25 062
Wijziging van de inkomensgrens ziekenfondsverzekering voor AOW-gerechtigden

nr. 110a
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 11 december 1996

Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de PvdA-fractie stelden het op prijs dat door middel van onderhavig wetsvoorstel een aantal onrechtvaardigheden uit de ZFW/de wet-Van Otterloo werd bijgesteld. Positief oordeelden zij eveneens over de duidelijkheid die nu aan groepen toekomstige ZFW-gerechtigden is gegeven. Zij betreurden het echter dat, als gevolg van een tijdsklem, de voorbereiding voor de uitvoering en de voorlichting reeds zijn aangevangen nog voordat de medewetgever zich over het wetsvoorstel had kunnen buigen. Kunnen zij er op vertrouwen dat een dergelijke handelwijze zich niet weer zal voordoen?

Bij dit wetsvoorstel meenden deze leden er goed aan te doen een aantal problemen nogmaals te signaleren dat wellicht bij een meer structurele herziening kan worden opgelost. Dit temeer omdat als gevolg van het nu gekozen beleid de situatie zich zal blijven voordoen dat mensen recht krijgen op toegang tot het ziekenfonds die we bij toekomstige criteria niet zouden hebben toegelaten. En hoe terecht het ook is mensen van boven de 65 jaar, die ZFW-verzekerd zijn, er niet in een later stadium weer uit te verwijderen, deze leden bleven het zeer onbevredigend vinden dat als gevolg van de thans gekozen criteria mensen recht konden doen gelden op verstrekkingen krachtens het ziekenfonds die feitelijk thuis zouden horen in de particuliere verzekering (en omgekeerd). Zij doelden hierbij in de eerste plaats op het criterium van het inkomensbegrip.

De toelating tot het ziekenfonds is afhankelijk van het belastbaar inkomen. Door de keuze kan hierdoor dus reeds sprake zijn van calculerend gedrag. En dat met name als gevolg van het feit dat de premieheffing plaatsvindt over een ander inkomensbegrip, te weten het inkomen uit en in verband met arbeid. Met andere woorden, pensioen telt wel mee, inkomen uit lijfrente of vermogen niet. Als het belastbaar inkomen, ondanks de beperkingen die daaraan verbonden zijn, als juist onderscheiden inkomensbegrip wordt gehanteerd voor toetreding, ware het dan niet mogelijk hetzelfde inkomensbegrip te hanteren voor de premieheffing? Waar thans de fiscus in staat is na te gaan of iemand al dan niet in aanmerking komt voor een belastingaanslag dan wel voor een teruggavebiljet, zou het toch ook mogelijk moeten zijn – eventueel via de fiscus – de premie te heffen over het belastbaar inkomen? Hoe verhoudt overigens het inkomensbegrip in de eigen bijdrageregeling voor de verzorgingshuizen en verpleeghuizen zich tot deze andere inkomensbegrippen?

Een tweede probleem betreft de vorm van «individualisering». Deze leden gaven toe hiervoor ook geen sluitende oplossing te hebben, maar meenden dat voor toekomstige wetgeving een beschouwing over de voor- en nadelen van zowel verdere individualisering als van de keuze voor het gezamenlijk inkomen geboden was. Nu immers doet zich de situatie voor dat het partnerinkomen wel geldt als toetredingscriterium en de verdeling van het gezamenlijk inkomen over de beide (huwelijks)partners bepalend is voor de vraag of bij een inkomen tot ruim 70 000 gulden wel of geen gebruik kan worden gemaakt van het ziekenfonds.

De leden van de PvdA-fractie verwachtten overigens niet dat de beide hier genoemde problemen reeds bij deze wet tot een oplossing zouden komen. Zij hadden daarom clementie waar het de concrete beantwoording van hun vragen betreft.

Overigens merkten deze leden op dat, zeker met het oog op de verdergaande discussie over de wijze waarop mensen onder de 65 jaar al dan niet op grond van inkomen onder de Ziekenfondswet zouden kunnen vallen, reeds thans de vraag relevant is of het kabinet ervoor kiest de samenhang tussen de kostencompenserende sociale zekerheid, zoals de Ziekenfondswet bij ziektekosten- en de inkomensdervingsregelingen meer tot uitdrukking te brengen in het kader van de grote convergentie of dat het kabinet reeds thans heeft besloten af te zien van de grote convergentie. In dat laatste geval zou het, zo meenden deze leden, zeer wel mogelijk zijn dat de bedoelde convergentie op mesoniveau – bijvoorbeeld in het kader van personeelszekerheidsplannen – verder zou kunnen leiden tot een wens te komen tot «opting out» uit het ziekenfonds. Zij verzochten daarover een korte reactie te mogen ontvangen.

Het lid Hendriks merkte op dat hij reeds sinds het aantreden van het huidige kabinet aan het ijveren is om te trachten de onrechtvaardigheden, die het gevolg zijn van de bij Wet-Van Otterloo vastgestelde inkomensgrens voor opname in het Ziekenfonds, te herstellen. Hij deelde mee dan ook in principe ingenomen te zijn met de in het voorliggende wetsvoorstel voorgestelde reparatie. Een groot bezwaar evenwel achtte hij het invoeren van de nieuwe, verhoogde grens per 1 januari 1997 te beperken tot een groep van slechts 100 000 personen.

Een consequentie van deze aanpak is vanzelfsprekend dat de groep van 100 000 senioren die de pech hebben tot 1 juli te moeten wachten met hun toelating tot het Ziekenfonds, een niet onaanzienlijk financieel nadeel zullen lijden, vergeleken met degenen die het geluk hebben in de eerste groep te worden meegenomen.

Een tweede gevolg is dat een niet te verwaarlozen aantal ziekenfondsverzekerden, die in de eerste helft van 1997 voor het eerst voor AOW in aanmerking komen, gezien hun inkomenssituatie zich eerst, voor een zeer beperkte periode, particulier zullen moeten verzekeren, waarna zij per 1 juli weer kunnen toetreden tot het Ziekenfonds. Dat impliceert per geval een dubbele administratie-procedure van enige omvang, die te vermijden zou moeten zijn. Daarbij komt dat deze procedure, naast de ergernis voor betrokkenen, onnodig werk en kosten met zich meebrengt.

Hoewel dit lid deze reparatiewet dus zou steunen, verzocht hij de minister met klem de «blijf zitten waar je zit»-regel voor alle betrokken AOW-ers tòch per 1 januari a.s. in te voeren.

Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Ter Veld

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Van de Zandschulp (PvdA), Heijmans (VVD), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Boorsma (CDA), Tuinstra (D66), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Werner (CDA), Batenburg, Schoondergang-Horikx (GL), Van den Berg (SGP), Hendriks, Ter Veld (PvdA), voorzitter, Dees (VVD), De Wit (SP).

Naar boven