24 666
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met decentralisatie van huisvestings- en bestedingsbeslissingen en vervallen van het economisch claimrecht

nr. 131c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1

Vastgesteld: 14 april 1997

De memorie van antwoord gaf de commissie nog aanleiding tot het stellen van de volgende vragen en het maken van de volgende opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie wilden naar aanleiding van een aantal publicaties de volgende vragen stellen: In de memorie van antwoord (Kamerstukken Eerste Kamer, 1996–1997, nr. 131b) spreekt de minister over een percentage van 6%, terwijl in de overeenkomst gesproken wordt over 8%. Wordt de overeenkomst nu eenzijdig opgezegd of heeft de minister de Eerste Kamer verkeerd geïnformeerd?

Zullen de sterk bijgestelde bestandsgegevens aanleiding zijn tot bijstelling van de overeenkomst?

Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Van Vliet en Cornielje (Kamerstukken Tweede Kamer, 24 666, nr. 11) over de versterking van de financiële positie?

Kan de minister inzage geven in de beantwoording van de vragen van de Stuurgroep OKF/BVE van 4 april 1997, gericht aan Ir. R. de Wijkerslooth2?

Is de gedachte juist, dat door het ontbreken van voldoende middelen, er door de scholen sterk bezuinigd wordt op het onderwijs, dat nieuwe taken niet kunnen worden opgepakt, dat de beheerslast en de bestuurslast sterk stijgen en dat er investeringsachterstanden zijn?

Het gestelde in de memorie van antwoord, alsmede reacties vanuit de samenleving daarop brachten de leden van de CDA-fractie tot enkele aanvullende vragen.

De minister is in de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer kennelijk uitgegaan van een andere cijferreeks en andere vooronderstellingen dan die ten grondslag hebben gelegen aan de Overeenkomst OKF-BVE, gesloten op 20 februari 1996. Wil de minister de verschillen duidelijk maken en ook aangeven of over deze nieuwe cijfers overeenstemming is bereikt met de partijen, die de aangehaalde overeenkomst hebben getekend?

In de huidige cijferopstelling is sprake van een rente van 6% als een te vergoeden percentage, ook de leden van de VVD-fractie spraken daarover. In hoeverre acht de minister het verantwoord eenzijdig het rentepercentage, te verlagen van 8% naar 6%? Wat zouden daarvan eventueel de juridische consequenties kunnen zijn, temeer daar de minister in de OKF-brochure aan de ROC's heeft aangegeven dat deze gebruikt kan worden als een handleiding voor beleidsontwikkeling?

Waarom worden gerenoveerde gebouwen plotseling naar datum van renovatie gewaardeerd en niet, zoals zou zijn overeengekomen, naar leeftijd en waarom worden dan ook niet de gebouwen met achterstallig onderhoud anders getaxeerd?

Waar de minister in de memorie van antwoord de term collectieve last een misleidende term noemt, blijft de sector BVE uitdrukkelijk over een collectieve last spreken en nog nadrukkelijker dan voorheen over een sterke verhoging van die collectieve last. Kan de minister daar toch nog wat duidelijker over zijn en de gevolgen van de nieuwe cijferreeksen voor de instellingen, ook op termijn, noemen?

Wil de minister dat ook toetsen aan de beschikbaar zijnde begrotingsmiddelen of met andere woorden kan de minister met de aanwezige begrotingsmiddelen de overeenkomst van 20 februari 1996 volledig nakomen?

Wordt door de onderhavige operatie de financiële positie van de BVE-instellingen niet nog zwakker? Zo ja, is dat dan nog verantwoord? Dit knelt des te meer daar het plan van aanpak d.d. 25 februari 19971 geenszins tot een versterking van de financiële positie van de instellingen heeft geleid, zoals was beoogd, maar slechts tot het oplossen van enkele knelpunten om eenmalig onhoudbare financiële situaties het hoofd te bieden.

De leden van de fractie van D66 zeiden met de regering van mening te blijven verschillen over de benodigde ruimte voor het volwassenenonderwijs en deeltijd-MBO, de regering relativeert hun zorg omtrent ruimtegebrek. De leden hier aan het woord verwezen naar de brief van het Cornelis Drebbel College d.d. 27 maart 19972. Hierin wordt zeer duidelijk aangegeven dat door de voorgestelde normering voor ruimtetoedeling de genoemde onderwijsvormen op de tocht komen te staan. Kan de regering hierop alsnog ingaan evenals op de suggestie om in de uit te brengen amvb «waardebepaling en verevening» aan de categorieën 8061 t/m 8070 alsnog een ruimtebehoeftenormering van 2.30 m2 bruto vloeroppervlakte toe te kennen? (zie slot eerder ontvangen brief 10/2/1997 Cornelis Drebbel College3.

Tenslotte wilden de leden van de fractie van D66 de regering attent maken op het rapport t.a.v. het kennisdebat dat wijst op meer volwassenenonderwijs b.v. op ATV-dagen van de werknemer. Ook dat vereist ruimte overdag.

De voorzitter van de commissie,

Jaarsma

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Grol-Overling (CDA), Jaarsma (PvdA), (voorzitter), Holdijk (SGP), Tuinstra (D66), Veling (GPV), Werner (CDA), Roscam-Abbing-Bos (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Hofstede (CDA), De Jager (VVD), Dees (VVD), Linthorst (PvdA).

XNoot
2

Deze brief is ter kennis gebracht van de minister en op het centraal informatiepunt ter inzage gelegd onder griffienr. 119 252.1.

XNoot
1

Het plan van aanpak is ter inzage gelegd op het centraal informatiepunt onder griffienr. 119 283.2.

XNoot
2

Deze brief is ter kennis gebracht van de minister en op het centraal informatiepunt ter inzage gelegd onder griffienr. 119 283.1.

XNoot
3

Deze brief is ter kennis gebracht van de minister en op het centraal informatiepunt ter inzage gelegd onder griffienr. 119 283.

Naar boven