nr. 254
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN1
Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende
opmerkingen en vragen.
De leden behorend tot de fractie van de PvdA wilden in dit
verslag met name ingaan op het al dan niet bestaande beleid van de Europese
Unie ten aanzien van het met niet-lidstaten afsluiten van associatieovereenkomsten
en andere overeenkomsten. Zij merkten op dat tijdens het plenaire debat in
de Tweede Kamer over de twee aan de orde zijnde mediterrane associatie-overeenkomsten
(van de Europese Gemeenschap met respectievelijk Israël en Tunesië)
de meeste fracties wezen op de wildgroei of zelfs chaos bij het afsluiten
van vrijhandels- en andere akkoorden.
De kernvragen zijn, aldus de leden van de PvdA-fractie:
– Wat is de betekenis van associatie-akkoorden: een tussenstap vóór
de eventuele toetreding als lid van de EU of een tussenstap in de richting
van het tot stand komen van een vrijhandelszone (Economische ruimte).
– Met hoeveel en welke niet-lidstaten heeft de Europese Gemeenschap
(vrij) handelsovereenkomsten gesloten en waarom en met welk doel?
De leden behorend tot de PvdA-fractie dachten hierbij in ieder geval aan
de navolgende overeenkomsten:
– de Partnerschapsakkoorden gesloten tussen de EG en de landen van
Oost-Europa;
– de Europa akkoord associatie-overeenkomsten tussen de EG en tien
landen in Centraal Europa;
– de (associatie)akkoorden met Turkije, Cyprus en Malta;
– de al tot stand gekomen Euro Mediterrane associatie-overeenkomsten
met Israël, Marokko en Tunesië;
– de eventuele Euromediterrane overeenkomsten waarover gesproken
wordt met Egypte, Jordanië, Libanon, Algerije, Syrië en de bezette
gebieden;
– eventueel andere akkoorden met bijvoorbeeld Zuid-Afrika.
In ditzelfde kader vroegen deze leden de bewindslieden nader in te gaan
op de verhouding tussen deze akkoorden en de regelingen/verplichtingen ingevolge
het GATT-akkoord en het WTO-akkoord.
Vertrouwende dat bovenstaande vragen tijdig zullen worden beantwoord,
acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Verbeek
De griffier van de commissie,
Baljé