24 877
Wijziging van de uitvoeringsorganisatie sociale verzekeringen (Organisatiewet sociale verzekeringen 1997)

nr. 145
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

28 november 1996

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de organisatie van de uitvoering van de sociale verzekeringen te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN EN AANWIJZINGSBEVOEGDHEID VAN DE MINISTER

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. College van toezicht sociale verzekeringen: het College van toezicht sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 2;

c. Sociale Verzekeringsbank: de Sociale Verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 3;

d. Landelijk instituut sociale verzekeringen: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, genoemd in hoofdstuk 4;

e. sectorraad: een sectorraad als bedoeld in artikel 56;

f. uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 41, derde lid;

g. sociaal-fiscaal nummer: het nummer, bedoeld in artikel 47b, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

h. fonds:

1. het Algemeen Werkloosheidsfonds, genoemd in artikel 103 van de Werkloosheidswet;

2. het Arbeidsongeschiktheidsfonds, genoemd in artikel 72 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

3. het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds, genoemd in artikel 34 van de Wet financiering volksverzekeringen;

4. het Toeslagenfonds, genoemd in artikel 31 van de Toeslagenwet;

5. het Ouderdomsfonds, genoemd in artikel 28, eerste lid, van de Wet financiering volksverzekeringen;

6. het Nabestaandenfonds, genoemd in artikel 28, tweede lid, van de Wet financiering volksverzekeringen;

7. het Algemeen Kinderbijslagfonds, genoemd in artikel 29a van de Algemene Kinderbijslagwet;

8. het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds, genoemd in de Invaliditeitswet en de Ouderdomswet 1919;

9. een wachtgeldfonds als bedoeld in artikel 102 van de Werkloosheidswet;

i. uitvoeringskosten: de personele en materiële kosten van de uitvoering van wetten door het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, alsmede de kosten van uitvoering van overeenkomsten als bedoeld in artikel 43;

j. verzekerde: de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, voorzover hij geen uitkering of voorziening op grond van deze wetten ontvangt;

k. werkgever: de werkgever in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

l. uitkeringsgerechtigde: degene die een uitkering of voorziening ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet of de Algemene Kinderbijslagwet;

m. het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel: het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel, bedoeld in artikel 21 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.

Artikel 2

Onze Minister kan aan het College van toezicht sociale verzekeringen aanwijzingen van algemene aard geven betreffende de uitoefening van zijn taken.

HOOFDSTUK 2. HET COLLEGE VAN TOEZICHT SOCIALE VERZEKERINGEN

§ 1. Samenstelling van het bestuur en werkwijze

Artikel 3

1. Er is een College van toezicht sociale verzekeringen.

2. Het College van toezicht sociale verzekeringen bezit rechtspersoonlijkheid en heeft zijn zetel op een door Onze Minister te bepalen plaats.

Artikel 4

Het College van toezicht sociale verzekeringen heeft een bestuur, bestaande uit drie leden onder wie de voorzitter.

Artikel 5

1. De in artikel 4 bedoelde leden worden bij koninklijk besluit benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar en kunnen, door één herbenoeming voor een periode van vier jaar of door meer herbenoemingen voor perioden van minder dan vier jaar, ten hoogste voor een periode van acht jaar bij koninklijk besluit worden benoemd.

2. Bij koninklijk besluit wordt een lid aangewezen dat tevens voorzitter is en wordt een lid aangewezen dat tevens plaatsvervangend voorzitter is.

3. De leden kunnen door Onze Minister worden geschorst en bij koninklijk besluit worden ontslagen.

4. De persoon die tussentijds als lid wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden.

Artikel 6

Onze Minister kan regels stellen waarin lidmaatschappen en werkzaamheden worden beschreven die niet verenigbaar zijn met het lidmaatschap van het bestuur van het College van toezicht sociale verzekeringen.

Artikel 7

1. Onze Minister regelt de rechtspositie van de leden van het bestuur van het College van toezicht sociale verzekeringen.

2. Het personeel van het College van toezicht sociale verzekeringen wordt in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van de zevende titel A van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 8

1. Het bestuur van het College van toezicht sociale verzekeringen stelt een bestuursreglement vast.

2. In het bestuursreglement wordt in elk geval geregeld:

a. de openbaarheid van de vergaderingen;

b. welke taken en bevoegdheden van het College van toezicht sociale verzekeringen door personeelsleden van het College van toezicht sociale verzekeringen kunnen worden uitgeoefend.

3. Het bestuur van het College van toezicht sociale verzekeringen houdt ten minste één maal per jaar een openbare vergadering omtrent de vaststelling van de jaarrekening, het jaarverslag en de begroting.

4. Het bestuursreglement behoeft goedkeuring van Onze Minister en wordt openbaar gemaakt door plaatsing in de Staatscourant en door terinzagelegging bij het College van toezicht sociale verzekeringen.

Artikel 9

1. Het bestuur van het College van toezicht sociale verzekeringen kan commissies instellen, waaraan ook personen kunnen deelnemen die geen lid van het bestuur van het College van toezicht sociale verzekeringen zijn.

2. Het bestuur van het College van toezicht sociale verzekeringen regelt in het bestuursreglement, bedoeld in artikel 8, de samenstelling, taken en bevoegdheden van de door hem ingestelde commissies, alsmede de tijdverzuimvergoedingen en reis- en verblijfkostenvergoedingen voor leden van deze commissies.

§ 2. Taak en bevoegdheden van het College van toezicht sociale verzekeringen

Artikel 10

Het College van toezicht sociale verzekeringen heeft tot taak het houden van toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van wetten door de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen.

Artikel 11

1. Het College van toezicht sociale verzekeringen biedt elk jaar vóór 1 november aan Onze Minister aan:

a. de in artikel 84 bedoelde jaarrekeningen, jaarverslagen en rechtmatigheidsverklaringen;

b. een rapportage over de doelmatigheid van de uitvoering van de wetten door de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen in het afgelopen kalenderjaar, waarin onder meer wordt weergegeven in welke mate de doelstellingen van de bij of krachtens de wet gestelde regels werden bereikt.

2. Het College van toezicht sociale verzekeringen biedt elk jaar vóór 1 augustus een plan van werkzaamheden voor het komende kalenderjaar aan Onze Minister aan en treedt hierover met Onze Minister in overleg.

3. Onze Minister kan regels stellen omtrent de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde rapportage.

4. Onze Minister brengt zijn oordeel over de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde rapportage ter kennis van het College van toezicht sociale verzekeringen.

5. Onze Minister brengt de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde rapportage en zijn oordeel daarover, alsmede het in het tweede lid bedoelde plan, nadat hij hierover overleg heeft gepleegd, ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.

6. Ten behoeve van de rapportage bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bieden de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen jaarlijks vóór 1 juli een rapportage over de doelmatigheid van de uitvoering van de wetten door de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen in het afgelopen jaar aan het College van toezicht sociale verzekeringen aan, waarin onder meer wordt weergegeven in welke mate de doelstellingen van de bij of krachtens de wet gestelde regels werden bereikt.

Artikel 12

Het College van toezicht sociale verzekeringen verstrekt op verzoek van Onze Minister de inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de mogelijkheden van het houden van toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van beleidsvoornemens en wettelijke voorschriften door de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen.

Artikel 13

1. Onze Minister kan regels stellen waarin besluiten van de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling worden omschreven die overeenkomstig die regels, binnen de in die regels gestelde termijnen, ter kennis van het College van toezicht sociale verzekeringen worden gebracht.

2. Onze Minister kan in de in het eerste lid bedoelde regels besluiten aanwijzen die voorafgaand aan hun inwerkingtreding ter kennis van het College van toezicht sociale verzekeringen worden gebracht. Het College van toezicht sociale verzekeringen deelt zijn oordeel over een aangewezen besluit binnen een door Onze Minister gestelde termijn mede aan de rechtspersoon die het besluit heeft genomen.

3. Onze Minister kan regels stellen waarin besluiten van de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling worden omschreven die goedkeuring van het College van toezicht sociale verzekeringen behoeven.

4. Door Onze Minister op grond van dit artikel gestelde regels treden niet in werking dan nadat deze in de Staatscourant zijn geplaatst.

Artikel 14

1. Het College van toezicht sociale verzekeringen kan uit hoofde van zijn taak aanwijzingen geven aan de Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

2. Aanwijzingen als bedoeld in het eerste lid kunnen geen betrekking hebben op de besluitvorming betreffende een individuele verzekerde, uitkeringsgerechtigde of werkgever.

Artikel 15

Het College van toezicht sociale verzekeringen verstrekt op verzoek aan de Sociaal-Economische Raad, kosteloos, alle gegevens en inlichtingen die deze raad meent nodig te hebben voor de uitoefening van zijn adviserende taak.

Artikel 16

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen en elke uitvoeringsinstelling stelt op verzoek van het College van toezicht sociale verzekeringen personeelsleden ter beschikking van het College van toezicht sociale verzekeringen ten behoeve van onderzoek naar de toekenning, herziening, intrekking of heropening van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.

2. Het College van toezicht sociale verzekeringen vergoedt aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen en aan elke uitvoeringsinstelling die op grond van het eerste lid personeelsleden ter beschikking van het College van toezicht sociale verzekeringen stelt, de kosten van deze terbeschikkingstelling.

HOOFDSTUK 3. DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK

§ 1. Samenstelling van het bestuur en werkwijze

Artikel 17

1. Er is een Sociale Verzekeringsbank.

2. De Sociale Verzekeringsbank bezit rechtspersoonlijkheid en heeft haar zetel op een door Onze Minister te bepalen plaats.

Artikel 18

1. De Sociale Verzekeringsbank heeft een bestuur, bestaande uit ten hoogste negen leden, twee plaatsvervangende leden en een voorzitter. Onze Minister bepaalt het aantal leden.

2. De leden en de voorzitter hebben ieder één stem.

Artikel 19

1. De voorzitter wordt voor een periode van ten hoogste vier jaar benoemd door Onze Minister en kan, door één herbenoeming voor een periode van vier jaar of door meer herbenoemingen voor perioden van minder dan vier jaar, ten hoogste voor een periode van acht jaar door Onze Minister worden benoemd.

2. De voorzitter kan door Onze Minister worden geschorst en ontslagen, nadat hij het College van toezicht sociale verzekeringen in de gelegenheid heeft gesteld hierover advies uit te brengen.

3. Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank benoemt uit zijn leden één of meer leden tot plaatsvervangend voorzitter voor een door dit bestuur te bepalen periode.

4. De benoeming tot plaatsvervangend voorzitter kan door het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank worden beëindigd.

Artikel 20

1. De leden en plaatsvervangende leden van het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank worden voor een periode van ten hoogste vier jaar benoemd door Onze Minister en kunnen, door één herbenoeming voor een periode van vier jaar of door meer herbenoemingen voor perioden van minder dan vier jaar, ten hoogste voor een periode van acht jaar door Onze Minister worden benoemd.

2. Een derde van het aantal leden en één plaatsvervangende lid worden door Onze Minister benoemd op voordracht van naar het oordeel van Onze Minister algemeen erkende centrale en andere representatieve organisaties van werkgevers.

3. Een derde van het aantal leden en één plaatsvervangende lid worden door Onze Minister benoemd op voordracht van naar het oordeel van Onze Minister algemeen erkende centrale representatieve organisaties van werknemers.

4. Onze Minister bepaalt het aantal leden dat door elke organisatie wordt voorgedragen.

5. De leden en plaatsvervangende leden kunnen door Onze Minister worden geschorst en ontslagen.

6. De persoon die tussentijds als lid of als plaatsvervangend lid wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden.

7. Alvorens te oordelen omtrent representatieve organisaties als bedoeld in het tweede en derde lid en alvorens op grond van het vierde lid het aantal leden dat door elke organisatie wordt voorgedragen te bepalen, stelt Onze Minister de Sociaal-Economische Raad in de gelegenheid hierover advies uit te brengen.

Artikel 21

Onze Minister kan regels stellen waarin lidmaatschappen en werkzaamheden worden beschreven die niet verenigbaar zijn met het lidmaatschap van het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.

Artikel 22

1. Onze Minister regelt de rechtspositie van de voorzitter van het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.

2. Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank regelt de tijdverzuimvergoeding en de vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor de leden. Deze regeling behoeft goedkeuring van Onze Minister.

3. Het personeel van de Sociale Verzekeringsbank wordt in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van de zevende titel A van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 23

1. Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank stelt een bestuursreglement vast.

2. In het bestuursreglement wordt in elk geval geregeld:

a. de openbaarheid van de vergaderingen;

b. de wijze waarop uitkeringsgerechtigden worden betrokken bij besluitvorming omtrent de wijze waarop wetten door de Sociale Verzekeringsbank ten aanzien van uitkeringsgerechtigden worden uitgevoerd.

3. De leden van het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank stemmen zonder last.

4. Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank houdt ten minste één maal per jaar een openbare vergadering omtrent de vaststelling van de jaarrekeningen, de jaarverslagen en de begrotingen.

5. Het bestuursreglement behoeft goedkeuring van Onze Minister en wordt openbaar gemaakt door plaatsing in de Staatscourant en door terinzagelegging bij de Sociale Verzekeringsbank.

Artikel 24

1. Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank kan commissies instellen, waaraan ook personen kunnen deelnemen die geen lid zijn van het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.

2. Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank regelt in het bestuursreglement, bedoeld in artikel 23, de samenstelling, taken en bevoegdheden van de in het eerste lid bedoelde commissies, alsmede de tijdverzuimvergoedingen en reis- en verblijfkostenvergoedingen voor leden van deze commissies.

§ 2. Taken en bevoegdheden van de Sociale Verzekeringsbank

Artikel 25

1. De Sociale Verzekeringsbank heeft tot taak:

a. de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Kinderbijslagwet, de Ouderdomswet 1919, de Liquidatiewet Ouderdomswet 1919, de Invaliditeitswet, de Liquidatiewet invaliditeitswetten, alsmede wetten die de uitvoering van deze wetten beheersen, uit te voeren, voor zover die uitvoering niet bij of krachtens de wet aan anderen is opgedragen;

b. bevorderen dat personen die een nabestaandenuitkering ontvangen op grond van de Algemene nabestaandenwet worden ingeschakeld in het arbeidsproces;

c. beheren en administreren van de in artikel 1, onderdeel h, subonderdelen 5 tot en met 8, bedoelde fondsen;

d. Onze Minister op zijn verzoek de inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens en wettelijke voorschriften, voor zover deze betrekking hebben op onderwerpen die geregeld zijn in de in onderdeel a genoemde wetten;

e. zorg dragen voor informatievoorziening in verband met de uitvoering van wetten door de Sociale Verzekeringsbank;

f. door Onze Minister aangewezen algemene maatregelen van bestuur en door Onze Minister aangewezen ministeriële regelingen uit te voeren.

2. De Sociale Verzekeringsbank biedt elk jaar vóór 1 augustus een plan van werkzaamheden voor het komende kalenderjaar aan Onze Minister aan en treedt hierover met Onze Minister in overleg. Onze Minister brengt dit plan, nadat hij hierover overleg heeft gepleegd, ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal. De Sociale Verzekeringsbank brengt dit plan ter kennis van het College van toezicht sociale verzekeringen.

3. Onze Minister kan aan de Sociale Verzekeringsbank schriftelijk toestemming verlenen voor het vervullen van andere taken dan de in dit artikel genoemde taken.

4. Onze Minister kan aan de Sociale Verzekeringsbank verplichtingen opleggen in verband met de uitoefening van de taken waarvoor op grond van het derde lid toestemming is verleend en kan die toestemming intrekken indien de Sociale Verzekeringsbank niet handelt overeenkomstig die verplichtingen.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het vervullen van andere taken dan de in dit artikel genoemde taken.

Artikel 26

1. De Sociale Verzekeringsbank werkt samen met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie om te bevorderen dat uitkeringsgerechtigden met een nabestaandenuitkering worden ingeschakeld in het arbeidsproces.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde samenwerking.

Artikel 27

De Sociale Verzekeringsbank deelt Nederland in een aantal werkgebieden in. De Sociale Verzekeringsbank zorgt ervoor dat zij in elk werkgebied voor belanghebbenden voldoende bereikbaar is.

Artikel 28

1. De Sociale Verzekeringsbank voert een administratie ten behoeve van de uitoefening van haar taak.

2. In de administratie van de Sociale Verzekeringsbank wordt het sociaal-fiscaal nummer opgenomen van degene die verzekerd of uitkeringsgerechtigd is op grond van een wet die door de Sociale Verzekeringsbank wordt uitgevoerd.

3. Het sociaal-fiscaal nummer van een persoon dient tevens als registratienummer voor de verzekerde en de uitkeringsgerechtigde bij de uitvoering van wetten door de Sociale Verzekeringsbank.

4. Voor de uitvoering van de Algemene Kinderbijslagwet wordt in de administratie van de Sociale Verzekeringsbank het sociaal-fiscaal nummer van het kind, voor wie de verzekerde recht op kinderbijslag heeft, opgenomen en gebruikt als registratienummer.

5. Onze Minister kan regels stellen omtrent de inrichting van de administratie van de Sociale Verzekeringsbank.

6. Onze Minister kan regels stellen waarin wordt bepaald dat de in het tweede en vierde lid bedoelde verplichtingen niet gelden in bijzondere gevallen die in die regels worden omschreven.

Artikel 29

De Sociale Verzekeringsbank stelt bij de uitoefening van haar taak de identiteit van degene die verzekerd of uitkeringsgerechtigd is vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van haar taak.

HOOFDSTUK 4. HET LANDELIJK INSTITUUT SOCIALE VERZEKERINGEN

§ 1. Samenstelling van het bestuur en werkwijze

Artikel 30

1. Er is een Landelijk instituut sociale verzekeringen.

2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen bezit rechtspersoonlijkheid en heeft zijn zetel op een door Onze Minister te bepalen plaats.

Artikel 31

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen heeft een bestuur, bestaande uit ten hoogste negen leden, twee plaatsvervangende leden en een voorzitter. Onze Minister bepaalt het aantal leden.

2. De leden en de voorzitter hebben ieder één stem.

Artikel 32

1. De voorzitter wordt voor een periode van ten hoogste vier jaar benoemd door Onze Minister en kan, door één herbenoeming voor een periode van vier jaar of door meer herbenoemingen voor perioden van minder dan vier jaar, ten hoogste voor een periode van acht jaar door Onze Minister worden benoemd.

2. De voorzitter kan door Onze Minister worden geschorst en ontslagen, nadat hij het College van toezicht sociale verzekeringen in de gelegenheid heeft gesteld hierover advies uit te brengen.

3. Het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen benoemt uit zijn leden één of meer leden tot plaatsvervangend voorzitter voor een door dit bestuur te bepalen periode.

4. De benoeming tot plaatsvervangend voorzitter kan door het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen worden beëindigd.

Artikel 33

1. De leden en plaatsvervangende leden van het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen worden voor een periode van ten hoogste vier jaar benoemd door Onze Minister en kunnen, door één herbenoeming voor een periode van vier jaar of door meer herbenoemingen voor perioden van minder dan vier jaar, ten hoogste voor een periode van acht jaar door Onze Minister worden benoemd.

2. Een derde van het aantal leden en één plaatsvervangend lid worden door Onze Minister benoemd op voordracht van naar het oordeel van Onze Minister algemeen erkende centrale en andere representatieve organisaties van werkgevers.

3. Een derde van het aantal leden en één plaatsvervangend lid worden door Onze Minister benoemd op voordracht van naar het oordeel van Onze Minister algemeen erkende centrale representatieve organisaties van werknemers.

4. Onze Minister bepaalt het aantal leden dat door elke organisatie wordt voorgedragen.

5. De leden en de plaatsvervangende leden kunnen door Onze Minister worden geschorst en ontslagen.

6. De persoon die tussentijds als lid of als plaatsvervangend lid wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden.

7. Alvorens te oordelen omtrent representatieve organisaties als bedoeld in het tweede en derde lid en alvorens op grond van het vierde lid het aantal leden dat door elke organisatie wordt voorgedragen te bepalen, stelt Onze Minister de Sociaal-Economische Raad in de gelegenheid hierover advies uit te brengen.

Artikel 34

Onze Minister kan regels stellen waarin lidmaatschappen en werkzaamheden worden beschreven die niet verenigbaar zijn met het lidmaatschap van het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 35

1. Onze Minister regelt de rechtspositie van de voorzitter van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

2. Het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen regelt de tijdverzuimvergoeding en de vergoeding voor reis- en verblijfkosten voor de leden. Deze regeling behoeft goedkeuring van Onze Minister.

3. Het personeel van het Landelijk instituut sociale verzekeringen wordt in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van de zevende titel A van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 36

1. Het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt een bestuursreglement vast.

2. In het bestuursreglement wordt in elk geval de openbaarheid van de vergaderingen geregeld.

3. De leden van het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen stemmen zonder last.

4. Het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen houdt ten minste één maal per jaar een openbare vergadering omtrent de vaststelling van de jaarrekening, het jaarverslag en de begroting.

5. Het bestuursreglement behoeft goedkeuring van Onze Minister en wordt openbaar gemaakt door plaatsing in de Staatscourant en door terinzagelegging bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 37

1. Het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan commissies instellen, waaraan ook personen kunnen deelnemen die geen lid zijn van het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

2. Het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen regelt in het bestuursreglement, bedoeld in artikel 36, de samenstelling, taken en bevoegdheden van de in het eerste lid bedoelde commissies, alsmede de tijdverzuimvergoedingen en reis- en verblijfkostenvergoedingen voor leden van deze commissies.

3. Het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt een commissie als bedoeld in het eerste lid in waarin zitting hebben:

a. één lid van dit bestuur dat is benoemd op voordracht van naar het oordeel van Onze Minister algemeen erkende centrale en andere representatieve organisaties van werkgevers;

b. één lid van dit bestuur dat is benoemd op voordracht van naar het oordeel van Onze Minister algemeen erkende centrale representatieve organisaties van werknemers;

c. één lid van dit bestuur dat niet is benoemd op voordracht van organisaties van werkgevers of werknemers;

d. een aantal personen dat degenen die belang hebben bij de werkzaamheden als bedoeld in artikel 41, vierde lid, voldoende vertegenwoordigt.

4. Het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt de in het derde lid bedoelde commissie in elk geval in de gelegenheid om aan dit bestuur:

a. haar zienswijze kenbaar te maken omtrent overeenkomsten als bedoeld in artikel 41, vierde lid;

b. haar zienswijze kenbaar te maken omtrent aangelegenheden bij de uitvoering van wetten door het Landelijk instituut sociale verzekeringen ten aanzien van degenen die belang hebben bij de werkzaamheden als bedoeld in artikel 41, vierde lid.

§ 2. Taken en bevoegdheden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen

Artikel 38

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen heeft tot taak:

a. uitvoering geven aan de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, de wettelijke ziekengeldverzekering, de wettelijke werkloosheidsverzekering, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria, de Toeslagenwet, de Wet arbeid gehandicapte werknemers, alsmede wetten die de uitvoering van deze wetten beheersen, voor zover die uitvoering niet bij of krachtens de wet aan anderen is opgedragen;

b. bevorderen dat personen die een uitkering ontvangen op grond van wetten als bedoeld in onderdeel a worden ingeschakeld in het arbeidsproces;

c. beheren en administreren van de in artikel 1, onderdeel h, subonderdelen 1 tot en met 4, en onderdeel i bedoelde fondsen;

d. er zorg voor dragen dat de uitvoeringsinstellingen een administratie voeren die voldoet aan de eisen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen;

e. inrichten van een doelmatige en doeltreffende informatiehuishouding;

f. zorg dragen voor informatievoorziening in verband met de uitvoering van de in onderdeel a bedoelde wetten;

g. op verzoek van een werkgever of werknemer een onderzoek instellen naar en een oordeel geven over het bestaan van ongeschiktheid tot werken, indien de werknemer een geschil heeft met de werkgever over de ongeschiktheid tot werken;

h. Onze Minister op zijn verzoek de inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens en wettelijke voorschriften, voor zover deze betrekking hebben op onderwerpen die geregeld zijn in de in onderdeel a genoemde wetten;

i. bevorderen van concurrentie tussen uitvoeringsinstellingen.

2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen deelt Nederland zoveel mogelijk overeenkomstig de werkgebieden van de Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening in regio's in. Het besluit omtrent de indeling van de werkgebieden wordt ter goedkeuring aan Onze Minister voorgelegd.

3. Bij de uitoefening van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde taak draagt het Landelijk instituut sociale verzekeringen er onder meer zorg voor dat de uitvoeringsinstellingen aan elkaar en aan de diensten en instellingen die werkzaamheden verrichten, verband houdende met de werkzaamheden van de uitvoeringsinstellingen, de inlichtingen verstrekken die voor een goede coördinatie van uitvoeringswerkzaamheden nodig zijn.

4. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen biedt elk jaar vóór 1 augustus een plan van werkzaamheden voor het komende kalenderjaar aan Onze Minister aan en treedt hierover met Onze Minister in overleg. Onze Minister brengt dit plan, nadat hij hierover overleg heeft gepleegd, ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen brengt dit plan ter kennis van het College van toezicht sociale verzekeringen.

Artikel 39

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend mandateren aan één uitvoeringsinstelling per sector of sectoronderdeel.

2. In afwijking van het eerste lid kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht gedurende een overgangsperiode als bedoeld in artikel 41, tweede lid, mandateren aan twee uitvoeringsinstellingen per sector of sectoronderdeel.

Artikel 40

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen wijst een deskundige aan bij het instellen van het in artikel 38, eerste lid, onderdeel g, bedoelde onderzoek.

2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan voor het in het eerste lid bedoelde onderzoek kosten in rekening brengen bij de werkgever of de werknemer die heeft verzocht dit onderzoek in te stellen.

3. Indien de werkgever verzoekt het in het eerste lid bedoelde onderzoek in te stellen, geeft het Landelijk instituut sociale verzekeringen slechts een oordeel over het bestaan van de ongeschiktheid tot werken van een bepaalde werknemer, indien deze werknemer bereid is zich hiertoe te laten onderzoeken.

Artikel 41

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen laat alle werkzaamheden met betrekking tot de voorbereiding en uitvoering van zijn besluiten, voor zover het Landelijk instituut de bevoegdheid tot het nemen van deze besluiten kan mandateren aan een uitvoeringsinstelling, per sector of sectoronderdeel als bedoeld in artikel 51, op grond van schriftelijke overeenkomsten als bedoeld in artikel 43, verrichten door één rechtspersoon die op grond van artikel 59 is erkend.

2. In afwijking van het eerste lid kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden per sector of sectoronderdeel gedurende een overgangsperiode, op grond van schriftelijke overeenkomsten als bedoeld in artikel 43, laten verrichten door twee rechtspersonen die op grond van artikel 59 zijn erkend, voor zover dit nodig is voor een goede overgang van de werkzaamheden van de ene naar de andere rechtspersoon.

3. De rechtspersoon die op grond van overeenkomsten als bedoeld in artikel 43 gehouden is de in dit artikel bedoelde werkzaamheden te verrichten, is een uitvoeringsinstelling in de zin van deze wet.

4. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen wijst werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid aan, die niet zijn toe te rekenen aan een sector of sectoronderdeel, en die dit instituut op grond van schriftelijke overeenkomsten als bedoeld in artikel 43 laat verrichten door een rechtspersoon die op grond van artikel 59 is erkend.

Artikel 42

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen zorgt ervoor dat de uitvoeringsinstelling de in artikel 41 bedoelde werkzaamheden niet zonder zijn schriftelijke toestemming laat verrichten door één of meer andere rechtspersonen of natuurlijke personen.

2. Onze Minister stelt regels waarin werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 worden beschreven ten aanzien waarvan het Landelijk instituut sociale verzekeringen de in het eerste lid bedoelde toestemming onthoudt of kan verlenen.

Artikel 43

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen laat de in artikel 41 bedoelde werkzaamheden per sector of sectoronderdeel verrichten op grond van een administratie-overeenkomst die voor één of meer jaren wordt aangegaan en jaarovereenkomsten die voor één jaar worden aangegaan.

2. Een administratie-overeenkomst behoeft goedkeuring van het College van toezicht sociale verzekeringen.

3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen sluit vóór 1 december van elk jaar een jaarovereenkomst per sector of sectoronderdeel en brengt deze onverwijld ter kennis van het College van toezicht sociale verzekeringen.

4. De in het eerste lid bedoelde overeenkomsten regelen in elk geval:

a. dat de overeenkomsten worden ontbonden zodra het College van toezicht sociale verzekeringen bekend maakt dat hij de administratie-overeenkomst niet goedkeurt;

b. dat de overeenkomsten worden ontbonden zodra de in artikel 59 bedoelde erkenning wordt ingetrokken;

c. dat de op grond van artikel 59 erkende rechtspersoon de in artikel 41 bedoelde werkzaamheden niet zonder schriftelijke toestemming van het Landelijk instituut sociale verzekeringen laat verrichten door andere rechtspersonen of natuurlijke personen;

d. dat de in artikel 41 bedoelde werkzaamheden worden uitgevoerd met inachtneming van de instructies van het Landelijk instituut sociale verzekeringen;

e. dat het bestuur van de op grond van artikel 59 erkende rechtspersoon aan ten minste één persoon in één of meer daartoe door het Landelijk instituut sociale verzekeringen aangewezen regio's als bedoeld in artikel 38, tweede lid, de bevoegdheid verleent om in naam van dit bestuur beslissingen te nemen ter uitvoering van de in artikel 38, eerste lid, onderdeel b, beschreven taak;

f. op welke wijze uitkeringsgerechtigden worden betrokken bij besluitvorming omtrent de wijze waarop wetten door de uitvoeringsinstelling ten aanzien van uitkeringsgerechtigden worden uitgevoerd;

g. op welke wijze klachten betreffende de wijze waarop de uitvoeringsinstelling zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijk persoon of een rechtspersoon heeft gedragen, worden behandeld;

5. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen brengt de in het eerste lid bedoelde overeenkomsten nadat deze zijn gesloten onverwijld ter kennis van Onze Minister.

Artikel 44

1. Indien voor een sector een sectorraad is erkend, stelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen deze sectorraad in de gelegenheid een ontwerp van elke overeenkomst als bedoeld artikel 43 aan dit instituut aan te bieden, voordat dit instituut een dergelijke overeenkomst sluit.

2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt regels waaraan het in het eerste lid bedoelde ontwerp van een overeenkomst dient te voldoen. Deze regels behoeven goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 45

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen werkt samen met de gemeenten, de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en andere diensten en instellingen die werkzaamheden verrichten, verband houdende met de taken van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, en zorgt ervoor dat de uitvoeringsinstellingen met deze instanties en met elkaar samenwerken, onder meer om de inschakeling van uitkeringsgerechtigden in het arbeidsproces te bevorderen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde samenwerking.

Artikel 46

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen zorgt ervoor dat de uitvoeringsinstelling voor belanghebbenden in elke regio als bedoeld in artikel 38, tweede lid, voldoende bereikbaar is.

Artikel 47

1. Onze Minister kan regels stellen omtrent de administratie van het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen.

2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen zorgt ervoor dat elke uitvoeringsinstelling overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde regels een administratie voert waarin:

a. aantekening wordt gehouden van de werkgevers, verzekerden en uitkeringsgerechtigden in elke sector of in elk sectoronderdeel waarvoor de uitvoeringsinstelling de in artikel 41 bedoelde werkzaamheden verricht;

b. het sociaal-fiscaal nummer van de verzekerde en de uitkeringsgerechtigde wordt opgenomen.

3. Het sociaal-fiscaal nummer van een persoon dient tevens als registratienummer voor de verzekerde en de uitkeringsgerechtigde bij de uitvoering van wetten door het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

4. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen zorgt ervoor dat de gegevens in de administraties van de uitvoeringsinstellingen op een doelmatige wijze beschikbaar zijn voor de personen en instanties die bij of krachtens de wet over deze gegevens kunnen beschikken.

5. Onze Minister kan regels stellen waarin wordt bepaald dat de in het tweede lid, onderdeel b, en derde lid bedoelde verplichtingen niet gelden in bijzondere gevallen die in die regels worden omschreven.

Artikel 48

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen zorgt ervoor dat de uitvoeringsinstelling:

a. aan de verzekerde, uiterlijk binnen twee maanden na de aanvang van zijn werkzaamheden of de aanvang van de periode waarover loon wordt genoten, meldt dat hem betreffende gegevens in de administratie worden opgenomen;

b. aan de verzekerde en aan de uitkeringsgerechtigde periodiek een overzicht verstrekt van de hem betreffende gegevens die in de administratie zijn opgenomen.

2. Onze Minister stelt regels met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde melding en het in het eerste lid bedoelde overzicht.

Artikel 49

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen zorgt ervoor dat de uitvoeringsinstelling bij de uitoefening van haar taak de identiteit van verzekerden en uitkeringsgerechtigden vaststelt aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van haar taak.

Artikel 50

1. Onze Minister kan aan een uitvoeringsinstelling schriftelijk toestemming verlenen voor het vervullen van andere taken dan het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 41.

2. Onze Minister kan aan de uitvoeringsinstelling waaraan de in het eerste lid bedoelde toestemming is verleend, verplichtingen opleggen in verband met de uitoefening van de taken waarvoor de toestemming is verleend en kan die toestemming intrekken indien de uitvoeringsinstelling niet handelt overeenkomstig die verplichtingen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het vervullen van andere taken dan het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 41.

§ 3. Aansluiting van werkgevers bij sectoren

Artikel 51

1. Onze Minister deelt het bedrijfs- en beroepsleven in sectoren in, waarbij elke sector één of meer takken van bedrijf of beroep of gedeelten daarvan omvat.

2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan een sector als bedoeld in het eerste lid indelen in sectoronderdelen, waarbij elk sectoronderdeel de bedrijfsactiviteiten van één of meer werkgevers omvat.

3. Indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen een sector in sectoronderdelen heeft ingedeeld, stelt het Landelijk instituut ten aanzien van elke bij de betrokken sector aangesloten werkgever vast bij welk sectoronderdeel de werkgever behoort of bij welk sectoronderdeel de werkzaamheden die hij doet verrichten, behoren.

4. Indien Onze Minister besluit tot wijziging van de in het eerste lid bedoelde indeling, regelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen, voor zover nodig, de gevolgen hiervan.

Artikel 52

1. Een werkgever is van rechtswege aangesloten bij de krachtens artikel 51 vastgestelde sector waartoe de werkzaamheden behoren die hij als werkgever doet verrichten.

2. Indien een werkgever werkzaamheden doet verrichten die behoren tot verschillende sectoren, is hij van rechtswege aangesloten bij de sector waartoe de werkzaamheden behoren waarvoor hij als werkgever in de regel het grootste bedrag aan loon betaalt of vermoedelijk zal betalen.

3. De werkgever die ingevolge het eerste of tweede lid bij een sector is aangesloten of ophoudt bij die sector aangesloten te zijn, doet daarvan schriftelijk melding bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen binnen een door het Landelijk instituut sociale verzekeringen te stellen termijn.

4. Een melding als bedoeld in het derde lid is geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen schrijft een werkgever over naar een andere sector, indien hij van oordeel is dat die werkgever bij die andere sector behoort te zijn aangesloten.

Artikel 53

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan met betrekking tot de aansluiting van één of meer categorieën van werkgevers bij een sector regels stellen die afwijken van artikel 52, eerste en tweede lid. Deze regels behoeven goedkeuring van Onze Minister.

2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan, indien hij dit nodig acht, beslissen bij welke sector en vanaf welke datum een werkgever ingevolge artikel 52, eerste en tweede lid, is aangesloten.

3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan, in afwijking van artikel 52, tweede lid, uit eigen beweging of op verzoek van een werkgever, besluiten dat deze met ingang van een door het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan te geven datum voor door het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan te wijzen werkzaamheden, is aangesloten bij een andere sector dan de sector waartoe de werkzaamheden behoren die hij overigens doet verrichten.

Artikel 54

1. Indien één of meer werkgevers van een sector overgaan naar een andere sector kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten dat tevens een deel van het vermogen van dit instituut, dat betrekking heeft op het door dit instituut voor die sector afzonderlijk beheerde en geadministreerde wachtgeldfonds, overgaat naar het vermogen dat betrekking heeft op een door dit instituut voor een andere sector afzonderlijk beheerd en geadministreerd wachtgeldfonds.

2. Met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid stelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen regels omtrent:

a. de gevallen waarin vermogen overgaat;

b. de wijze van berekening van vermogensbestanddelen;

c. de termijnen waarin en de wijze waarop vermogen overgaat.

3. De regels, bedoeld in het tweede lid, behoeven goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 55

Tegen een beslissing van het Landelijk instituut sociale verzekeringen op grond van artikel 52, vijfde lid, artikel 53, tweede of derde lid, of artikel 54, eerste lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

§ 4. Sectorraden

Artikel 56

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan ten behoeve van elke sector als bedoeld in artikel 51 een rechtspersoon erkennen als sectorraad indien het bestuur van die rechtspersoon bestaat uit een aantal leden dat is benoemd door één of meer een door Onze Minister aangewezen voor de betrokken sector representatieve organisaties van werkgevers en een gelijk aantal leden dat is benoemd door één of meer door Onze Minister aangewezen voor de betrokken sector representatieve organisaties van werknemers.

2. Alvorens een representatieve organisatie van werkgevers of werknemers voor een sector aan te wijzen, stelt Onze Minister de Sociaal-Economische Raad in de gelegenheid hierover advies uit te brengen.

Artikel 57

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan de erkenning van een sectorraad intrekken indien de sectorraad:

a. daarom verzoekt;

b. tot ontbinding besluit;

c. in staat van faillissement wordt verklaard;

d. de kwaliteit van de in artikel 44 bedoelde ontwerpen of de in artikel 58 bedoelde rapportages en adviezen bij herhaling onvoldoende is of de sectorraad anderszins in gebreke blijft bij de uitvoering van zijn taken.

Artikel 58

1. Indien voor een sector een sectorraad is erkend, stelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen deze sectorraad in de gelegenheid:

a. rapportages bij dit instituut in te dienen omtrent de uitvoering van overeenkomsten als bedoeld in artikel 43;

b. adviezen aan dit instituut uit te brengen omtrent besluiten tot vaststelling van premiepercentages ten behoeve van de wachtgeldfondsen;

c. adviezen aan dit instituut uit te brengen omtrent sectorspecifieke aangelegenheden bij de uitvoering van wetten door het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen vergoedt aan de sectorraad overeenkomstig de in het derde lid gestelde regels uitsluitend de kosten van het tot stand brengen van een in artikel 44 bedoeld ontwerp van een overeenkomst en de kosten van het tot stand brengen van de in het eerste lid bedoelde rapportages en adviezen.

3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt regels omtrent de vergoeding van de in het tweede lid bedoelde kosten. Deze regels behoeven goedkeuring van Onze Minister.

4. Indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen een besluit neemt dat afwijkt van een advies als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, of dat afwijkt van een ontwerp van een overeenkomst als bedoeld in artikel 44, brengt dit instituut de reden voor die afwijking ter kennis van de betrokken sectorraad.

§ 5. Rechtspersonen met welke het Landelijk instituut sociale verzekeringen uitvoeringsovereenkomsten kan sluiten

Artikel 59

1. Onze Minister kan een rechtspersoon erkennen als rechtspersoon met welke het Landelijk instituut sociale verzekeringen schriftelijke overeenkomsten als bedoeld in artikel 43 kan sluiten, indien:

a. de rechtspersoon blijkens zijn statuten bij uitsluiting als doel heeft het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 41, alsmede het vervullen van taken waarvoor door Onze Minister schriftelijk toestemming is verleend;

b. de statuten van deze rechtspersoon zijn goedgekeurd door Onze Minister.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld op grond waarvan Onze Minister krachtens het eerste lid een rechtspersoon slechts kan erkennen indien aan deze rechtspersoon overeenkomstig deze regels een certificaat is verleend en Onze Minister een erkenning kan intrekken indien de betrokken rechtspersoon niet binnen een door Onze Minister gestelde termijn overeenkomstig deze regels een certificaat verkrijgt.

3. Alvorens een rechtspersoon op grond van het eerste lid te erkennen, stelt Onze Minister het College van toezicht sociale verzekeringen in de gelegenheid hierover advies uit te brengen.

4. Een besluit tot erkenning bepaalt de dag waarop de erkenning ingaat en wordt in de Staatscourant geplaatst.

Artikel 60

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld waarin wordt bepaald aan welke voorwaarden de statuten van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 59 ten minste moeten voldoen om voor erkenning op grond van artikel 59 in aanmerking te komen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarin is bepaald dat een rechtspersoon slechts voor erkenning op grond van artikel 59 in aanmerking komt, indien die rechtspersoon met betrekking tot zijn vermogensbestanddelen schriftelijk jegens de Staat verplichtingen op zich heeft genomen overeenkomstig die regels.

3. Indien de rechtspersoon als bedoeld in artikel 59 een vennootschap is, wordt die vennootschap uitsluitend op grond van artikel 59 erkend:

a. indien de aandelen in die vennootschap zijn geplaatst bij een rechtspersoon waarvan de statuten voldoen aan regels die zijn gesteld op grond van het vierde lid;

b. indien de rechtspersoon waarbij aandelen in die vennootschap zijn geplaatst, met betrekking tot die aandelen schriftelijk jegens de Staat verplichtingen op zich heeft genomen overeenkomstig daaromtrent op grond van het vierde lid gestelde regels.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het derde lid.

Artikel 61

1. Onze Minister trekt de op artikel 59 gebaseerde erkenning in, indien de erkende rechtspersoon:

a. daarom verzoekt;

b. tot ontbinding besluit;

c. in staat van faillissement wordt verklaard.

2. Alvorens een erkenning op grond van het eerste lid in te trekken, stelt Onze Minister het College van toezicht sociale verzekeringen in de gelegenheid hierover advies uit te brengen.

Artikel 62

1. Onze Minister kan de op artikel 59 gebaseerde erkenning intrekken, indien de erkende rechtspersoon:

a. heeft gehandeld in strijd met bij of krachtens de wet gestelde regels;

b. zijn statuten heeft gewijzigd zonder voorafgaande goedkeuring van Onze Minister;

c. zijn statuten niet binnen een door Onze Minister gestelde termijn in overeenstemming heeft gebracht met door Onze Minister aan hem kenbaar gemaakte gewijzigde vereisten voor goedkeuring van de statuten;

d. heeft gehandeld in strijd met zijn statuten;

e. handelingen heeft verricht die niet onder de statutaire doelstelling vallen en waarvoor geen toestemming als bedoeld in artikel 50 is verleend;

f. niet handelt overeenkomstig instructies van het Landelijk instituut sociale verzekeringen;

g. werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 laat verrichten door één of meer andere rechtspersonen of natuurlijke personen zonder schriftelijke toestemming van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

2. Alvorens een erkenning op grond van het eerste lid in te trekken, stelt Onze Minister het College van toezicht sociale verzekeringen in de gelegenheid hierover advies uit te brengen.

Artikel 63

1. Onze Minister regelt in een besluit tot intrekking van de erkenning als uitvoeringsinstelling, voorzover nodig, de gevolgen van die intrekking, nadat hij het College van toezicht sociale verzekeringen en de Sociaal-Economische Raad in de gelegenheid heeft gesteld hierover advies uit te brengen.

2. Een besluit tot intrekking bepaalt de dag waarop de intrekking ingaat en wordt in de Staatscourant geplaatst.

Artikel 64

Onze Minister kan een rechtspersoon oprichten met welke het Landelijk instituut sociale verzekeringen schriftelijke overeenkomsten als bedoeld in artikel 43 kan sluiten.

§ 6. De uitvoering van de arbeidsongeschiktheidsregelingen in de overheidssector

Artikel 65

1. Voor de toepassing van de artikelen 10, 11, 12, 14, 74, eerste, vierde en vijfde lid, alsmede de artikelen in hoofdstuk 5, § 2 en § 3, alsmede de artikelen 87 en 88, worden het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel en Onze Minister van Defensie, voor zover zij artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet uitvoeren, gelijkgesteld met het Landelijk instituut sociale verzekeringen, alsmede wordt de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet stichting USZO, voor zover zij in opdracht van het vorengenoemde Fonds en Onze Minister van Defensie werkzaamheden op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet uitvoert, gelijkgesteld met een uitvoeringsinstelling.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, op voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en van Defensie, nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld worden met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 66

1. Voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 10, 12, 13, 14, 16, 47, 74, eerste en derde lid, 80, eerste, vierde en vijfde lid, de artikelen in hoofdstuk 5, § 3 en de artikelen 87, 88, 89, 95, 96, 101 en 102, wordt het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel bij de uitvoering van de in artikel 46, eerste lid, van de Wet privatisering ABP, omschreven taak, onverminderd artikel 65, gelijkgesteld met het Landelijk instituut sociale verzekeringen, alsmede wordt de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet Stichting USZO, bij de uitvoering van de overeenkomst, bedoeld in artikel 46, tweede lid, van de Wet privatisering ABP, voor zover die overeenkomst betrekking heeft op de in artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van die wet omschreven taak van het vorengenoemde Fonds, onverminderd artikel 65, gelijkgesteld met een uitvoeringsinstelling.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt, voor zover in de in dat lid genoemde artikelen de aanduiding «Onze Minister» voorkomt, deze vervangen door: Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

3. Aanwijzingen betreffende de uitoefening van taken met betrekking tot de toepassing van het eerste lid, worden gegeven door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, op voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld worden met betrekking tot het eerste lid.

HOOFDSTUK 5. FONDSBEHEER, UITVOERINGSKOSTEN EN VERSLAGLEGGING

§ 1. Fondsbeheer

Artikel 67

1. De Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen beheren en administreren elk fonds, met uitzondering van de wachtgeldfondsen, afzonderlijk. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen beheert de wachtgeldfondsen gezamenlijk en administreert elk wachtgeldfonds afzonderlijk.

2. Indien met betrekking tot een fonds de lasten de baten blijken te overtreffen, wordt het tekort niet gedekt uit een ander fonds.

3. Indien in een fonds de middelen ter dekking van de uitgaven die ten laste komen van dat fonds tijdelijk te kort schieten en tegelijkertijd in een ander fonds meer middelen aanwezig zijn dan nodig is ter dekking van de uitgaven die ten laste komen van dat fonds, kan de Sociale Verzekeringsbank onderscheidenlijk het Landelijk instituut sociale verzekeringen besluiten dat middelen uit laatstbedoeld fonds worden aangewend voor uitgaven die ten laste komen van eerstbedoeld fonds.

4. Indien in een fonds tijdelijk onvoldoende middelen aanwezig zijn ter dekking van de uitgaven die ten laste komen van dat fonds en voor die uitgaven geen middelen kunnen worden aangewend uit een ander fonds, kan de Sociale Verzekeringsbank onderscheidenlijk het Landelijk instituut sociale verzekeringen, besluiten voor die uitgaven leningen aan te gaan.

5. Onze Minister kan met betrekking tot het derde en vierde lid nadere regels stellen omtrent:

a. de periode gedurende welke ten hoogste middelen uit het ene fonds kunnen worden aangewend voor uitgaven ten laste van het andere fonds;

b. de omvang van de middelen die worden aangewend ingevolge een besluit van de Sociale Verzekeringsbank onderscheidenlijk het Landelijk instituut sociale verzekeringen als bedoeld in het derde lid en de rente die over deze middelen wordt berekend;

c. de termijnen waarbinnen en de wijze waarop middelen, waarvan de omvang gelijk is aan de omvang van de in onderdeel b genoemde middelen en de rente worden overgeheveld naar het fonds waaruit middelen werden aangewend ingevolge een besluit van de Sociale Verzekeringsbank onderscheidenlijk het Landelijk instituut sociale verzekeringen als bedoeld in het derde lid;

d. de voorwaarden waaronder de Sociale Verzekeringsbank, onderscheidenlijk het Landelijk instituut sociale verzekeringen, de in het vierde lid genoemde leningen mag aangaan.

6. Indien in een fonds tijdelijk onvoldoende middelen aanwezig zijn ter dekking van de uitgaven die ten laste komen van dat fonds en voor die uitgaven geen middelen kunnen worden aangewend uit een ander fonds en geen leningen als bedoeld in het vierde lid kunnen worden aangegaan, verstrekt het Rijk voor die uitgaven leningen aan de Sociale Verzekeringsbank onderscheidenlijk het Landelijk instituut sociale verzekeringen tegen een door Onze Minister vast te stellen rente.

Artikel 68

1. Met betrekking tot verstrekking van leningen, als bedoeld in artikel 67, zesde lid, stelt Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, nadere regels.

2. De in het eerste lid bedoelde regels betreffen in elk geval:

a. de omvang die de leningen ten hoogste hebben;

b. de periode gedurende welke leningen ten hoogste worden verstrekt;

c. de termijnen waarbinnen de leningen worden afgelost;

d. de wijze waarop de leningen worden afgelost;

e. de rente die aan de Sociale Verzekeringsbank onderscheidenlijk het Landelijk instituut sociale verzekeringen in rekening wordt gebracht;

f. de door de Sociale Verzekeringsbank onderscheidenlijk het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan Onze Minister te verstrekken inlichtingen in verband met de verstrekking van leningen.

Artikel 69

Indien de Sociale Verzekeringsbank of het Landelijk instituut sociale verzekeringen met betrekking tot verplichtingen ten laste van een fonds niet meer tot betaling in staat is, is het Rijk tegenover degenen die recht op uitkering of voorziening hebben op grond van wetten waarvan de uitvoering is opgedragen aan de Sociale Verzekeringsbank of het Landelijk instituut sociale verzekeringen, aansprakelijk voor de betaling van de uitkering of de verstrekking van de voorziening.

Artikel 70

1. Jaarlijks vóór door Onze Minister vast te stellen tijdstippen zenden de Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan Onze Minister en het College van toezicht sociale verzekeringen met betrekking tot elk fonds afzonderlijk:

a. een rapportage van de ontwikkelingen die zich tot op dat moment hebben voorgedaan met betrekking tot de financiële middelen en de gerealiseerde uitgaven;

b. een begroting van de te verwachten uitgaven uit elk afzonderlijk fonds in het eerstvolgend kalenderjaar.

2. Onze Minister kan, na overleg met het College van toezicht sociale verzekeringen, regels stellen omtrent de aard en inrichting van de in het eerste lid bedoelde rapportage en van de begroting van uitgaven.

Artikel 71

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, regels stellen over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de afdracht van gelden plaatsvindt aan de fondsen die geheel of gedeeltelijk door het Rijk worden gefinancierd.

Artikel 72

Onze Minister kan met betrekking tot de door de Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen beheerde fondsen regels stellen betreffende:

a. de onderscheiding van het vermogen van het fonds in verschillende bestanddelen en de normen tot vaststelling van de omvang van deze bestanddelen;

b. de vorming, omvang en instandhouding van reserves;

c. de belegging van gelden;

d. het verstrekken van geldleningen of geldelijke bijdragen;

e. het opnemen van openbare of onderhandse geldleningen.

Artikel 73

1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen houdt een rekening-courant aan van de geldelijke betrekkingen tussen dit instituut en de uitvoeringsinstellingen.

2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt regels met betrekking tot het aanhouden van de in het eerste lid bedoelde rekening-courant.

Artikel 74

1. Het College van toezicht sociale verzekeringen controleert of bedragen die door de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling ten laste of ten gunste van een fonds worden gebracht, in overeenstemming zijn met daaromtrent gestelde regels en daaraan redelijkerwijs te stellen eisen.

2. Indien het College van toezicht sociale verzekeringen van oordeel is dat de in het eerste lid bedoelde overeenstemming ontbreekt met betrekking tot bedragen die door de Sociale Verzekeringsbank ten laste van een fonds zijn gebracht, doet hij hiervan mededeling aan de Sociale Verzekeringsbank.

3. Indien het College van toezicht sociale verzekeringen van oordeel is dat de in het eerste lid bedoelde overeenstemming ontbreekt met betrekking tot bedragen die door het Landelijk instituut sociale verzekeringen ten laste van een fonds zijn gebracht, doet hij hiervan mededeling aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de betrokken uitvoeringsinstelling en deelt hij aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen mede welke bedragen het Landelijk instituut sociale verzekeringen ten laste of ten gunste van het fonds brengt.

4. Bij de toepassing van het derde lid kan het College van toezicht sociale verzekeringen aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen opdragen dat betalingen aan een uitvoeringsinstelling ten laste van het desbetreffende fonds, geheel of gedeeltelijk worden opgeschort.

5. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan bedragen die, in gevallen als bedoeld in het derde lid, niet ten laste van een in artikel 1, onderdeel h, subonderdelen 1 tot en met 4, bedoeld fonds kunnen worden gebracht, ten laste brengen van een wachtgeldfonds.

§ 2. Uitvoeringskosten

Artikel 75

1. Het College van toezicht sociale verzekeringen biedt jaarlijks vóór 1 augustus een begroting van zijn uitvoeringskosten in het eerstvolgende kalenderjaar aan Onze Minister aan.

2. De Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen bieden jaarlijks vóór 1 augustus een begroting van hun uitvoeringskosten, met uitzondering van de kosten van uitvoering van overeenkomsten als bedoeld in artikel 43, in het eerstvolgende kalenderjaar aan het College van toezicht sociale verzekeringen aan.

3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen informeert jaarlijks vóór 1 oktober het College van toezicht sociale verzekeringen omtrent de inhoud van de in artikel 43 bedoelde jaarovereenkomsten en de omvang van de kosten van uitvoering van die overeenkomsten, alvorens het Landelijk instituut sociale verzekeringen die overeenkomsten sluit. Het College van toezicht sociale verzekeringen deelt zijn oordeel over deze jaarovereenkomsten en kosten binnen een door Onze Minister te stellen termijn mede aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 76

1. De in artikel 75 bedoelde begrotingen worden ingedeeld naar de kostensoorten personeel en materieel.

2. De in het eerste lid bedoelde kostensoorten worden zodanig gespecificeerd en toegelicht dat een overzichtelijk beeld ontstaat van de samenstelling ervan, van de samenhang met de andere kostensoort en van de relatie met het niveau van de dienstverlening.

3. De in artikel 75 bedoelde begrotingen gaan vergezeld van:

a. een weergave van de gerealiseerde uitvoeringskosten in het voorgaande kalenderjaar;

b. een analyse van de uitvoeringskosten in het lopende kalenderjaar;

c. een onderbouwde raming van de uitvoeringskosten in de vier jaren die volgen op het eerstvolgende kalenderjaar.

Artikel 77

1. Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december het budget voor de uitvoeringskosten van het College van toezicht sociale verzekeringen in het eerstvolgende kalenderjaar vast.

2. Het College van toezicht sociale verzekeringen stelt jaarlijks vóór 1 december de budgetten voor de uitvoeringskosten van de Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen, met uitzondering van de kosten van uitvoering van overeenkomsten als bedoeld in artikel 43, in het eerstvolgende kalenderjaar vast.

3. Het College van toezicht sociale verzekeringen brengt de op grond van het tweede lid genomen besluiten ter kennis van Onze Minister.

Artikel 78

1. Onze Minister kan besluiten het budget voor de uitvoeringskosten van het College van toezicht sociale verzekeringen in het lopende kalenderjaar te wijzigen.

2. Het College van toezicht sociale verzekeringen kan besluiten het budget voor de uitvoeringskosten van de Sociale Verzekeringsbank of het Landelijk instituut sociale verzekeringen in het lopende kalenderjaar te wijzigen.

3. Het College van toezicht sociale verzekeringen brengt de op grond van het tweede lid genomen besluiten ter kennis van Onze Minister.

Artikel 79

1. Het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen mogen met betrekking tot het personeel en materieel geen verplichtingen aangaan of uitgaven doen die leiden tot overschrijden van het voor hen vastgestelde budget.

2. Wanneer het budget voor de uitvoeringskosten van het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank of het Landelijk instituut sociale verzekeringen niet is vastgesteld vóór 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, zijn het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank of het Landelijk instituut sociale verzekeringen bevoegd, teneinde hun activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste vier twaalfde gedeelten van het budget dat laatstelijk voor hen voor een geheel jaar is vastgesteld.

3. Onze Minister kan besluiten dat een in het tweede lid bedoelde rechtspersoon, in een geval als bedoeld in het tweede lid, kan beschikken over meer dan vier twaalfde gedeelten van het budget dat laatstelijk voor deze rechtspersoon voor een geheel jaar is vastgesteld.

Artikel 80

1. De uitvoeringskosten van het College van toezicht sociale verzekeringen worden toegerekend aan de Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

2. De uitvoeringskosten van de Sociale Verzekeringsbank worden toegerekend aan het Ouderdomsfonds, het Nabestaandenfonds, het Algemeen Kinderbijslagfonds en het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds.

3. De uitvoeringskosten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de kosten van uitvoering van overeenkomsten als bedoeld in artikel 43 worden toegerekend aan het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Arbeidsongeschiktheidsfonds, het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds, het Toeslagenfonds en de wachtgeldfondsen.

4. Onze Minister stelt regels omtrent de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde toerekening van uitvoeringskosten.

5. In verband met onderzoeken die de Nationale ombudsman, bedoeld in artikel 2 van de Wet Nationale ombudsman, instelt naar de wijze waarop het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijk persoon of een rechtspersoon heeft gedragen, betaalt het College van toezicht sociale verzekeringen jaarlijks aan Onze Minister een door Onze Minister vast te stellen bijdrage in de kosten van de Nationale ombudsman. Dit bedrag wordt aangemerkt als uitvoeringskosten van het College van toezicht sociale verzekeringen.

Artikel 81

Tegen een besluit op grond van artikel 77, 78 of 79, derde lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

§ 3. Verslaglegging

Artikel 82

1. Het boekjaar van het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen loopt van 1 januari tot en met 31 december.

2. Het College van toezicht sociale verzekeringen stelt jaarlijks vóór 1 juli de jaarrekening en jaarverslag over het verstreken boekjaar vast.

3. Onze Minister kan regels stellen omtrent de inrichting van de jaarrekening en het jaarverslag van het College van toezicht sociale verzekeringen en de daarin te verwerken gegevens.

4. De Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen stellen jaarlijks vóór 1 juli de jaarrekening en het jaarverslag over het verstreken boekjaar vast en bieden deze aan het College van toezicht sociale verzekeringen aan.

5. De Sociale Verzekeringsbank en het Landelijk instituut sociale verzekeringen stellen jaarlijks vóór 1 juli voor elk fonds, met uitzondering van de wachtgeldfondsen, afzonderlijk en voor de wachtgeldfondsen gezamenlijk de jaarrekening en het jaarverslag over het verstreken boekjaar vast en bieden deze aan het College van toezicht sociale verzekeringen aan. De jaarrekening en het jaarverslag betreffende de wachtgeldfondsen wordt verbijzonderd naar elk wachtgeldfonds.

6. De jaarrekeningen en jaarverslagen van de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen, met inbegrip van de in het vijfde lid bedoelde jaarrekeningen en jaarverslagen, worden ingericht en vastgesteld met inachtneming van de door Onze Minister te stellen regels. Deze regels betreffen in elk geval de grondslagen voor de waardering van activa en passiva, alsmede voor de bepaling van het resultaat.

Artikel 83

1. Elke rechtspersoon, bedoeld in artikel 82, eerste lid, geeft aan een deskundige als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, opdracht tot onderzoek van elke jaarrekening die de rechtspersoon vaststelt. De opdracht kan worden gegeven aan een organisatie waarin deskundigen als bedoeld in de vorige volzin samenwerken.

2. De deskundige, bedoeld in het eerste lid, geeft de uitslag van zijn onderzoek in een verklaring weer. De verklaring wordt aan de jaarrekening gehecht.

Artikel 84

1. De jaarrekeningen en jaarverslagen van het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen, waaronder begrepen de in artikel 82, vijfde lid, bedoelde jaarrekeningen en jaarverslagen, worden door het College van toezicht sociale verzekeringen jaarlijks vóór 1 november aan Onze Minister aangeboden.

2. Het College van toezicht sociale verzekeringen biedt jaarlijks vóór 1 november een verklaring over de rechtmatigheid van uitgaven en ontvangsten over het afgelopen boekjaar aan Onze Minister aan. De verklaring wordt verbijzonderd naar de Werkloosheidswet, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Kinderbijslagwet. Tevens biedt het College van toezicht sociale verzekeringen jaarlijks vóór 1 november een verklaring over de rechtmatigheid van ontvangsten betreffende de premies Ziekenfondswet over het afgelopen boekjaar aan de Ziekenfondsraad en aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan.

3. Ten behoeve van de verklaring bedoeld in het tweede lid bieden de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen jaarlijks vóór 1 juli een verklaring over de rechtmatigheid van uitgaven en ontvangsten over het afgelopen boekjaar aan het College van toezicht sociale verzekeringen aan. De verklaring van de Sociale Verzekeringsbank wordt verbijzonderd naar de uitgaven en ontvangsten met betrekking tot elk door de Sociale Verzekeringsbank beheerd fonds. De verklaring van het Landelijk instituut sociale verzekeringen wordt verbijzonderd naar de uitgaven en ontvangsten met betrekking tot elk door het Landelijk instituut sociale verzekeringen beheerd fonds, alsmede elk wachtgeldfonds en de uitvoeringskosten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Hieronder zijn niet begrepen de kosten van uitvoering van overeenkomsten als bedoeld in artikel 43. De verklaring van de uitvoeringsinstelling wordt verbijzonderd naar elke wet die het Landelijk instituut sociale verzekeringen uitvoert alsmede de Ziekenfondswet en de kosten van uitvoering van de overeenkomsten als bedoeld in artikel 43.

4. Onze Minister kan regels stellen omtrent de reikwijdte en strekking die de in het tweede en derde lid bedoelde verklaringen dienen te hebben.

5. Onze Minister brengt zijn oordeel over de jaarrekening en het jaarverslag van het College van toezicht sociale verzekeringen, alsmede zijn oordeel over de in het tweede lid bedoelde verklaring van rechtmatigheid, ter kennis van het College van toezicht sociale verzekeringen.

6. Onze Minister brengt de jaarrekeningen en jaarverslagen van het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen, waaronder begrepen de in artikel 82, vijfde lid, bedoelde jaarrekeningen en jaarverslagen, alsmede de in het tweede lid bedoelde verklaring van rechtmatigheid en zijn in het vijfde lid bedoelde oordelen, ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 85

1. De Sociale Verzekeringsbank draagt op een door Onze Minister vast te stellen tijdstip zorg voor een liquidatiebalans van de verzekeringen, geregeld in de Invaliditeitswet in verbinding met de Liquidatiewet invaliditeitswetten.

2. In elk kalenderjaar draagt de Sociale Verzekeringsbank zorg voor een balans van het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds.

Artikel 86

Indien in de middelen tot dekking van de uitgaven verbonden aan de uitvoering van een door de Bank uit te voeren regeling wordt voorzien door het Rijk, anders dan door storting in een fonds, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ten aanzien van het beheer van gelden, uitvoeringskosten en verslaglegging als bedoeld in dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 6. GEGEVENSVERSTREKKING EN GEHEIMHOUDING

§ 1. Verplichtingen tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen aan Onze Minister, het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen, de uitvoeringsinstellingen en werkgevers

Artikel 87

1. Op verzoek van Onze Minister verstrekken het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen, de uitvoeringsinstellingen en de sectorraden kosteloos alle door Onze Minister gevraagde gegevens en inlichtingen.

2. Op verzoek van Onze Minister verlenen het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen aan door Onze Minister aangewezen personen toegang tot en inzage in alle gegevens met betrekking tot de wetten die zij uitvoeren.

3. Onze Minister kan regels stellen omtrent de verstrekking van gegevens en inlichtingen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 88

1. Op verzoek van het College van toezicht sociale verzekeringen verstrekken de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen, de uitvoeringsinstellingen en de sectorraden, overeenkomstig de daarbij door het College van toezicht sociale verzekeringen gestelde eisen en binnen de daarbij door het College van toezicht sociale verzekeringen gestelde termijn, kosteloos, alle gegevens en inlichtingen die het College van toezicht sociale verzekeringen nodig acht voor de uitoefening van zijn taak.

2. Op verzoek van het College van toezicht sociale verzekeringen verlenen de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen, de uitvoeringsinstellingen en andere rechtspersonen die werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 verrichten aan door het College van toezicht sociale verzekeringen aangewezen personen toegang tot en inzage in alle gegevens die het College van toezicht sociale verzekeringen nodig acht voor de uitoefening van zijn taak.

Artikel 89

1. Een ieder verstrekt op verzoek aan het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling, kosteloos, alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van wetten door de desbetreffende rechtspersoon ten opzichte van:

a. hemzelf;

b. hem in wiens dienst dan wel ten behoeve van wie hij werkt of gewerkt heeft;

c. hem die in zijn dienst dan wel te zijnen behoeve werkt of gewerkt heeft.

2. De in het eerste lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden op verzoek verstrekt in schriftelijke vorm, of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een termijn die schriftelijk wordt gesteld bij het in het eerste lid bedoelde verzoek.

3. Een ieder geeft op verzoek aan een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid, inzage in alle bescheiden en andere gegevensdragers, stelt deze op verzoek ter beschikking voor het nemen van afschrift en verleent de terzake verlangde medewerking, voorzover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van wetten door de desbetreffende rechtspersoon.

4. Een ieder verstrekt op verzoek onverwijld aan de in het eerste lid genoemde rechtspersonen inzage in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van wetten door de desbetreffende rechtspersoon.

Artikel 90

1. De werkgever voert een zodanige administratie dat hij aan de uitvoeringsinstelling de inlichtingen kan verstrekken die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de in artikel 41 bedoelde werkzaamheden door de uitvoeringsinstelling.

2. De werkgever verlangt van de verzekerde alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van de in artikel 41 bedoelde werkzaamheden door de uitvoeringsinstelling ten aanzien van de verzekerde zelf en verstrekt deze gegevens en inlichtingen aan de uitvoeringsinstelling.

3. De werkgever stelt bij de uitvoering van zijn verplichting bedoeld in het tweede lid, de identiteit van de verzekerde vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en neemt daarvan de aard, het nummer en een afschrift op in de administratie.

4. De werkgever treft in zijn bedrijf zodanige maatregelen dat de daar werkzame personen gedurende de arbeidstijd aan de verplichting bedoeld in artikel 89, vierde lid, kunnen voldoen.

Artikel 91

1. De werkgever deelt de aanvang of beëindiging van werkzaamheden door een verzekerde, alsmede de wijziging in de arbeidsverhouding met de verzekerde, mede aan de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van hem de in artikel 41 bedoelde werkzaamheden verricht.

2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt regels omtrent het eerste lid.

Artikel 92

1. De verzekerde verstrekt op verzoek aan de werkgever de door deze op grond van artikel 90, tweede lid, verlangde gegevens en inlichtingen.

2. De verzekerde verstrekt een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan de werkgever ter inzage en stelt hem in de gelegenheid een afschrift van dit document te maken.

3. Indien de verzekerde weigert de op grond van artikel 90, tweede lid, verlangde gegevens en inlichtingen aan de werkgever te verstrekken, doet de werkgever hiervan mededeling aan de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van hem de in artikel 41 bedoelde werkzaamheden verricht.

Artikel 93

1. Indien de melding of het overzicht bedoeld in artikel 48 gegevens bevat die niet juist of niet volledig zijn, doet de verzekerde of de uitkeringsgerechtigde hiervan binnen één maand na ontvangst van deze melding of dit overzicht schriftelijk mededeling aan de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van hem de in artikel 41 bedoelde werkzaamheden verricht.

2. Indien de verzekerde de in artikel 48 bedoelde melding niet binnen de in dat lid bedoelde periode heeft ontvangen en redelijkerwijs kon weten dat hij deze melding had behoren te ontvangen, doet hij hiervan onmiddellijk schriftelijk mededeling aan de uitvoeringsinstelling.

3. Indien de verzekerde weet of redelijkerwijs kon weten dat de werkgever niet of niet op de juiste wijze voldoet aan een hem in artikel 90, tweede lid, of artikel 91 opgelegde verplichting, doet hij hiervan uit eigen beweging mededeling aan de uitvoeringsinstelling.

Artikel 94

1. Met betrekking tot de artikelen 90 tot en met 93 stelt Onze Minister regels, na overleg met Onze Minister van Financiën.

2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt nadere regels omtrent de inhoud van de gegevens die ingevolge de artikelen 89, 90 en 91 aan de uitvoeringsinstellingen verstrekt worden en omtrent de vorm waarin die gegevens worden verstrekt.

Artikel 95

Alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van wetten door het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de uitvoeringsinstellingen, worden aan het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen op verzoek, kosteloos, verstrekt door:

a. de gemeentebesturen, de belastingdienst, alsmede degene aan wie op grond van artikel 31a van de Arbeidsomstandighedenwet een certificaat als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van die wet is verleend, de Ziekenfondsraad, de ziekenfondsen, de ziektekostenverzekeraars en de uitvoeringsorganen, bedoeld in artikel 4 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

b. de bedrijfspensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen, risicofondsen, stichtingen tot uitvoering van een regeling inzake vervroegd uittreden, en andere organen belast met het doen van uitkeringen of verstrekkingen die bij of krachtens artikel 6 van de Toeslagenwet als inkomen worden aangemerkt;

c. de Kamers van Koophandel en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie;

d. het hoofd van de plaatselijke politie in de zin van de Vreemdelingenwet;

e. Onze Minister van Justitie voor zover het betreft de personen aan wie rechtmatig hun vrijheid is ontnomen;

f. de door Onze Minister aangewezen ambtenaren als bedoeld in artikel 14 van de Wet arbeid vreemdelingen, artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 116 van de Arbeidsvoorzieningswet.

Artikel 96

Griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, verstrekken op verzoek, kosteloos, aan het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen alle gegevens, inlichtingen en uittreksels uit of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van wetten door de desbetreffende rechtspersoon.

Artikel 97

De werkgever maakt aan zijn verzekerden bekend:

a. de sector waarbij hij is aangesloten of het sectoronderdeel waartoe hij behoort;

b. de naam en het adres van de uitvoeringsinstelling die ten aanzien van zijn verzekerden werkzaamheden als bedoeld in artikel 41 verricht;

c. het percentage van het loon dat ter zake van de premiebetaling voor de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet wordt ingehouden.

§ 2. Geheimhouding

Artikel 98

1. Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van wetten door het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling, en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht, uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit dan wel bij of krachtens deze wet gestelde regels hem mededeling toestaan.

2. Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die door het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling worden betrokken bij de uitvoering van hun taken, en op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij of krachtens de wet toegekende taak uitoefenen.

Artikel 99

Het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen gebruiken de gegevens en inlichtingen waarover zij bij de uitoefening van hun taken beschikken, uitsluitend voor het doel waarvoor die gegevens en inlichtingen zijn verkregen, tenzij bij of krachtens de wet gebruik voor een ander doel is voorgeschreven of toegestaan.

§ 3. Verstrekking van gegevens en inlichtingen door het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen

Artikel 100

Indien het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling bij de uitvoering van een wet, het gegronde vermoeden heeft dat het uitbetaalde loon en de vakantiebijslag van een verzekerde minder bedragen dan waarop hij ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag als minimumloon aanspraak heeft, doet het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of de uitvoeringsinstelling hiervan mededeling aan de verzekerde en de ambtenaren bedoeld in artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Artikel 101

1. Het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen zijn bevoegd, op verzoek uit de door hen of in hun opdracht gevoerde administratie aan:

a. bedrijfspensioenfondsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, ondernemingspensioenfondsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, verzekeraars als bedoeld in artikel 2, vierde lid, onderdeel b, van de Pensioen- en spaarfondsenwet en beroepspensioenfondsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, die pensioenregelingen uitvoeren, de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die pensioenregelingen, voor zover de persoonlijke levenssfeer van degene, op wie de gegevens betrekking hebben, daardoor niet onevenredig wordt geschaad;

b. stichtingen die regelingen inzake vervroegd uittreden ingevolge een algemeen verbindend voorschrift uitvoeren, de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die regelingen, voor zover de persoonlijke levenssfeer van degene, op wie de gegevens betrekking hebben, daardoor niet onevenredig wordt geschaad;

c. risicofondsen of bij collectieve arbeidsovereenkomst aangewezen instellingen of collectieve voorzieningen voor werknemers, de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de statuten en reglementen van die fondsen of van die bij collectieve arbeidsovereenkomst aangewezen instellingen of voorzieningen, voor zover de persoon op wie de in de onderdelen a, b of c bedoelde gegevens betrekking hebben daartoe schriftelijk toestemming heeft verleend. Deze schriftelijke toestemming kan schriftelijk worden ingetrokken.

2. Het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen verstrekken op verzoek aan degene aan wie op grond van artikel 31a van de Arbeidsomstandighedenwet een certificaat, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van die wet is verleend, de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Arbeidsomstandighedenwet, indien degene op wie de gegevens betrekking hebben daartoe schriftelijk toestemming heeft verleend.

3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen zijn bevoegd uit de door hen of in hun opdracht gevoerde administratie aan derden de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 72 van de Werkloosheidswet.

Artikel 102

1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld in welke gevallen het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen verplicht of bevoegd zijn tot verstrekking van gegevens aan bestuursorganen en uitvoeringsinstellingen en in hoeverre kosten voor de verstrekking van die gegevens in rekening mogen worden gebracht.

2. De in het eerste lid bedoelde gegevensverstrekking vindt niet plaats, voorzover het belang van die gegevensverstrekking niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van degene op wie de gegevens betrekking hebben.

3. In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen gevallen worden beschreven waarin het belang van verstrekking van gegevens opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

HOOFDSTUK 7. GOEDKEURING, SCHORSING EN VERNIETIGING

Artikel 103

1. Een besluit dat goedkeuring behoeft ingevolge een wet die wordt uitgevoerd door het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling, treedt niet eerder in werking dan met ingang van de dag, volgende op de dag waarop de goedkeuring is verleend.

2. Goedkeuring die is vereist op grond van een wet als bedoeld in het eerste lid, kan noch voor bepaalde tijd of onder voorwaarden worden verleend, noch worden ingetrokken.

3. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, kan niet gedeeltelijk worden goedgekeurd, tenzij aard en inhoud van het besluit zich daartegen niet verzetten.

4. Tenzij in de wet anders is bepaald, kan goedkeuring die is vereist op grond van een wet als bedoeld in het eerste lid, slechts worden onthouden indien het besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, in strijd is met het recht of niet voldoet aan eisen van doelmatigheid.

5. Gedeeltelijke goedkeuring en onthouding van goedkeuring geschieden bij een met redenen omkleed besluit.

6. Tot gedeeltelijke goedkeuring of onthouding van goedkeuring wordt niet overgegaan dan nadat het bestuur van de rechtspersoon, waarvan het besluit aan goedkeuring is onderworpen, gelegenheid tot overleg is geboden.

Artikel 104

1. De beslissing omtrent goedkeuring van een besluit dat aan goedkeuring van Onze Minister of van het College van toezicht sociale verzekeringen is onderworpen, wordt binnen acht weken na de verzending ter goedkeuring genomen en meegedeeld aan de rechtspersoon die het besluit heeft genomen.

2. Onze Minister of het College van toezicht sociale verzekeringen kan zijn beslissing omtrent goedkeuring eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. De goedkeuring wordt geacht te zijn verleend, indien binnen de in het eerste lid genoemde termijn geen beslissing of geen besluit tot verdaging, dan wel binnen de termijn waarvoor de beslissing is verdaagd, geen beslissing aan de rechtspersoon die het besluit heeft genomen, is verzonden.

Artikel 105

1. Een besluit van het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen of een uitvoeringsinstelling kan bij koninklijk besluit worden vernietigd voor zover dit besluit met het recht of het algemeen belang is strijd is.

2. Gedurende het onderzoek naar mogelijke redenen voor vernietiging, kan een besluit bij koninklijk besluit worden geschorst.

3. Een besluit kan niet gedeeltelijk worden geschorst of vernietigd, tenzij aard en inhoud van het besluit zich daartegen niet verzetten.

4. Een besluit dat nog goedkeuring behoeft, kan niet worden geschorst of vernietigd.

5. Een besluit ten aanzien waarvan een verzoek om een administratiefrechtelijke voorziening aanhangig of nog mogelijk is, kan niet worden vernietigd.

6. Een besluit waarover de rechter een uitspraak heeft gedaan, of waarbij een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de rechter wordt uitgevoerd, kan niet worden vernietigd op rechtsgronden welke in strijd zijn met die waarop de uitspraak steunt of mede steunt.

7. Een besluit tot het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling kan niet worden geschorst of vernietigd, indien drie maanden zijn verstreken na de dag waarop het is genomen. Indien binnen deze termijn schorsing heeft plaatsgevonden, blijft vernietiging binnen de duur van de schorsing mogelijk.

8. Indien een besluit tot het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling aan goedkeuring is onderworpen, vangt de in het zevende lid genoemde termijn aan op de dag na die van de goedkeuring. Ten aanzien van het goedkeuringsbesluit is het zevende lid van overeenkomstige toepassing.

9. Indien een besluit naar het oordeel van het College van toezicht sociale verzekeringen voor vernietiging in aanmerking komt, doet hij daarvan binnen twee dagen nadat het te zijner kennis is gekomen, mededeling aan Onze Minister. Hij geeft hiervan tegelijkertijd kennis aan het orgaan dat het besluit nam, en zo nodig aan het orgaan dat met de uitvoering van het besluit is belast.

10. Het College van toezicht sociale verzekeringen draagt zorg voor de totstandkoming van stukken waaruit de gronden voor zijn in het negende lid bedoelde oordeel blijken en zendt deze stukken, binnen een week na de in het negende lid bedoelde mededeling, aan Onze Minister.

11. Het besluit ten aanzien waarvan het negende lid toepassing heeft gevonden, wordt niet of niet verder uitgevoerd, voordat van Onze Minister de mededeling is ontvangen dat voor schorsing of vernietiging geen redenen bestaan. Indien het besluit niet binnen een maand na dagtekening van de in het negende lid bedoelde kennisgeving, is geschorst of vernietigd, wordt het uitgevoerd.

12. Het besluit tot schorsing bepaalt de duur hiervan.

13. De schorsing van een besluit kan worden verlengd en kan ook na verlenging niet langer duren dan een jaar.

14. Indien de Kroon voor het verstrijken van de termijn, bedoeld in het dertiende lid, advies heeft gevraagd aan de Raad van State omtrent een ontwerpbesluit tot vernietiging, kan zij die termijn eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen.

15. Indien een verzoek om een administratiefrechtelijke voorziening aanhangig is tegen de geschorste bepalingen, duurt de schorsing, behoudens eerdere opheffing, tot drie maanden nadat op dat verzoek onherroepelijk is beslist.

16. Een besluit dat geschorst is kan, nadat de schorsing is geëindigd, niet meer worden vernietigd.

17. Schorsing stuit onmiddellijk de werking van het geschorste besluit.

18. Zolang een besluit tot het aangaan van een overeenkomst is geschorst, wordt deze, zo zij reeds is aangegaan, niet of niet verder uitgevoerd.

19. Indien een bekend gemaakt besluit niet is vernietigd binnen de tijd waarvoor het is geschorst, wordt dit door de rechtspersoon die het besluit heeft genomen, bekend gemaakt.

Artikel 106

1. De voordracht tot vernietiging wordt gedaan door Onze Minister.

2. De voordracht wordt niet gedaan dan nadat Onze Minister het bestuur van de rechtspersoon die het besluit heeft genomen, gelegenheid tot overleg heeft geboden.

3. Het koninklijk besluit tot vernietiging wordt met redenen omkleed.

4. Het koninklijk besluit tot schorsing, opheffing of verlenging van de schorsing of tot vernietiging wordt in het Staatsblad geplaatst.

5. Vernietiging van een besluit strekt zich uit tot alle rechtsgevolgen daarvan en werkt terug tot het tijdstip waarop het besluit is tot stand gekomen. In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of ten dele in stand blijven.

6. Indien een besluit tot het aangaan van een overeenkomst wordt vernietigd, wordt de overeenkomst, zo zij reeds is aangegaan en voor zover in het koninklijk besluit niet anders is bepaald, niet of niet verder uitgevoerd door de rechtspersoon die het besluit heeft genomen, onverminderd het recht van de wederpartij op schadevergoeding.

HOOFDSTUK 8. STRAFBEPALINGEN EN ANDERE BEPALINGEN

Artikel 107

Overtreding van de artikelen 52, derde lid en 97 van deze wet, 27a, vierde lid, en 36, vierde lid, van de Werkloosheidswet, 33, vierde lid, en 45a, vierde lid, van de Ziektewet, 29a, vierde lid, en 57, vierde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 20a, vierde lid, en 48, vierde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, 14a, vierde lid, en 20, vierde lid, van de Toeslagenwet, 17b, vierde lid, en 24, vierde lid, van de Algemene Ouderdomswet en 17a, vierde lid, en 24, vierde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 108

1. Overtreding van artikel 90 of 91 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Indien overtreding van artikel 90 of 91 opzettelijk geschiedt, wordt dit gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en geldboete van de vierde categorie, hetzij met een van deze straffen.

Artikel 109

1. Het in artikel 108, tweede lid, strafbaar gestelde feit is een misdrijf.

2. De in artikel 107 en 108, eerste lid, strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 110

1. Met de opsporing van feiten die zijn strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet dan wel bij of krachtens wetten waarvan de uitvoering bij of krachtens deze wet is opgedragen aan de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen, alsmede, voor zover het feit voor de toepassing van deze wet, onderscheidenlijk de andere hiervoor genoemde wetten, van belang is, van de feiten omschreven in de artikelen 225 tot en met 227b, 447b, 447c en 447d van het Wetboek van Strafrecht zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de personen, aangewezen bij besluit van Onze Minister van Justitie. Deze personen zijn tevens belast met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 111

1. De in artikel 110 bedoelde personen hebben toegang tot alle plaatsen, indien de betreding van die plaatsen redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

2. Wordt aan de in artikel 110 bedoelde personen de toegang geweigerd of belemmerd of wordt niet geantwoord op hun aanmelding tot toelating, dan verschaffen zij zich toegang, desnoods met inroeping van de sterke arm.

Artikel 112

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zo nodig in afwijking van deze wet, tijdelijke voorzieningen worden getroffen waarmee wordt bevorderd dat zo min mogelijk een beroep behoeft te worden gedaan op wetten die het Landelijk instituut sociale verzekeringen uitvoert.

2. Tijdelijke voorzieningen als bedoeld in het eerste lid kunnen uitsluitend betrekking hebben op samenwerking tussen het Landelijk instituut sociale verzekeringen en:

a. één of meer Regionale Besturen voor de Arbeidsvoorziening;

b. één of meer gemeenten;

c. één of meer diensten of instellingen die werkzaamheden verrichten, verband houdende met de werkzaamheden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

Artikel 113

1. Onze Minister kan besluiten nemen waarmee, zo nodig in afwijking van deze wet, voor een periode van ten hoogste zes maanden voorzieningen worden getroffen voor het geval het College van toezicht sociale verzekeringen uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.

2. Onze Minister kan besluiten nemen waarmee, zo nodig in afwijking van deze wet en de wetten die zijn bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, onderdeel a, en 38, eerste lid, onderdeel a, voor een periode van ten hoogste zes maanden voorzieningen worden getroffen voor het geval de Sociale Verzekeringsbank of het Landelijk instituut sociale verzekeringen uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.

3. Onze Minister zendt besluiten als bedoeld in het eerste en tweede lid onverwijld aan beide Kamers der Staten-Generaal.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zo nodig in afwijking van deze wet, tijdelijke voorzieningen worden getroffen voor het geval het College van toezicht sociale verzekeringen uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, zo nodig in afwijking van deze wet en de wetten die zijn bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, onderdeel a, en 38, eerste lid, onderdeel a, tijdelijke voorzieningen worden getroffen voor het geval de Sociale Verzekeringsbank of het Landelijk instituut sociale verzekeringen uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt.

Artikel 114

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld worden met betrekking tot de termijn waarbinnen een beschikking op aanvraag ingevolge deze wet wordt gegeven. Deze algemene maatregel van bestuur vervalt met ingang van 1 januari 1999.

Artikel 115

Onze Minister zendt na elke periode van vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de beide Kamers der Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet.

Artikel 116

1. In afwijking voor zover nodig van hetgeen te dien aanzien elders is bepaald, kunnen bij ministeriële regeling ten aanzien van personeel van de Sociale Verzekeringsbank, de bedrijfsverenigingen en het op grond van artikel 51 van de Organisatiewet sociale verzekeringen, zoals deze luidde op de datum vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, erkende Gemeenschappelijk Administratiekantoor, in verband met de inwerkingtreding van de Liquidatiewet invaliditeitswetten, de Liquidatiewet ongevallenwetten en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering regels worden vastgesteld met betrekking tot indienstneming, ontslag, wachtgeld en overige rechten en verplichtingen.

2. De uitgaven die voortvloeien uit de op grond van het eerste lid gestelde regels, alsmede wachtgelden, die anders dan krachtens vorenbedoelde regels worden uitbetaald aan personeel dat is ontslagen door de in het eerste lid genoemde instanties in verband met de inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wetten, komen ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.

3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan nadere regels stellen omtrent het eerste en tweede lid.

Artikel 117

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel 118

Deze wet wordt aangehaald als: Organisatiewet sociale verzekeringen 1997.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven