24 510
Voorstel van wet tot wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering (de dagvaardingstermijn voor de politierechter, de oproeping in kantongerechtszaken en het instellen van hoger beroep)

nr. 50f
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 11 september 1997

Het spijt mij dat de leden van de VVD-fractie in mijn uiteenzetting in de nadere memorie van antwoord over de rechtsgevolgen van het weigeren van de oproeping door de verdachte geen antwoord hebben kunnen vinden op hun vraag of zodanige betekening kan gelden als een uitreiking in persoon. De strekking van mijn betoog was juist dat de rechtsgevolgen in deze specifieke situatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In artikel 385, derde lid, ligt reeds besloten dat het geldt als een uitreiking aan de verdachte in persoon; het bepaalt dat het tijdstip van weigering door de verdachte geldt als uitreiking. Die uitreiking kan geen andere dan aan de verdachte die in persoon aanwezig is, zijn. Vergelijk ook Tekst en Commentaar Strafvordering (red. C. P. M. Cleiren en J. F. Nijboer, 2e druk 1997, artikel 385, vijfde lid): «Weigert de verdachte de oproeping of kennisgeving in ontvangst te nemen, dan mag er niettemin vanuit worden gegaan dat deze de verdachte op het moment van weigering is uitgereikt.»

Voor de toevoeging als door deze leden bepleit zie ik daarom geen aanleiding.

Het Wetboek van Strafvordering moet uiteraard zo duidelijk mogelijk zijn, voor wat betreft de wijze waarop de procedure in strafzaken verloopt. Echter het aantal variaties daarop en de eigensoortige belangenafwegingen die daarbij moeten worden gemaakt zijn complex en genuanceerd, en in die zin kan het wetboek dan ook niet helemaal met het spoorboekje worden vergeleken.

Deze leden willen weten waneer precies sprake is van een weigering om een oproeping aan te nemen. Dat is soms het geval indien door een politieambtenaar een bepaalde gedraging wordt geconstateerd die aanleiding geeft tot het opmaken van een proces-verbaal, waarin wordt vermeld dat de verdachte weigert de oproeping in ontvangst te nemen. De weigering van de verdachte om de oproeping ter plaatse in ontvangst te nemen kan verbaal of niet-verbaal dan wel in een combinatie van beide tot uitdrukking worden gebracht. De politieambtenaar zal van de concrete omstandigheden waaruit hij heeft afgeleid dat de verdachte de oproeping heeft geweigerd, overeenkomstig artikel 385, vierde lid, in zijn proces-verbaal melding maken. Uit de praktijk is mij nooit van enig probleem bij een dergelijke vaststelling gebleken.

Er is geen sprake van dat degene die weigert de oproeping voor de behandeling van de appelzitting in ontvangst te nemen, daarmee de voortgang van de verdere rechtsgang kan belemmeren. Van belang in de rechtspraak is dat de verdachte tijdig de intentie heeft geuit om hoger beroep in te stellen. Het weigeren van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep heeft voor de reguliere behandeling van de zaak geen gevolg; de verdachte kan zich niet op onbekendheid met de datum van de zitting beroepen. In dit licht zou het bestraffen van het weigeren van medewerking aan het ontvangen van de oproeping er voornamelijk toe leiden dat het appel schriftelijk wordt ingesteld. Daarna moet de gebruikelijke betekening met meer risico van het niet in persoon bereiken van de geadresseerde worden gevolgd. In dat geval behoeft de appellant nergens aan mee te werken en behoeft hij slechts af te wachten of en wanneer men hem kan bereiken. Mijn opvatting dat de niet-ontvankelijkheid van het ingestelde appel disproportioneel zou zijn, berust vooral op de ongelijkheid die zal ontstaan tussen degenen die zelf naar de griffie komen en degenen die schriftelijk appel instellen.

Ik hoop dat ik de gestelde vragen met het voorgaande voldoende heb beantwoord.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven