nr. 50e
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
De nadere memorie van antwoord gaf de leden van de VVD-fractie
nog aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van
de volgende vragen.
De leden van deze fractie merkten op dat de minister wel uitvoerig in
zes alinea's ingaat op de vraag over het bestaande systeem der wet, uitmondend
in de conclusie dat bij een weigering van de verdachte om de oproeping in
ontvangst te nemen, de dagvaarding niet om deze reden nietig verklaard kan
worden, maar geen antwoord geeft op de vraag of dit geval geldt of wordt aangemerkt
als een uitreiking in persoon. Dit is niet hetzelfde; immers een uitreiking
aan een huisgenoot op een juist adres heeft geen nietigheid van de dagvaarding
ten gevolge, maar geldt niet als een uitreiking in persoon, en dat is weer
van belang voor het tijdstip waarop een uitspraak onherroepelijk wordt. Wil
de minister alsnog duidelijk uitspreken dat hier sprake is van gelding als
uitreiking in persoon? Zo ja, wil de minister dan toezeggen te zullen bevorderen
dat zulks uitdrukkelijk in de wet wordt opgenomen?
Is de minister het niet met de hier aan het woord zijnde leden eens dat
het Wetboek van Strafvordering een duidelijk spoorboekje moet zijn, zoals
door de woordvoerder van de VVD-fractie bij de behandeling van de begroting
Justitie op 3 juni 1997 (Handelingen Eerste Kamer, blz. 1476, kolom 3) is
betoogd?
Deze leden zouden voorts gaarne vernemen – zulks naar aanleiding
van het antwoord op de vragen onder 1b van het voorlopig verslag – wanneer
precies sprake is van de weigering om een oproeping aan te nemen? Moet de
verdachte dat uitdrukkelijk verklaren, of is er ook sprake van als hij niets
zegt, maar ook zijn hand niet uitstrekt om het stuk aan te nemen? Kan dit
later niet tot veel geharrewar aanleiding geven?
Tenslotte verklaarden deze leden dat zij met enige verbazing kennis hadden
genomen van de mening van de minister dat het koppelen van de oproeping aan
het instellen van het hoger beroep een disproportionele sanctie zou zijn.
Gaat het niet aanzienlijk te ver te aanvaarden dat een veroordeelde die hoger
beroep wil instellen en dus een nieuwe rechtsgang in zijn zaak
wil doen plaatsvinden, dan toch weer het recht krijgt de oproep tot het vervolgen
van die door hem gewenste rechtsgang te weigeren?
Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de
commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Heijne Makkreel
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD), (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz
(CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66),
Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA)
en De Haze Winkelman (VVD).