24 675
Uitvoering van het op 1 maart 1991 te Montreal tot stand gekomen Verdrag inzake het merken van kneedspringstoffen ten behoeve van de opsporing ervan (Wet inzake het merken van kneedspringstoffen)

24 676 (R1570)
Goedkeuring van het op 1 maart 1991 te Montreal tot stand gekomen Verdrag inzake het merken van kneedspringstoffen ten behoeve van de opsporing ervan

nr. 262
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 13 mei 1997

Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de PvdA-fractie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

Deze leden hadden met belangstelling en bovenal met instemming kennis genomen van het voorstel van rijkswet en het voorstel van wet. Zoals de memorie van toelichting het stelt bij wetsvoorstel 24 676:

Het verongelukken boven Lockerbie in Schotland van een Panam-toestel door een terroristische aanslag was de aanleiding. Uit het onderzoek bleek dat de terroristen gebruik hadden gemaakt van een «met de gebruikelijke controleverrichtingen niet detecteerbaar explosief».

Het verdrag strekt er dus toe de staten die partij zijn bij het verdrag te verplichten passende maatregelen te nemen om terroristische aanslagen met kneedspringstoffen zoveel mogelijk te voorkomen.

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat de schriftelijke voorbereiding van de plenaire behandeling in de Tweede Kamer en het plenaire debat zelf een aantal ogenschijnlijke tegenstellingen opleveren dan wel vragen oproepen.

Dat betreft allereerst de vraag of nu wel of niet kneedspringstoffen detecteerbaar zijn.

In de memorie van toelichting bij het voorstel tot goedkeuring van het verdrag staat op blz. 1:

«een met de gebruikelijke controle verrichtingen niet detecteerbaar kneedbaar explosief (semtex).»

In de zelfde memorie van toelichting (blz. 2) wordt gesteld:

«Wel zijn kneedspringstoffen (plastic explosives) uitermate bedreigend voor de veiligheid van de internationale burgerluchtvaart omdat deze niet detecteerbaar zijn en reeds een kleine hoeveelheid daarvan verwoestende gevolgen heeft voor een luchtvaartuig».

Bij de plenaire behandeling (Handelingen Tweede Kamer, 1996–1997, nr. 21) zei de minister van Justitie in antwoord op een vraag of nieuwe detectie-apparatuur nodig is: «Ik kan hem zeggen dat er op korte termijn geen investeringen in nieuwe apparatuur nodig zijn, want met de huidige apparatuur, die wij nu hebben op bijvoorbeeld Schiphol en Rotterdam is het al mogelijk om explosieven op te sporen.»

De leden hier aan het woord wezen in dit verband op persartikelen die aangeven dat:

– de vernietigende werking van semtex pas ontstaat als er een hoogwaardig ontstekingsmechanisme in is aangebracht (ANP 13 maart 1997);

– van de 75 middelgrote en grote luchthavens in de USA beschikken alleen Atlanta en San Francisco over de door de Federal Aviation Administration goedgekeurde LTX 5000 scanners en zogenaamde «electronische neuzen». Die zijn wel in staat om kneedbare, geurloze of vloeibare explosieven op te sporen die zijn vervormd als gewone gebruiksartikelen (De Volkskrant 26 juli 1996).

De leden van de PvdA-fractie verzochten de bewindslieden hierop in te gaan en aan te geven of in hun opvatting semtex wel of niet detecteerbaar is en of de Nederlandse luchthavens beschikken over de daarvoor nodige apparatuur.

Een tweede vraag betreft de bepaling dat het Koninkrijk zich niet zal binden aan het onderhavige verdrag zonder voorafgaand overleg met de overige NAVO-staten.

Bij de plenaire behandeling zei de minister van Justitie dat «als Nederland vindt dat wij moeten ratificeren dan moeten wij dat gewoon doen en aan andere NAVO-partners waarvan wij vinden dat zij het ook moeten doen laten zien dat wij het in elk geval doen en formuleren dat anderen het ook doen».

In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken Tweede Kamer 24 675, nr. 5) stellen de bewindslieden (blz. 5): «Indien het Koninkrijk zich eerder zou binden aan het verdrag dan de bondgenoten die regelmatig van transport over Nederlands grondgebied gebruik maken, zou dat betekenen dat Nederland transport van ongemerkte explosieven over Nederlands grondgebied door die bondgenoten zou moeten verbieden. Deze verplichting vloeit voort uit artikel III, tweede lid van het verdrag».

De leden van de PvdA-fractie vroegen de bewindslieden hier nader op in te gaan en aan te geven wanneer ratificatie zal dienen plaats te vinden.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD), voorzitter, Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA) en De Haze Winkelman (VVD).

Naar boven