nr. 272b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ondergetekende dankt de leden van de vaste commissie voor Onderwijs voor
de opmerking die wordt gemaakt en de vraag die wordt gesteld in het door de
commissie uitgebrachte verslag.
Zij antwoordt, mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
als volgt.
Ondergetekende is verheugd dat de leden van de CDA-fractie in z'n algemeenheid
kunnen instemmen met het verruimen van de bevoegdheid van de minister tot
het stellen van eisen aan de informatievoorziening ten behoeve van het bekostigings-
en onderwijsbeleid. De leden van deze fractie merken echter wel op dat de
tekst van artikel 103, eerste lid, spreekt van «financiële gegevens
die op enigerlei wijze van belang zijn voor de bekostiging». Zij achten
enige toets op zinnigheid en noodzaak van de te vragen informatie geboden
en zij vragen hoe de gegevensverstrekking beperkt kan worden tot datgene wat
wezenlijk is voor het beleid. Zij vragen ook hoe kan worden voorkomen dat
door een te ruime interpretatie van de wet er een wildgroei-informatieverschaffing
gaat ontstaan.
Ondergetekende onderschrijft dat wildgroei in de informatieverschaffing
moet worden voorkomen. Het wetsvoorstel en het ontwerp Besluit informatievoorziening
WVO dat aan dat wetsvoorstel uitwerking geeft, beoogt de gegevensverstrekking
tot het noodzakelijke te beperken. De inhoud van de informatiestroom wordt
daarom bepaald door de kerntaken van het ministerie. In het gegevenswoordenboek,
een onderdeel van het ontwerp Besluit informatievoorziening WVO, is de gegevensvraag
limitatief vastgesteld en wordt bij elk gegeven aangegeven waarvoor het nodig
is. Het gegevenswoordenboek is in overleg met de besturenorganisaties en de
VNG opgesteld. Ook wijzigingen in het gegevenswoordenboek zullen na overleg
met de besturenorganisaties en de VNG worden voorgesteld. De relatie tussen
de gegevensvraag en de kerntaken, het limitatieve karakter van het gegevenswoordenboek
en het overleg met de genoemde organisaties bij het aanbrengen van wijzigingen,
geven waarborgen voor een terughoudende bevraging van de school. Voorts voorziet
het wetsvoorstel in een zekere drempel bij het vragen van gegevens aan de
scholen door het instellen van een 12 maanden termijn tussen het moment van
publiceren van de gegevensvraag (of een wijziging in de gegevensvraag) in
het Besluit en het daadwerkelijk opvragen van die gegevens aan
de school. Deze 12 maanden «rust» biedt de school meer stabiliteit
in het informatieverkeer met het ministerie. Het voorkomt dat scholen overvallen
worden door bevragingen op korte termijn en het geeft de school de gelegenheid
zich voor te bereiden op de gegevensverstrekking. Alleen ten aanzien van de
bekostiging kan, en dan slechts in spoedeisende gevallen, van deze termijn
worden afgeweken.
De tekst van het voorgestelde artikel 103 van de Wet op het voortgezet
onderwijs (WVO) is ontleend aan artikel 2.5.3, zesde en negende lid, van de
Wet educatie en beroepsonderwijs, waar in het zesde lid dezelfde formulering
wordt gebruikt als in artikel 103, eerste lid. Om reden van uniformiteit van
terminologie verdient het naar het oordeel van ondergetekende de voorkeur
deze formulering ook in artikel 103 WVO te gebruiken.
Met de bovengenoemde waarborgen wordt voorkomen dat de formulering «op
enigerlei wijze» leidt tot een wildgroei in de bevraging van scholen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos