 1996–1997.

Naar boven