25 185
Wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds

nr. 342
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

2 september 1997

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies, deze regels op te nemen in de Financiële-verhoudingswet en daartoe deze wet en andere wetten te wijzigen en regels te stellen inzake de invoering van deze nieuwe regels;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I. WIJZIGING VAN ENKELE WETTEN

Paragraaf 1.1. Wijziging Financiële-verhoudingswet

Artikel 1

De Financiële-verhoudingswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 wordt «gemeenten» telkens vervangen door: provincies of gemeenten.

B

Hoofdstuk 2, paragrafen 2.1. en 2.2., komt te luiden:

HOOFDSTUK 2. HET PROVINCIEFONDS EN HET GEMEENTEFONDS

Paragraaf 2.1. Algemeen

Artikel 3

1. Er is een provinciefonds en een gemeentefonds. De fondsen zijn begrotingsfondsen.

2. Onze Ministers beheren de begroting van de fondsen.

Artikel 4

1. Bij wet wordt ten aanzien van ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen van het Rijk ten behoeve van elk van de fondsen afgezonderd.

2. De uitgaven en de ontvangsten van de fondsen zijn over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk.

Artikel 5

1. De begroting van het provinciefonds vermeldt het bedrag dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkeringen. De begroting van het gemeentefonds vermeldt het bedrag dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkeringen en de aanvullende uitkeringen.

2. In de begroting van elk van de fondsen kunnen tijdelijk bedragen van specifieke en andere uitkeringen als verplichting worden opgenomen, om aan provincies of gemeenten te worden uitgekeerd op een andere wijze dan door middel van de algemene uitkering.

3. In de begroting van elk van de fondsen kan een voorziening worden getroffen voor de uitbetaling van specifieke uitkeringen aan provincies of gemeenten waarbij meer dan één departement financieel is betrokken.

Paragraaf 2.2. De algemene uitkering

Artikel 6

1. Een provincie heeft over ieder uitkeringsjaar recht op een algemene uitkering uit het provinciefonds. Een gemeente heeft over ieder uitkeringsjaar recht op een algemene uitkering uit het gemeentefonds.

2. De uitkering komt ten goede aan de algemene middelen van de provincie of van de gemeente.

3. De provincies hebben gezamenlijk over een uitkeringsjaar recht op het in de begroting van het provinciefonds vermelde bedrag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, voor dat jaar.

4. De gemeenten hebben gezamenlijk over een uitkeringsjaar recht op het in de begroting van het gemeentefonds vermelde bedrag, bedoeld in artikel 5, eerste lid, voor dat jaar, verminderd met het totaal aan verplichtingen voor aanvullende uitkeringen die over het uitkeringsjaar worden aangegaan.

Artikel 7

De verdeling over de provincies en gemeenten van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag houdt rekening met de verschillen tussen de provincies onderling en de gemeenten onderling in het vermogen tot het voorzien in eigen inkomsten en met de verschillen in noodzakelijke uitgaven.

Artikel 8

1. Ten behoeve van de verdeling van het provinciefonds en het gemeentefonds worden verdeelmaatstaven gehanteerd. De maatstaven hebben slechts betrekking op de kenmerken die zijn vermeld in de navolgende tabellen A en B. Bij een kenmerk worden ten minste de in de tabellen vermelde onderscheidingen aangebracht.

Tabel A Kenmerken en onderscheidingen van de verdeelmaatstaven voor het provinciefonds

 KenmerkOnderscheidingen
aBelastingcapaciteit van de provincies ter zake van de motorrijtuigenbelasting 
bDe inwoners van de provinciesBevolkingsdichtheid
cHet grondgebied van de provinciesOppervlakte Bodemgebruik
dDe bedrijvigheid in de provincies  
eEen vast bedrag voor de provincies 

Tabel B Kenmerken en onderscheidingen van de verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds

 KenmerkOnderscheidingen
aBelastingcapaciteit van de gemeenten ter zake van de onroerende-zaakbelastingenBelastingcapaciteit ter zake van woningen Belastingcapaciteit ter zake van niet-woningen
bDe inwoners van de gemeentenLeeftijd Woonplaats Inkomen Recht op uitkering Behoren tot een minderheidsgroep Beroep op voorzieningen in de gemeenten
cHet grondgebied van de gemeentenOppervlakte Bodemgesteldheid Historische kern
dDe bebouwing in de gemeentenGrondoppervlak bebouwing Woonruimten Historisch aantal woonruimten Noodzaak voor vernieuwing van de bebouwing Dichtheid van de bebouwing
eVaste bedragen voor gemeentenVaste bedragen voor de vier grootste steden Vast bedrag voor de waddengemeenten Vast bedrag voor alle gemeenten
fTijdelijke ondersteuning van gemeenten in verband met herindeling 

2. De belastingcapaciteit ter zake van woningen, bedoeld in tabel B onder a, wordt slechts voor 80% in de verdeelmaatstaf betrokken. De belastingcapaciteit ter zake van niet-woningen wordt slechts voor 70% in de verdeelmaatstaf betrokken.

3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke verdeelmaatstaven worden gehanteerd en hoe deze worden gehanteerd. Krachtens de maatregel kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de bij de bepaling gebruikte begrippen en omtrent de wijze van telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf.

4. Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 9

1. Ten behoeve van de verdeling stellen Onze Ministers over ieder uitkeringsjaar bedragen per eenheid vast die behoren bij de verdeelmaatstaven.

2. Bij de voorbereiding van de vaststelling wordt de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure gevolgd.

Artikel 10

Onze Ministers stellen over ieder uitkeringsjaar de algemene uitkeringen aan de provincies en de gemeenten vast. Zij verdelen daartoe het voor de algemene uitkeringen in het provinciefonds beschikbare bedrag onder de provincies en het voor de algemene uitkeringen in het gemeentefonds beschikbare bedrag onder de gemeenten naar rato van de uitkeringsbases.

Artikel 11

De in artikel 10 bedoelde uitkeringsbasis voor een provincie of gemeente is de som van de produkten die worden verkregen door voor iedere verdeelmaatstaf het aantal eenheden van die maatstaf te vermenigvuldigen met het bij de maatstaf behorende bedrag per eenheid.

C

In artikel 13, tweede lid, wordt «de gemeente» vervangen door: de provincie of gemeente.

D

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

1. Onze Ministers doen betalingen uit de fondsen aan de provincies en de gemeenten, zo nodig vooruitlopend op de vaststelling van de uitkeringen over het uitkeringsjaar.

2. Indien de over enig uitkeringsjaar verrichte betalingen aan een provincie of gemeente hoger of lager zijn dan de over dat jaar voor de provincie of gemeente vastgestelde uitkeringen, wordt het verschil teruggevorderd of uitbetaald.

E

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. in het eerste lid wordt «gemeenten» telkens vervangen door: provincies en gemeenten.

2. in het tweede lid wordt «gemeentelijke» vervangen door: provinciale of gemeentelijke.

F

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

De artikelen 117, eerste lid, van de Provinciewet en 119, eerste lid, van de Gemeentewet zijn niet van toepassing op de regeling van de informatievoorziening in een regeling van een tijdelijke, eenmalige of spoedeisende specifieke uitkering.

G

In artikel 21 wordt «gemeenten» telkens vervangen door: provincies of gemeenten.

Paragraaf 1.2. Wijziging Provinciewet

Artikel 2

De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5, onderdeel d, komt te vervallen.

B

Artikel 108, vierde lid, komt te luiden:

4. Het vaststellen van een plan of een beleidsverslag en het ter voorbereiding daarvan volgen van een voorgeschreven procedure kan vanwege het Rijk in andere dan bij de wet bepaalde gevallen voor een termijn van ten hoogste vier jaar van het provinciebestuur worden gevraagd als onderdeel van de regeling van een tijdelijke specifieke uitkering als bedoeld in artikel 17 van de Financiële-verhoudingswet.

C

De artikelen 183 tot en met 187 komen te vervallen.

D

Hoofdstuk XVI komt te vervallen.

Paragraaf 1.3. Wijziging Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3

Onderdeel 3 van onderdeel B van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht komt te vervallen.

Paragraaf 1.4. Wijziging Wet op het specifiek cultuurbeleid

Artikel 4

De Wet op het specifiek cultuurbeleid wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, derde lid, vervalt.

B

In artikel 3, derde lid, vervalt de zinsnede «artikel 185, vierde lid, van de Provinciewet en».

Paragraaf 1.5. Wijziging Invoeringswet Financiële-verhoudingswet

Artikel 5

De Invoeringswet Financiële-verhoudingswet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 6, vierde lid, wordt «artikel 6, derde lid» vervangen door: artikel 6, vierde lid.

HOOFDSTUK II. EERSTE VASTSTELLING VAN DE VERDEELMAATSTAVEN VOOR HET PROVINCIEFONDS EN DE BEDRAGEN PER EENHEID DIE BEHOREN BIJ DE VERDEELMAATSTAVEN

Paragraaf 2.1. Algemeen

Artikel 6

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Ministers: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën;

b. het CBS: het Centraal bureau voor de statistiek;

c. rastervierkanten: vierkanten van 500 bij 500 meter, zoals deze worden gebruikt in het geografisch basisregister van het CBS;

d. de uitkeringsfactor: het quotiënt van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases.

Artikel 7

1. In afwijking van artikel 8, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet worden bij de verdeling van het provinciefonds voor de eerste maal de verdeelmaatstaven gehanteerd die zijn vermeld in bijlage 1 bij deze wet. Op de hantering van de maatstaven zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing. Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de in dit hoofdstuk en bijlage 1 gebruikte begrippen en omtrent de wijze van telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf.

2. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet gelden voor de maatstaven, bedoeld in het eerste lid, voor het eerste uitkeringsjaar na de inwerkingtreding van deze wet de bedragen per eenheid die zijn vermeld in bijlage 2 bij deze wet. Onze Ministers kunnen deze bedragen aanpassen in verband met wijzigingen ten aanzien van het fonds over de jaren 1997 en 1998, die door middel van wijzigingen in de bedragen per eenheid over de provincies verdeeld behoren te worden. Artikel 9, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet blijft buiten toepassing bij de vaststelling van de bedragen per eenheid voor bedoelde maatstaven.

Paragraaf 2.2. De vaststelling van het aantal eenheden

Artikel 8

1. Bij de vaststelling van de algemene uitkering aan een provincie stellen Onze Ministers zo nodig het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor de provincie vast. Voor zover in de bijlage bij een verdeelmaatstaf een bron is vermeld, kunnen Onze Ministers het aantal eenheden ontlenen aan een opgave van het vermelde orgaan of de vermelde instantie.

2. De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een provincie geschiedt naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar waarover het aantal wordt vastgesteld, tenzij in de bijlage een peildatum bij een verdeelmaatstaf is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op deze datum.

3. Indien op grond van het tweede lid een peildatum moet worden gehanteerd die ligt vóór de datum van instelling van de provincie of vóór de datum waarop de grenzen van de provincie zijn gewijzigd, stellen Onze Ministers het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op de peildatum zou zijn geweest als de instelling of wijziging op die datum reeds was ingegaan.

Paragraaf 2.3. Bijzondere bepalingen in verband met enkele verdeelmaatstaven

Artikel 9

1. Bij de bepaling van het totaal van de in een kalenderjaar ontvangen hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, wordt het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 gehanteerd, zoals dat geldt op 1 april 1995. De verhoging van de belasting, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van die wet en de vermindering van de belasting, bedoeld in de artikelen 28 en 68 van die wet, blijven buiten beschouwing.

2. In afwijking van het eerste lid wordt voor de periode tot 1 april 1997 bij de bepaling van het totaal van de in een kalenderjaar ontvangen hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 gehanteerd, zoals dat luidde bij aanvang van het kalenderjaar 1980. De vermeerdering van belasting, bedoeld in artikel 6 van die wet en het vaste bedrag, genoemd in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van die wet, blijven buiten beschouwing.

Artikel 10

1. De omgevingsadressendichtheid van een adres is het aantal adressen in de omgeving van het adres, gedeeld door het oppervlak in vierkante kilometers van de omgeving.

2. De omgeving van een adres wordt gevormd door het rastervierkant, waarin het adres is gelegen en de twaalf meest nabijgelegen rastervierkanten.

Artikel 11

1. Onze Ministers stellen het aantal kilometers gewogen weglengte van de wegen in beheer bij de provincie vast, door het aantal kilometers weglengte van de wegen die in beheer zijn bij de provincie te vermenigvuldigen met een wegingsfactor die een maat is voor de kosten per kilometer van het onderhoud van de wegen in de provincie, in verhouding met die kosten in alle provincies.

2. Op de voorbereiding van het besluit, bedoeld in het eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

HOOFDSTUK III. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Paragraaf 3.1. Overgangsmaatregelen in verband met de herverdeling

Artikel 12

1. De algemene uitkering over de jaren 1998 tot en met 2000, zoals deze voor een provincie wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 2 van de Financiële-verhoudingswet, wordt vermeerderd of verminderd met een bedrag overeenkomstig de kolommen 1 tot en met 3 in de tabel die als bijlage 3 bij deze wet is gevoegd.

2. De algemene uitkering over de jaren 2001 en volgende, zoals deze voor een provincie wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 2 van de Financiële-verhoudingswet, wordt vermeerderd of verminderd met een bedrag overeenkomstig kolom 4 in de tabel die als bijlage 3 bij deze wet is gevoegd.

3. De bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden vermenigvuldigd met het quotiënt van de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar en de uitkeringsfactor over het jaar 1998. De uitkeringsfactor is het quotiënt van het voor de algemene uitkering beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases.

Paragraaf 3.2. Overige bepalingen

Artikel 13

1. De vaststelling van een uitkering uit het provinciefonds over de uitkeringsjaren voor de inwerkingtreding van deze wet en de rechtsgedingen die daarop betrekking hebben, geschieden volgens de wettelijke regels, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van deze wet.

2. Indien de over de uitkeringsjaren vóór de inwerkingtreding van deze wet verrichte betalingen aan een provincie hoger of lager zijn dan de voor die uitkeringsjaren vastgestelde uitkeringen wordt het verschil teruggevorderd of uitbetaald. Het verschil komt ten goede aan of ten laste van het provinciefonds.

3. Het Besluit rivierdijkversterking/hoofdwaterkeringen Provinciefonds berust na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 13 van de Financiële-verhoudingswet. Op dit besluit is artikel 13, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet niet van toepassing.

Artikel 14

De tekst van de Financiële-verhoudingswet wordt in het Staatsblad geplaatst.

Artikel 15

1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

2. De tweede volzin van artikel 13, derde lid, vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

De Minister van Binnenlandse Zaken,

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Financiën,

BIJLAGE 1 De verdeelmaatstaven (bijlage bij artikel 7, eerste lid)

1Het voor het kalenderjaar bepaalde totaal van de hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, van de in de provincie wonende of gevestigde houders van een personenauto of motorrijwiel gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het totaal wordt bepaald door aan de hand van het totaal van de in het kalenderjaar ontvangen provinciale opcenten te berekenen hoeveel hoofdsommen zouden zijn ontvangen, indien het in artikel 9 bedoelde tarief wordt gehanteerd.Onze Minister van Financiën31 december van het jaar, twee jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
2 a en bHet aantal inwoners van de provincie. Daarbij vindt een verdeling plaats in twee maatstaven, overeenkomstig de volgende groepsindeling: a. het aantal inwoners; b. het aantal inwoners boven de 640 000 inwoners. Bij de toepassing van maatstaf 2b wordt een aantal kleiner dan 640 000 op dat aantal vastgesteld.CBS  
3 a en bHet aantal inwoners van binnen de provincie gelegen rastervierkanten. Daarbij vindt een verdeling plaats in twee maatstaven, overeenkomstig de volgende groepsindeling: a. het aantal inwoners van rastervierkanten met een omgevingsadressendichtheid die groter is dan of gelijk is aan 1500 adressen per vierkante kilometer; b. het aantal inwoners van rastervierkanten met een omgevingsadressendichtheid die kleiner is dan of gelijk is aan 1000 adressen per vierkante kilometer. Bij de toepassing van maatstaf 3b geldt een maximum-aantal van 607 000 inwoners.CBS  
4Het aantal hectaren land in de provincie.CBSDe meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek
5Het aantal hectaren water in de provincie.CBSDe meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek
6Het totaal van de volgende aantallen: 1. het aantal hectaren land in de provincie, in gebruik ten behoeve van de land-, bos- en tuinbouw; 2. het aantal hectaren natuurterrein in de provincie.CBSDe meest recente, vóór het uitkeringsjaar vastgestelde bodemstatistiek
7Het aantal kilometers gewogen weglengte, van de wegen in beheer bij de provincie. 1 januari 1993
8Het aantal in het kalenderjaar in de provincie verbruikte eenheden elektriciteit in miljoenen Gigawattuur.CBS31 december 1992
9Één eenheid voor iedere provincie.  

BIJLAGE 2 De bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar 1998 (bijlage bij artikel 7, tweede lid)

nr.verdeelmaatstafGuldens per eenheid
1Motorrijtuigenbelasting– 73,59 per f 100 hoofdsom
2aInwoners43,73
2bInwoners boven 640 00021,20
3aInwoners in stedelijke gebieden30,37
3bInwoners in landelijke gebieden38,00
4Land99,83
5Water69,35
6Groen36,50
7Gewogen weglengte53 469,74
8Elektriciteitsverbruik743,75
9Vast bedrag10 143 500,00

BIJLAGE 3 Overgangsmaatregelen in verband met de herverdeling (bijlage bij artikel 12)

 Kolom 1 Uitkeringsjaar 1998Kolom 2 Uitkeringsjaar 1999Kolom 3 Uitkeringsjaar 2000Kolom 4 Uitkeringsjaar 2001 en volgende
Groningen8 117 4326 851 6515 585 8704 320 090
Friesland4 222 2892 907 3501 592 410277 471
Drenthe7 688 0985 969 9234 251 7482 533 572
Overijssel– 1 231 682– 2 139 213– 3 046 744– 3 954 275
Gelderland– 10 343 350– 7 696 388– 5 049 426– 2 402 464
Utrecht15 199 70211 188 2927 176 8823 165 471
Noord-Holland– 20 487 288– 16 230 182– 11 973 075– 7 715 969
Zuid-Holland– 11 624 664– 9 270 219– 6 915 774– 4 561 329
Zeeland10 837 9419 600 9428 363 9427 126 943
Noord-Brabant1 517 3631 563 8571 610 3511 656 846
Limburg4 309 1393 235 9592 162 7801 089 601
Flevoland– 8 204 980– 5 981 972– 3 758 964– 1 535 957

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK I Wijziging van enkele wetten

Paragraaf 1.1. Wijziging Financiële-verhoudingswet

Paragraaf 1.2. Wijziging Provinciewet

Paragraaf 1.3. Wijziging Algemene wet bestuursrecht

Paragraaf 1.4. Wijziging Wet op het specifiek cultuurbeleid

Paragraaf 1.5. Wijziging Invoeringswet Financiële-verhoudingswet

HOOFDSTUK II Eerste vaststelling van de verdeelmaatstaven voor het provinciefonds en de bedragen per eenheid die behoren bij de verdeelmaatstaven

Paragraaf 2.1. Algemeen

Paragraaf 2.2. De vaststelling van het aantal eenheden

Paragraaf 2.3. Bijzondere bepalingen in verband met enkele verdeelmaatstaven

HOOFDSTUK III Overgangs- en slotbepalingen

Paragraaf 3.1. Overgangsmaatregelen in verband met de herverdeling

Paragraaf 3.2. Overige bepalingen

BIJLAGE 1. De verdeelmaatstaven (bijlage bij artikel 7, eerste lid)

BIJLAGE 2. De bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar 1998 (bijlage bij artikel 7, tweede lid)

BIJLAGE 3. Overgangsmaatregelen in verband met de herverdeling (bijlage bij artikel 12)

Naar boven