25 198
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een nieuwe regeling van informatievoorziening en van de Wet van 7 juli 1993, Stb. 405, in verband met de besteding van nascholingsgelden (regeling informatievoorziening)

nr. 272b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 juni 1997

Ondergetekende dankt de leden van de vaste commissie voor Onderwijs voor de opmerking die wordt gemaakt en de vraag die wordt gesteld in het door de commissie uitgebrachte verslag.

Zij antwoordt, mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, als volgt.

Ondergetekende is verheugd dat de leden van de CDA-fractie in z'n algemeenheid kunnen instemmen met het verruimen van de bevoegdheid van de minister tot het stellen van eisen aan de informatievoorziening ten behoeve van het bekostigings- en onderwijsbeleid. De leden van deze fractie merken echter wel op dat de tekst van artikel 103, eerste lid, spreekt van «financiële gegevens die op enigerlei wijze van belang zijn voor de bekostiging». Zij achten enige toets op zinnigheid en noodzaak van de te vragen informatie geboden en zij vragen hoe de gegevensverstrekking beperkt kan worden tot datgene wat wezenlijk is voor het beleid. Zij vragen ook hoe kan worden voorkomen dat door een te ruime interpretatie van de wet er een wildgroei-informatieverschaffing gaat ontstaan.

Ondergetekende onderschrijft dat wildgroei in de informatieverschaffing moet worden voorkomen. Het wetsvoorstel en het ontwerp Besluit informatievoorziening WVO dat aan dat wetsvoorstel uitwerking geeft, beoogt de gegevensverstrekking tot het noodzakelijke te beperken. De inhoud van de informatiestroom wordt daarom bepaald door de kerntaken van het ministerie. In het gegevenswoordenboek, een onderdeel van het ontwerp Besluit informatievoorziening WVO, is de gegevensvraag limitatief vastgesteld en wordt bij elk gegeven aangegeven waarvoor het nodig is. Het gegevenswoordenboek is in overleg met de besturenorganisaties en de VNG opgesteld. Ook wijzigingen in het gegevenswoordenboek zullen na overleg met de besturenorganisaties en de VNG worden voorgesteld. De relatie tussen de gegevensvraag en de kerntaken, het limitatieve karakter van het gegevenswoordenboek en het overleg met de genoemde organisaties bij het aanbrengen van wijzigingen, geven waarborgen voor een terughoudende bevraging van de school. Voorts voorziet het wetsvoorstel in een zekere drempel bij het vragen van gegevens aan de scholen door het instellen van een 12 maanden termijn tussen het moment van publiceren van de gegevensvraag (of een wijziging in de gegevensvraag) in het Besluit en het daadwerkelijk opvragen van die gegevens aan de school. Deze 12 maanden «rust» biedt de school meer stabiliteit in het informatieverkeer met het ministerie. Het voorkomt dat scholen overvallen worden door bevragingen op korte termijn en het geeft de school de gelegenheid zich voor te bereiden op de gegevensverstrekking. Alleen ten aanzien van de bekostiging kan, en dan slechts in spoedeisende gevallen, van deze termijn worden afgeweken.

De tekst van het voorgestelde artikel 103 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) is ontleend aan artikel 2.5.3, zesde en negende lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waar in het zesde lid dezelfde formulering wordt gebruikt als in artikel 103, eerste lid. Om reden van uniformiteit van terminologie verdient het naar het oordeel van ondergetekende de voorkeur deze formulering ook in artikel 103 WVO te gebruiken.

Met de bovengenoemde waarborgen wordt voorkomen dat de formulering «op enigerlei wijze» leidt tot een wildgroei in de bevraging van scholen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Naar boven