25 197
Wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake afwijking van de bevoegdheidseisen ten behoeve van leraren-in-opleiding

nr. 281b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 20 juni 1997

De leden van de fractie van het CDA hebben de vraag gesteld wat de meerwaarde zal zijn van de toelating van betaalde onbevoegde leerkrachten in opleiding boven een onbetaalde stageperiode.

Allereerst merk ik, mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, op dat het doel van de leraar in opleiding, zowel van de betaalde variant als van de stagevariant, is de praktijkschok te verminderen.

In het experiment waarbij het LIO-schap wordt vormgegeven met een leerarbeidsovereenkomst, wordt de LIO een werknemer als ieder ander personeelslid. Het bijzondere van zijn functie is dat het werknemerschap is gekoppeld aan een leersituatie in verband waarmee hij tijdens zijn LIO-schap wordt begeleid door de PABO en door een ervaren leraar van de school waaraan hij werkzaam is. De ervaringen die de LIO opdoet tijdens zijn (begeleide) periode als LIO met een leerarbeidsovereenkomst dragen er naar mijn stellige overtuiging toe bij dat de praktijkschok drastisch wordt verminderd ten opzichte van de huidige situatie. Ik verwacht dat de meerwaarde van de LIO met een leerarbeidsovereenkomst vooral zal zijn gelegen in het feit dat in de leerarbeidsovereenkomst de rechten en plichten worden geregeld voor zowel de PABO, als de werkgever en de LIO. Die explicitering van rechten en plichten zal voor alle partijen een meerwaarde opleveren. Zeker voor de student geldt dat zijn positie steviger is. Daarbij kan met name de vastlegging van rechten en plichten met betrekking tot zijn leerproces worden genoemd. Of deze verwachtingen worden gerealiseerd, moet overigens de evaluatie uitwijzen.

Bij de leden van de CDA-fractie is verder de vraag gerezen of het gezien het grote aantal onderwijswachtgelders wel nodig is om een extra leerweg in te richten voor nieuwe leerkrachten. Tijdens het experiment met de LIO met een leerarbeidsovereenkomst is sprake van additionele financiering. Zonder deze additionele financiering zou geen sprake zijn van extra formatieplaatsen en deze LIO's beïnvloeden dan ook niet de situatie op de arbeidsmarkt.

Verder vragen zij of het verantwoord is verschil te laten ontstaan tussen betalende en betaalde PABO-studenten.

Omdat geen sprake is van een variant waarin de PABO-student zou moeten betalen, ga ik ervan uit dat de vraag van de leden van de CDA-fractie betrekking heeft op het verschil tussen de LIO-stagiair en de LIO met een leerarbeidsovereenkomst. De experimenten met de LIO-stagiair en de voorgenomen experimenten met de LIO met een leerarbeidsovereenkomst zijn gericht op het creëren van een situatie waarin de praktijkschok voor studenten drastisch wordt verkleind. Op basis van een evaluatie van de experimenten zal worden bezien op welke wijze die praktijkschok in de structurele situatie het beste kan worden verminderd. Vooralsnog bestaan de LIO-stagiair en de LIO met een leerarbeidsovereenkomst dus uitsluitend naast elkaar bij wijze van experiment.

Vervolgens stellen de leden van de CDA-fractie de vraag of voor de begeleiding in de instellingen is voorzien in een betaling van de begeleidende leraar.

Tijdens het experiment is niet voorzien in een betaling van de begeleidende leraar, omdat de additionele financiering van de LIO met een leerarbeidsovereenkomst leidt tot ruimte in de formatie van de school waar de LIO met de leerarbeidsovereenkomst werkt. Deze formatieve ruimte biedt de school ruimte voor de begeleiding. Wel is voorzien in cursussen voor de begeleidende docenten van de scholen waar de LIO werkzaam is.

Tenslotte stellen deze leden de vraag of de beoogde leraren in opleiding tijdens hun werkzaamheden in de instellingen zijn verzekerd en zo ja, door wie.

Uit het werknemerschap van de LIO vloeien dezelfde sociale verzekeringen voort als voor andere werknemers.

Het verheugt mij te vernemen dat de leden van de fracties van het GPV, de SGP en de RPF overtuigd zijn van de waarde van een fase in de lerararenopleiding waarin studenten ervaring kunnen opdoen in een situatie die zoveel mogelijk gelijkenis vertoont met de gewone werksituatie van leraren.

De leden van genoemde fracties willen graag meer inzicht krijgen in de rechtspositionele aspecten van het LIO-schap. In dit kader stellen zij een aantal vragen: wat zijn precies de rechten en de plichten van de LIO en van de school na afloop van een LIO-schap, kan er een recht op wachtgeld ontstaan, kunnen er voor de school verplichtingen ontstaan om de LIO na zijn LIO-schap in dienst te houden, bijvoorbeeld vanwege een toets van het participatiefonds?

In de leer-arbeidsovereenkomst worden de rechten en plichten van de partijen nader geëxpliciteerd. De leer-arbeidsovereenkomst is een overeenkomst die uit twee onderdelen bestaat:

1. de benoeming en

2. de leerovereenkomst.

Voor de leraar in opleiding zal het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel gaan gelden, waarbij het voornemen is daarin tevens een hoofdstuk op te nemen met bijzondere bepalingen voor de leraar in opleiding. Daarin zullen de hoofdzaken van de rechtspositie worden vastgelegd alsmede de minimum eisen waaraan de leerovereenkomst moet voldoen. Verder wordt daarin geregeld dat de leraar in opleiding tijdelijk wordt benoemd voor de duur van vijf maanden bij een volledige betrekkingsomvang of voor tien maanden bij een halve betrekkingsomvang. Na afloop van het dienstverband heeft de leraar in opleiding recht op een werkloosheidsuitkering indien wordt voldaan aan de criteria gesteld in het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO). Er is voor de school geen verplichting tot benoeming van de leraar in opleiding na zijn lioschap. De beëindiging van het dienstverband (lioschap) dient gemeld te worden bij het participatiefonds vanwege de instroomtoets. Van de zijde van het participatiefonds zal sprake zijn van een onvermijdbaarheidsverklaring. De werkloosheidsuitkering komt derhalve niet voor rekening van het bevoegd gezag.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Naar boven