24 645
Wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs met betrekking tot de financiële gelijkstelling en enige technische aanpassingen

nr. 42b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 6 december 1996

In deze memorie van antwoord wil ik, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, graag reageren op de opmerkingen en vragen die in het voorlopig verslag zijn opgenomen.

De leden van de CDA fractie informeren naar de bedragen die gemeenten thans globaal uitgeven in het kader van de overschrijdingsregeling en de zogenaamde «andere voorzieningen» ex artikel 74 van de Wet op het basisonderwijs (WBO) en artikel 82 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (ISOVSO). Tevens vragen zij of door de VNG ooit is aangegeven welk bedrag als gevolg van de overschrijdingsregeling inefficiënt besteed wordt.

Zoals ik in de Nota n.a.v. het Verslag aan de Tweede Kamer reeds heb opgemerkt, heb ik geen overzicht van de uitgaven van gemeenten in het kader van de overschrijdingsregeling. Hetzelfde geldt voor de uitgaven van gemeenten voor de «andere voorzieningen» De VNG heeft geen bedrag opgegeven voor inefficiënte bestedingen als gevolg van de overschrijdingsregeling.

Deze leden informeren naar het verschil in karakter tussen de «andere voorzieningen» krachtens artikel 74 van de WBO en artikel 82 van de ISOVSO en de aanvullingen die de gemeenten kunnen doen in het kader van de overschrijdingsregeling.

De «andere voorzieningen» als bedoeld in de artikelen 74 van de WBO en 82 van de ISOVSO zijn huisvestingsvoorzieningen, anders dan de huisvestingsvoorzieningen bestemd voor blijvend of tijdelijk gebruik, zoals deze in de desbetreffende artikelen zijn omschreven. Overigens worden deze «andere voorzieningen» op grond van de Wet decentralisatie huisvestingsvoorzieningen (Stb. 1996, 402) vanaf 1 januari 1997 niet meer geregeld in afzonderlijke artikelen van de WBO en de ISOVSO, maar worden zij per die datum deels ondergebracht in de door de gemeente te verzorgen huisvestingsvoorzieningen en deels in de door het Rijk vergoede materiële instandhouding. Uitgaven uit de gemeentelijke kas voor laatstgenoemde voorzieningen vallen onder de overschrijdingsregeling of de in het wetsvoorstel opgenomen verordening.

De leden van de CDA-fractie vragen voorts, waarom in tegenstelling tot de decentralisatie van de huisvesting geen op overeenstemming gericht overleg en adviesinwinning bij de Onderwijsraad op aspecten van de vrijheid van richting en inrichting mogelijk is gemaakt, omdat de voorzieningen en omstandigheden die in de verordening moeten worden opgenomen door de gemeenten kunnen worden gehanteerd om scholen tot een bepaald beleid te stimuleren.

De vraag of de eisen van op overeenstemming gericht overleg en advisering door de Onderwijsraad ook zouden moeten gelden voor de in het onderhavige wetsvoorstel geregelde verordening, is tijdens de Tweede Kamerbehandeling uitvoerig aan de orde geweest. Voornoemde eisen zijn niet opgenomen om een aantal redenen.

In de eerste plaats is in artikel 150 van de Gemeentewet reeds een regeling opgenomen voor inspraak bij gemeentelijke verordeningen. In de memorie van toelichting bij dat artikel is aangegeven dat de gemeenteraad ten aanzien van de gevallen waarin inspraak wordt verleend bewust volledige vrijheid is gelaten en dat de bijzondere wetgever slechts om zwaarwegende redenen inspraak verplicht kan stellen of bijzondere voorschriften kan geven. Naar mijn oordeel zijn er geen zwaarwegende redenen om hiertoe over te gaan, aanwezig. Hierbij speelt een rol dat via de bestuursrechter in een goede rechtsbescherming met betrekking tot de in het geding zijnde materie is voorzien.

Het voert ook te ver om de eis te stellen dat er op overeenstemming gericht overleg wordt gevoerd. In het onderhavige geval kan een dergelijke eis aanleiding zijn voor veel conflictstof.

Daarbij moet ook niet uit het oog worden verloren dat het volledig om eigen financiën van de gemeente gaat die voor extra, niet noodzakelijke, voorzieningen worden gebruikt. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik in dit verband onder meer het voorbeeld gegeven van een gemeente die niet de budgettaire ruimte heeft om «uit eigen zak» allerlei voorzieningen in de verordening op te nemen. Als de gemeente om die reden niet over een bepaalde zaak wil praten omdat ze er in wezen niet over kan praten, rijst meteen al de vraag of er nog sprake is van op overeenstemming gericht overleg. Een reeks aan procedures mag bij een dergelijk voorschrift ook worden verwacht. Immers voor een bevoegd gezag dat een bepaalde voorziening niet nodig heeft is het veel aantrekkelijker dat de uitgaven van de gemeente voor die voorziening in de overschrijdingsregeling terecht komen. Een dergelijk bevoegd gezag zal geneigd zijn zich tegen opneming van die voorziening in de verordening te verzetten.

Over de door de leden van de CDA-fractie gewenste advisering door de Onderwijsraad inzake aspecten van vrijheid van richting en inrichting bij de verordening merk ik op, dat niet valt in te zien waarom het bewaken van die vrijheid bij de bestuursrechter niet in goede handen zou zijn.

De vrees van de leden van de CDA-fractie ten slotte dat gemeenten de maatstaf, voorzieningen en omstandigheden hanteren om scholen tot een bepaald beleid te stimuleren en daarmee een inbreuk maken op de grondwettelijke vrijheid, deel ik niet. Immers bij het door de gemeente te voeren beleid moet te allen tijde de door de leden van de CDA-fractie bedoelde grondwettelijke vrijheid worden gerespecteerd, waarbij geldt dat de naleving daarvan bij de bestuursrechter kan worden afgedwongen.

De leden van de fracties van GPV, SGP en RPF hebben na de brede behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer nog twee vragen. In de eerste plaats willen zij graag een verduidelijking met betrekking tot de reikwijdte van het wetsvoorstel. In dit verband vragen zij of het bijvoorbeeld mogelijk is dat een gemeente in de toekomst een regeling vaststelt die in feite neerkomt op toekenning van extra middelen aan scholen op voorwaarde dat deze op een bepaalde door de gemeente gewenste wijze samenwerken met andere scholen.

Allereerst zij opgemerkt dat voorzieningen niet onder de verordening op grond van het onderhavige wetsvoorstel kunnen vallen indien er een lex specialis is voor de toekenning door de gemeente van die voorzieningen. Verder is het aan de bestuursrechter om te beoordelen of een geval van medegebruik van klaslokalen of de voorwaarde van samenwerking met andere scholen in een concreet geval inbreuk maakt op de Grondwet. Dat kan zo in zijn algemeenheid niet worden beantwoord en zal in hoge mate afhangen van de omstandigheden waarvan in het concrete geval sprake is. In zijn algemeenheid kan wel worden opgemerkt dat ook de lokale overheid de Grondwet heeft te respecteren en zich daarnaar zal richten.

Met betrekking tot de kosten voor administratie, beheer en bestuur stellen deze leden de vraag of de bestaande afspraak dat deze kosten buiten beschouwing blijven bij de regeling van de financiële gelijkstelling niet aan herziening toe is nu enerzijds scholen voor voortgezet onderwijs via een «lump sum» worden bekostigd en anderzijds de gemeenten nog meer mogelijkheden krijgen om hun openbaar onderwijs financieel en beheersmatig te onderscheiden van de overige gemeentelijke organisaties.

Ik zie geen aanleiding om de bestaande regeling dat kosten voor administratie, beheer en bestuur buiten de overschrijdingsregeling vallen, aan te passen. De recent ingevoerde «lump-sum» in het voortgezet onderwijs heeft betrekking op personeel en niet op administratie, beheer en bestuur. Verder blijft het zo dat voor gemeenten die zelf scholen voor openbaar onderwijs in stand houden moeilijk is na te gaan welk deel van de gemeentelijke uitgaven voor administratie, beheer en bestuur aan deze scholen is toe te rekenen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Naar boven