25 116
Samenvoeging van de gemeenten Boekel, Uden en Veghel

nr. 275a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 1 juli 1997

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie zetten vele vraagtekens bij dit wetsvoorstel. Op dit moment zeiden zij ertoe te neigen het voorstel af te wijzen. Ter voorbereiding van de openbare behandeling wilden zij de regering een reeks van vragen voorleggen.

Bestaat binnen de gemeenten voldoende bestuurlijk draagvlak voor het wetsvoorstel? Juist bij dit voorstel is deze vraag wezenlijk, omdat het wetsvoorstel indertijd «vrijwillig» door de betrokken gemeenten is geïnitieerd. Wat is op dit moment het standpunt van de raden der betrokken gemeenten? Naar deze leden begrepen, zijn in Boekel en Veghel de opvattingen sterk verdeeld en heeft de raad van Uden zich tegen het wetsvoorstel gekeerd.

De leden van de VVD-fractie zouden daarnaast uiteengezet willen hebben hoe de gemeentebesturen over dit voorstel naar buiten toe en richting hun inwoners hebben gecommuniceerd.

Naast deze vragen van bestuurlijke aard, wilden deze leden ook een aantal inhoudelijke vragen aan de regering voorleggen. Welke zijn de inhoudelijke knelpunten die tot deze beoogde fusie moeten leiden? Wat is de eventuele meerwaarde van deze voorgestelde samenvoeging? De leden hier aan het woord hadden deze niet kunnen ontdekken.

Er zijn naar de mening van deze leden geen ruimtelijke knelpunten. Ook zullen naar hun mening de kernen Uden en Veghel nooit één worden in fysiek-geografisch opzicht. Daarvoor liggen ze te ver uit elkaar. Zij kunnen elkaars (toekomstige) ruimtenood ook niet oplossen.

De leden van de VVD-fractie hechtten er aan (nogmaals) te stellen dat de vraag: of er in een gebied ruimtelijke knelpunten zijn die slechts door gemeentelijke herindeling kunnen worden opgelost, wezenlijk is voor hun standpuntbepaling. Zij wezen daarbij naar de indertijd door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Remkes c.s. (Kamerstukken 25 000 VII, nr. 18). De indiener van deze motie zei over dit wetsvoorstel tijdens de plenaire behandeling het niet al te sterk onderbouwd en eigenlijk te grootschalig te vinden.

Welke zijn de financiële consequenties van dit voorstel?

Gaarne ontvingen de leden van de VVD-fractie een kosten-baten-analyse.

Naar deze leden hebben vernomen, is er nogal wat gemeenschapsgeld gestoken in het verkopen van dit voorstel aan de burgerij. Gaarne ook daaromtrent een kostenopgave.

Ook zouden deze leden willen vernemen welke de huidige financiële basis is van de drie gemeenten. Zij hadden gehoord dat deze thans een gezonde is. Verbetert deze positie bij samenvoeging?

Tenslotte hadden de leden van de VVD-fractie nog de volgende vraag.

De staatssecretaris heeft tijdens de openbare behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer gezegd dat «iets wat je gemeenschappelijk besluit alleen maar gemeenschappelijk ongedaan gemaakt kan worden.» Dat is wel heel kort door de bocht. Nu tenminste één der drie betrokken gemeenten, op basis van voortschrijdend inzicht, tot de conclusie is gekomen dat dit wetsvoorstel het Staatsblad niet moet halen, kan dat toch niet zomaar terzijde worden geschoven? Van vrijwilligheid is bij dit door de drie gemeenten indertijd gewenste wetsvoorstel zo toch geen sprake meer?

De leden van de CDA-fractie riepen allereerst de gedachtewisseling inzake de begroting van Binnenlandse Zaken voor 1997 (Handelingen Eerste Kamer, 1996–1997, nr. 12) in herinnering. Zij hadden ook toen betoogd dat voor de inrichting van gemeentelijk bestuur de lokale gemeenschap de basis vormt; dat mag men niet op grond van overwegingen van administratieve nuttigheid omkeren. Deze principiële visie sluit herindeling van gemeenten niet uit, maar maakt ze er wel van afhankelijk of zich een reële samenhang aftekent binnen de gemeenschappen die een nieuwe gemeente zouden moeten vormen.

De leden van de CDA-fractie zeiden te moeten constateren dat het kabinet aan zo'n benadering te weinig gelegen is. Dat leidt ertoe dat zij van de thans aanhangige wetsvoorstellen slechts een deel min of meer positief kan beoordelen. Of dit voor het wetsvoorstel tot samenvoeging van de gemeenten Boekel, Uden en Veghel het geval zal kunnen zijn, is zeer de vraag. Met ruim 80 000 inwoners zou de samengevoegde gemeente de vijfde in grootte in Noord-Brabant worden. Beantwoordt het karakter van de betrokken gemeenschappen en hun onderlinge relaties wel aan zo'n middelgrote stadsschaal? Heeft het kabinet dat onder ogen gezien, of heeft het zich meer laten leiden door de behoefte een fors administratief apparaat neer te zetten?

Ook de leden hier aan het woord waren geïnteresseerd in de financiële gevolgen. Is een goede kosten-baten-analyse – met niet alleen de op geld waardeerbare, maar ook de immateriële voor- en nadelen – gemaakt? Welke uitgaven zijn tot op heden ten behoeve van de samenvoeging gedaan, en welke kosten moeten nog worden gemaakt? Welke kosten zijn verbonden aan de herhuisvesting van gemeentelijke diensten? Wordt ook met wachtgelden rekening gehouden? Is het bericht juist dat de staatssecretaris heeft gewezen op een premie van 30 miljoen gulden indien de samenvoeging vóór 1 januari tot stand komt?

De ontstaansgeschiedenis van het wetsvoorstel sterkt de leden van de CDA-fractie in hun bedenkingen. In de eerste paragraaf van de memorie van toelichting (stuk nr. 3) noemt de staatssecretaris twee argumenten om tot samenvoeging van juist deze drie gemeenten te komen: het ene is hun gemeenschappelijke wens, het andere een eerder in deze Kamer naar voren gebracht verlangen. Bij het laatste ging het echter slechts om (een opvatting inzake) de gemeente Boekel, en niet om de combinatie van Veghel met Uden. Betekent de intussen fundamenteel gewijzigde opstelling van de gemeente Uden dan niet dat het hele wetsvoorstel in heroverweging moet worden genomen? Dwingt het feit dat zich bij een ander punt geen knelpunten voordoen niet al tot die heroverweging? Wil de regering een vergelijking maken tussen de gevolgen van dit wetsvoorstel en die van een situatie waarin althans Uden zelfstandig blijft?

Aan het slot van de memorie van toelichting bespreekt de staatssecretaris een formele kwestie in verband met de verplaatsing van mestproductie. De zwaarte van de huidige problemen rond de varkenshouderij geeft aanleiding ook de timing van de herindeling in discussie te brengen. Hoeveel en hoe omvangrijke agrarische bedrijven tellen de drie betrokken gemeenten? Wat is de omvang van veestapel en mestproductie? Is het wel aanbevelenswaardig de gemeentelijke diensten, die zich nu bezighouden met hierbij relevante onderwerpen in een proces van reorganisatie en verplaatsing te betrekken?

Tenslotte vernamen de leden van de CDA-fractie graag of de berichten juist zijn dat de minister van Binnenlandse Zaken zich bij de voordrachten voor de benoeming van burgemeesters na de herindelingen in West- en Midden-Brabant (mede) heeft georiënteerd op een politieke verdeelsleutel. Indien dit het geval is, zal dan bij de thans aanhangige gemeentelijke herindelingen op een soortgelijke wijze worden gehandeld? Hoe ziet de beoogde verdeling er dan uit?

De leden van de fractie van D66 zeiden kritisch te staan ten opzichte van dit wetsvoorstel. Dit wordt ingegeven door het uitgangspunt dat het vrijwillig samenvoegen van gemeenten iets anders is dan het gevoerde herindelingsbeleid op basis van schaalvergroting. Deze leden stelden zich in het algemeen op het standpunt dat samenvoeging van gemeenten op basis van eigen initiatief positief tegemoet moet worden getreden.

Uit dat perspectief gezien is de oorsprong van het wetsvoorstel te verdedigen. Reeds bij de aanloop van de behandeling door de Tweede Kamer bleek een gerechtvaardigde twijfel te bestaan zowel ten aanzien van de aanwezigheid van het bestuurlijk draagvlak, als ook ten aanzien van het draagvlak bij de bevolking. De aan het woord zijnde leden wilden weten waaruit concreet blijkt waar het benodigde draagvlak voor deze samenvoeging van onderop thans nog uit bestaat.

Voorts vroegen zij de regering dit voorstel te plaatsen in het licht van de gebruikelijke «technische» argumenten voor herindeling van «bovenaf», zoals woningbouw, ruimtelijke ordening, financiën, schaalgrootte e.d. De leden van de fractie van D66 vroegen ook nadrukkelijk vanuit deze «technische» argumenten de veronderstelde meerwaarde van de samenvoeging te onderbouwen.

Met name wat betreft het aspect schaalgrootte ontging het deze leden waarom twee gemeenten met een omvang van elk meer dan 35 000 inwoners op basis van de gebruikelijke herindelingsargumenten zouden moeten worden samengevoegd.

Hoewel het voorliggende wetsvoorstel een vrijwillige samenvoeging betreft is de voorgestelde herindeling zodanig in strijd met de uitgangspunten inzake gemeentelijke herindeling van GroenLinks – die al meerdere malen duidelijk plenair is uiteengezet – dat de leden van de fractie van GroenLinks afzagen van het stellen van nadere vragen.

Onder verwijzing naar de door het lid van de AOV-fractie ingebrachte opmerkingen tijdens de behandeling van herindelingsprocedures in het recente verleden in de provincies Noord-Brabant, Zeeland en Drenthe, waarin hij zijn ongerustheid had geuit inzake de besluitvorming die volkomen tegen de wil van de plaatselijke bevolking indruist, komt dezelfde problematiek weer naar voren, gezien de ontstellende hoeveelheid protesten die de Kamer ook nu weer bereikt ten aanzien van de nu voorliggende plannen tot samenvoegingen (Kamerstukken 25 115, 25 169 en 25 184).

Met name de samenvoeging van de gemeenten Boekel, Uden en Veghel, alwaar nota bene de gemeente Uden zich in een enquête uitsprak met 93% van de bevolking tegen de samenvoeging te zijn en waar in Boekel en Veghel vele duizenden handtekeningen zijn verzameld om hun zelfstandigheid te behouden, vroeg dit lid zich in alle ernst af waar de zeggenschap van de burger is gebleven.

Wat is de reden waarom er niet met de wens en de rechten van de burger rekening wordt gehouden?

De betreffende gemeenten geven aan dat zij een gezonde financiële basis hebben en de Udense raad heeft inmiddels bij raadsbesluit van 24 april 1997 en 29 mei 1997 bevestigd dat de raad en ook de bevolking het plan niet dragen, waarmede de vrijwilligheid van de baan is. Gezien de informatie die dit lid was verstrekt zijn er geen knelpunten en derhalve geen dwingende redenen die er toe moeten leiden om tot samenvoeging over te gaan. Wat is de meerwaarde van de voorgestelde samenvoegingen die het acceptabel zouden kunnen maken om de wens en het recht van de burger te negeren?

Het lid van de AOV-fractie zei geen genoegen te nemen met het argument, dat de vrijwilligheid, die de basis zou moeten vormen voor de samenvoeging, geweld wordt aangedaan om door tijdsdruk de «vrijwilligheid» te vervangen door een dwangmatig besluit. De regering streeft naar verzelfstandiging van instellingen en organisaties. Is de staatssecretaris het eens met de mening dat de zelfstandigheid van de plaatselijke bevolking eerder moet worden bevorderd in plaats van deze dwangmatig te ontnemen?

Naar de mening van dit lid zal een gedegen onderzoek moeten plaatsvinden onder de plaatselijke besturen en hun bevolkingen die betrokken zijn bij de voorgenomen herindelingen en samenvoegingen met de vraag hoe zij over deze ingreep denken en dat bij gewone meerderheid van stemmen over hun toekomst wordt besloten. Kan de staatssecretaris met deze zienswijze instemmen?

De voorzitter van de commissie,

Grewel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Postma (CDA), Holdijk (SGP), Van Dijk (CDA), Staal (D66), Jurgens (PvdA), De Beer (VVD), Batenburg (AOV), Rensema (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Grewel (PvdA) (voorzitter), Hendriks, Bierman, Wiegel (VVD), De Wit (SP) en Hirsch Ballin (CDA).

Naar boven