24 692
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering betreffende het aanhangig maken van de zaak en de regeling van het onderzoek ter terechtzitting (herziening onderzoek ter terechtzitting)

nr. 228a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 9 juni 1997

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de CDA-fractie onderschreven het grote belang van een feitelijke en tijdige executie van strafuitspraken. Zij wilden, na de uitvoerige doch niet altijd overzichtelijke gedachtewisseling in de Tweede Kamer, de volgende vragen stellen.

Zij verzochten de minister, naar aanleiding van het bepaalde in artikel 269, overzichtelijk en duidelijk haar standpunt te verwoorden betreffende de aanwezigheid gedurende de openbare terechtzitting van:

a. schrijvende en tekenende verslaggevers;

b. radioverslaggevers;

c. televisie-verslaggevers.

Wil de minister in haar antwoord tevens aangeven of en, zo ja, in hoeverre het bepaalde in artikel 269, vijfde lid (jongeren beneden de 18 jaar) van invloed is op haar standpunt met betrekking tot de aanwezigheid van televisie-verslaggevers?

Geeft het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Van Mechelen c.s. – de Staat der Nederlanden, de minister aanleiding om de tot dusver door haar gegeven toelichting op het wetsvoorstel, met name op de bepalingen omtrent getuigen, aan te vullen of te wijzigen?

Overweegt de minister om, in navolging van rechtspraak van het EHRM, t.z.t. de wettelijke regeling van het onderzoek ter terechtzitting aan te vullen met bepalingen die het mogelijk maken om de verdachte aan te sporen ter terechtzitting te verschijnen?

Welke zijn «de beleidsmatige maatregelen» ter vergroting van het aantal betekeningen van de dagvaarding in persoon, waarnaar de minister verwijst in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken Tweede Kamer 24 692, nr. 6) blz. 5?

Hoe staat het thans met de voortgang van de AU-experimenten?

Hoe luiden de huidige richtlijnen betreffende het ter kennis van de veroordeelde brengen van een tegen hem gewezen verstek-vonnis, terwijl de dagvaarding niet in persoon was betekend? Is de minister voornemens te bewerkstelligen dat deze situatie zich zo min mogelijk zal voordoen, zo

nodig door aanpassing van de betrokken richtlijn?

Heeft de minister er een verklaring voor waarom in sommige gemeenten de politie actief optreedt om een verstekvonnis op korte termijn ter kennis van de veroordeelde te brengen, terwijl in andere gemeenten de politie te dier zake vrijwel volledig passief blijft?

De leden van de CDA-fractie waren van oordeel dat passiviteit in dezen zeer ongewenst is omdat – kort gezegd – daardoor een grote kans geschapen wordt dat eerst geruime tijd na het wijzen van het vonnis appel wordt ingesteld met als gevolg dat bij de behandeling in hoger beroep sprake is van een «oud» feit, waarvan een forse reductie van de straf of zelfs niet-ontvankelijkheid van het OM het gevolg kan, c.q. moet zijn. Deelt de minister dit oordeel?

Deze leden hadden uit de al eerder genoemde nota naar aanleiding van het verslag, blz. 7, begrepen dat de minister de désaveu-procedure niet van toepassing acht ingeval de advocaat ten onrechte verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd tot het voeren van de verdediging. Acht de minister in dat geval de regels van onbevoegde vertegenwoordiging van toepassing?

De leden van de CDA-fractie waren nog niet overtuigd van de juistheid van de keuze om de raadsman, op diens enkele verklaring uitdrukkelijk te zijn gemachtigd, zo vergaande bevoegdheden toe te kennen. Zij verwezen naar de bezwaren van de Raad van State. Wil de minister haar keuze nog eens toelichten?

De leden behorend tot de PvdA-fractie merkten op met belangstelling en instemming te hebben kennis genomen van het wetsvoorstel zoals het thans bij de Kamer ligt. De schriftelijke voorbereiding van de plenaire behandeling in de Tweede Kamer en die plenaire behandeling zijn zo intens en ook gedetailleerd geweest dat zij zich thans in dit verslag tot een enkele opmerking wilden beperken. Het voorstel zelf is, zoals de minister en vele Tweede Kamerleden stelden, in belangrijke mate gebaseerd op de voorstellen van de commissie Moons, weergegeven in het rapport Recht in vorm. Het wetsvoorstel beoogt – anders gezegd – de wettelijke regeling af te stemmen op de praktijk en een codificatie van vaste jurisprudentie, conform de voorstellen van de commissie Moons. Die thans geldende praktijk en met name de herziene verstekregeling is te zien als een gevolg van de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens.

De leden van de PvdA-fractie beoordelen de voorgenomen verbetering van de betekening en het mogelijk maken van een inhoudelijke verdediging zonder invoering van een algemene verschijningsplicht positief. Zij vroegen zich wel af of het effect van deze maatregelen niet nogal overschat wordt.

Onmiskenbaar heeft dit wetsvoorstel raakvlakken met tal van andere al ingediende of nog in te dienen wetsvoorstellen.

De leden van de PvdA-fractie denken o.m. hierbij aan wetsvoorstellen betreffende

– het rechtsmiddel verzet;

– verkorte dagvaarding in misdrijfzaken;

– het gerechtelijk vooronderzoek (mede als gevolg van de IRT-affaire);

– de tweede fase van de herziening rechterlijke organisatie;

– de taakstraffen;

– het geding voor de politierechter;

– de oproeping bij de kantonrechter.

De leden behorend tot de PvdA-fractie vroegen zich af of wel vaststaat dat géén van de hiervoor genoemde voorstellen enige consequentie zou dienen te hebben of heeft voor het nu aan de orde zijnde voorstel. Ook vroegen zij de minister welke wetsvoorstellen volgens haar raakvlakken hebben met het nu aan de orde zijnde voorstel. De minister heeft bij de plenaire behandeling uitgesproken dat zij denkt aan gelijktijdige inwerkingtreding en wel per 1 januari 1998 van het onderhavige wetsvoorstel, het voorstel betreffende het geding voor de politierechter en het voorstel betreffende de oproeping bij de kantonrechter.

Deze leden zeiden te begrijpen dat, deze gelijktijdige inwerkingtreding bedoeld is om te voorkomen dat iedere keer nieuwe voorlichting gegeven moet worden over de delen van het strafprocesrecht die gewijzigd worden. Waarom geldt dat dan alleen voor deze drie voorstellen en niet voor de andere voorstellen?

Tenslotte vroegen de leden van de PvdA-fractie of en zo ja, welke consequenties de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens van 23 april 1997 over de anonieme getuigen heeft voor het nu aan de orde zijnde voorstel of voor andere delen van het strafprocesrecht.

De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV hadden met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen. Na kennisneming van het voorstel waren bij hen evenwel enkele vragen overgebleven.

Deze leden vroegen met welke andere wetsvoorstellen het onderhavige voorstel naar het oordeel van de minister zodanig nauw verband houdt dat gezamenlijke, gelijktijdige inwerkingtreding wordt beoogd.

Ook vroegen zij om zo exact mogelijk aan te geven waarin de beoogde efficiencywinst van het voorstel zal kunnen bestaan en onder welke condities (voorwaarden) deze winst gerealiseerd zal kunnen worden.

Verder vroegen deze leden de regering nog eens kort en systematisch uiteen te zetten welke consequenties zijn of kunnen worden verbonden aan onderscheidenlijk de machtiging door een cliënt van diens advocaat en de vertegenwoordiging van een cliënt door een advocaat.

Tenslotte stelden de leden hier aan het woord nog de vraag of zo exact mogelijk kan worden aangegeven hoever de opmerkingen c.q. mededelingen van de uitdrukkelijke gemachtigde advocaat zich mogen uitstrekken. Op dit punt achtten zij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer niet duidelijk.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD) (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA), De Haze Winkelman (VVD).

Naar boven