nr. 281b
MEMORIE VAN ANTWOORD
De leden van de fractie van het CDA hebben de vraag gesteld wat de meerwaarde
zal zijn van de toelating van betaalde onbevoegde leerkrachten in opleiding
boven een onbetaalde stageperiode.
Allereerst merk ik, mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij, op dat het doel van de leraar in opleiding, zowel van de betaalde
variant als van de stagevariant, is de praktijkschok te verminderen.
In het experiment waarbij het LIO-schap wordt vormgegeven met een leerarbeidsovereenkomst,
wordt de LIO een werknemer als ieder ander personeelslid. Het bijzondere van
zijn functie is dat het werknemerschap is gekoppeld aan een leersituatie in
verband waarmee hij tijdens zijn LIO-schap wordt begeleid door de PABO en
door een ervaren leraar van de school waaraan hij werkzaam is. De ervaringen
die de LIO opdoet tijdens zijn (begeleide) periode als LIO met een leerarbeidsovereenkomst
dragen er naar mijn stellige overtuiging toe bij dat de praktijkschok drastisch
wordt verminderd ten opzichte van de huidige situatie. Ik verwacht dat de
meerwaarde van de LIO met een leerarbeidsovereenkomst vooral zal zijn gelegen
in het feit dat in de leerarbeidsovereenkomst de rechten en plichten worden
geregeld voor zowel de PABO, als de werkgever en de LIO. Die explicitering
van rechten en plichten zal voor alle partijen een meerwaarde opleveren. Zeker
voor de student geldt dat zijn positie steviger is. Daarbij kan met name de
vastlegging van rechten en plichten met betrekking tot zijn leerproces worden
genoemd. Of deze verwachtingen worden gerealiseerd, moet overigens de evaluatie
uitwijzen.
Bij de leden van de CDA-fractie is verder de vraag gerezen of het gezien
het grote aantal onderwijswachtgelders wel nodig is om een extra leerweg in
te richten voor nieuwe leerkrachten. Tijdens het experiment met de LIO met
een leerarbeidsovereenkomst is sprake van additionele financiering. Zonder
deze additionele financiering zou geen sprake zijn van extra formatieplaatsen
en deze LIO's beïnvloeden dan ook niet de situatie op de arbeidsmarkt.
Verder vragen zij of het verantwoord is verschil te laten ontstaan tussen
betalende en betaalde PABO-studenten.
Omdat geen sprake is van een variant waarin de PABO-student zou moeten
betalen, ga ik ervan uit dat de vraag van de leden van de CDA-fractie betrekking
heeft op het verschil tussen de LIO-stagiair en de LIO met een leerarbeidsovereenkomst.
De experimenten met de LIO-stagiair en de voorgenomen experimenten met de
LIO met een leerarbeidsovereenkomst zijn gericht op het creëren van een
situatie waarin de praktijkschok voor studenten drastisch wordt verkleind.
Op basis van een evaluatie van de experimenten zal worden bezien op welke
wijze die praktijkschok in de structurele situatie het beste kan worden verminderd.
Vooralsnog bestaan de LIO-stagiair en de LIO met een leerarbeidsovereenkomst
dus uitsluitend naast elkaar bij wijze van experiment.
Vervolgens stellen de leden van de CDA-fractie de vraag of voor de begeleiding
in de instellingen is voorzien in een betaling van de begeleidende leraar.
Tijdens het experiment is niet voorzien in een betaling van de begeleidende
leraar, omdat de additionele financiering van de LIO met een leerarbeidsovereenkomst
leidt tot ruimte in de formatie van de school waar de LIO met de leerarbeidsovereenkomst
werkt. Deze formatieve ruimte biedt de school ruimte voor de begeleiding.
Wel is voorzien in cursussen voor de begeleidende docenten van de scholen
waar de LIO werkzaam is.
Tenslotte stellen deze leden de vraag of de beoogde leraren in opleiding
tijdens hun werkzaamheden in de instellingen zijn verzekerd en zo ja, door
wie.
Uit het werknemerschap van de LIO vloeien dezelfde sociale verzekeringen
voort als voor andere werknemers.
Het verheugt mij te vernemen dat de leden van de fracties van het GPV,
de SGP en de RPF overtuigd zijn van de waarde van een fase in de lerararenopleiding
waarin studenten ervaring kunnen opdoen in een situatie die zoveel mogelijk
gelijkenis vertoont met de gewone werksituatie van leraren.
De leden van genoemde fracties willen graag meer inzicht krijgen in de
rechtspositionele aspecten van het LIO-schap. In dit kader stellen zij een
aantal vragen: wat zijn precies de rechten en de plichten van de LIO en van
de school na afloop van een LIO-schap, kan er een recht op wachtgeld ontstaan,
kunnen er voor de school verplichtingen ontstaan om de LIO na zijn LIO-schap
in dienst te houden, bijvoorbeeld vanwege een toets van het participatiefonds?
In de leer-arbeidsovereenkomst worden de rechten en plichten van de partijen
nader geëxpliciteerd. De leer-arbeidsovereenkomst is een overeenkomst
die uit twee onderdelen bestaat:
1. de benoeming en
2. de leerovereenkomst.
Voor de leraar in opleiding zal het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel
gaan gelden, waarbij het voornemen is daarin tevens een hoofdstuk op te nemen
met bijzondere bepalingen voor de leraar in opleiding. Daarin zullen de hoofdzaken
van de rechtspositie worden vastgelegd alsmede de minimum eisen waaraan de
leerovereenkomst moet voldoen. Verder wordt daarin geregeld dat de leraar
in opleiding tijdelijk wordt benoemd voor de duur van vijf maanden bij een
volledige betrekkingsomvang of voor tien maanden bij een halve betrekkingsomvang.
Na afloop van het dienstverband heeft de leraar in opleiding recht op een
werkloosheidsuitkering indien wordt voldaan aan de criteria gesteld in het
Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO). Er is voor de
school geen verplichting tot benoeming van de leraar in opleiding na zijn
lioschap. De beëindiging van het dienstverband (lioschap)
dient gemeld te worden bij het participatiefonds vanwege de instroomtoets.
Van de zijde van het participatiefonds zal sprake zijn van een onvermijdbaarheidsverklaring.
De werkloosheidsuitkering komt derhalve niet voor rekening van het bevoegd
gezag.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen