24 675
Uitvoering van het op 1 maart 1991 te Montreal tot stand gekomen Verdrag inzake het merken van kneedspringstoffen ten behoeve van de opsporing ervan (Wet inzake het merken van kneedspringstoffen)

24 676 (R 1570)
Goedkeuring van het op 1 maart 1991 te Montreal tot stand gekomen Verdrag inzake het merken van kneedspringstoffen ten behoeve van de opsporing ervan

nr. 262a
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 19 juni 1997

Met genoegen vernamen wij dat de leden van de fractie van de PvdA met instemming kennis hadden genomen van het aan de orde zijnde voorstel van rijkswet en het voorstel van wet.

De leden van de PvdA-fractie verzochten om opheldering inzake de ogenschijnlijk tegenstrijdige informatie in de voorgaande parlementaire stukken betreffende de detecteerbaarheid van explosieven. Indien de Verdragsverplichtingen ertoe leiden dat de opsporing van met de gebruikelijke controleverrichtingen niet detecteerbare kneedspringstoffen mogelijk wordt, waarom is daarvoor dan geen nieuwe apparatuur nodig, zo vroegen deze leden zich af.

Voor de detectie van explosieven zijn in het algemeen twee methoden bruikbaar. In de eerste plaats vindt opsporing plaats door middel van zogenoemde bulkdetectie. Deze berust op onderzoek van de interactie van een bepaalde vorm van straling met het te onderzoeken materiaal. In de tweede plaats wordt gebruik gemaakt van sporendetectie, die berust op een chemische analyse van de samenstelling van een stof.

De detectiemiddelen die ingevolge het Verdrag aan kneedspringstoffen worden toegevoegd, hebben voor de opsporing via bulkdetectie geen toegevoegde waarde, maar vergemakkelijken de opsporing via zogenoemde sporendetectie aanzienlijk. Laatstgenoemde opsporingsmethode speelt evenwel tot dusver op de Nederlandse luchthavens – en overigens ook in andere landen – op grond van strategische overwegingen een relatief geringe rol.

Opsporing van explosieven vindt in Nederland vooral plaats via zogenoemde bulkdetectie.

De opsporingsresultaten die met de huidige apparatuur worden bereikt, noodzaken niet tot aanzienlijke investeringen in nieuwe apparatuur op korte termijn. Op termijn zou het zwaartepunt meer dan tot dusver kunnen komen te liggen bij opsporing door middel van sporenapparatuur. Dit is evenwel afhankelijk van diverse factoren, waaronder het aanbod van geavanceerde apparatuur en de ontwikkeling van het algemene beleid inzake de beveiliging van het luchtvaartverkeer. Een en ander doet niet af aan het feit dat de totstandkoming van het onderhavige Verdrag de opsporing van kneedspringstoffen in internationaal verband aanzienlijk vergemakkelijkt.

De leden van de PvdA-fractie vroegen de bewindslieden voorts nader in te gaan op de verhouding tussen het overleg binnen de NAVO en de voornemens van de regering om het verdrag te ratificeren.

Sinds 1993 is binnen het NAAG-panel inzake Combat Engineering (AC/225 Panel IX) van de NAVO gesproken over het verdrag. De bondgenoten is daarbij tevens gevraagd hun intenties wat betreft ratificatie kenbaar te maken. Nog niet alle bondgenoten hebben echter hun beleid terzake bepaald en het overleg is dan ook nog niet afgerond. Bij de eerstvolgende bijeenkomst van het panel later dit jaar zal een actualisering van de standpunten worden gevraagd. Aan de hand van die gegevens zullen wij vervolgens afwegen of verder overleg binnen de NAVO opportuun is of dat tot ratificatie van het verdrag zal worden overgegaan.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Minister van Defensie,

J. J. C. Voorhoeve

Naar boven