24 481
Wijziging van de Rampenwet en andere wetten in verband met de uitbreiding van de reikwijdte van de Rampenwet tot zware ongevallen en de regeling van enige andere onderwerpen

nr. 18a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld: 19 november 1996

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie zeiden, na de uitvoerige discussie in de Tweede Kamer over dit wetsvoorstel, nog slechts enkele vragen te hebben. In het ontwerp wordt voorgesteld de reikwijdte van de Rampenwet te verbreden richting het optreden bij zware ongevallen. Deze leden waren het hiermee uiteraard volledig eens. In de discussie over dit voorstel tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer, zei de minister niet geheel aangenaam verrast te zijn door het karakter van het debat aldaar, omdat dit wetsvoorstel een kleine wijziging van de Rampenwet betreft. De leden van de VVD-fractie zouden de vraag willen stellen of en zo ja, welke andere procedures zouden zijn gehanteerd, die mogelijk zouden hebben bijgedragen aan een adequate primaire hulpverlening, indien dit ontwerp reeds wet was geweest tijdens de recente vliegramp op de basis in Eindhoven. Welke wijzigingen in het draaiboek zouden dan hebben plaatsgehad? Kan die (theoretische) exercitie worden verschaft? Op de gang van zaken rond de afschuwelijke ramp bij Eindhoven wilden deze leden in dit verslag niet ingaan. Deze is kort geleden in de Tweede Kamer besproken. Wel achtten de leden van de VVD-fractie het gewenst dat de analyse van deze zaak ook dit wetsvoorstel omvat.

In hun ogen zal met name moeten worden ingegaan op de vraag of dit wetsvoorstel adequaat is, of verder moet worden uitgewerkt en versterkt. De leden hier aan het woord zeiden zeer wel te begrijpen dat hun vragen niet eenvoudig te beantwoorden zijn. Zij hadden echter toch de behoefte om deze vragen te stellen, omdat naar hun mening ook op wetgevend terrein alles moet worden gedaan om in dit soort rampsituaties naar beste kunnen op te kunnen treden.

De leden van de fracties van SGP, GPV en RPF zeiden zich bij deze vragen van de VVD-fractie te willen aansluiten.

De leden van de fractie van GroenLinks wilden de mening van de minister vernemen over de suggestie om vaste gespecialiseerde teams paraat te houden zodat deze, bijv. per helikopter, ingezet kunnen worden bij zware ongevallen/rampen. Op papier goed geregeld optreden bij rampen en zware ongevallen is waardeloos als in de praktijk niet adequaat wordt opgetreden.

Hoe denkt de minister te bereiken dat in noodsituaties ook daadwerkelijk efficiënt wordt gehandeld?

In artikel I, A, 2e is sprake van een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines. Het regelmatig houden van oefeningen, waarbij een noodsituatie wordt nagebootst, is noodzakelijk om enigszins te kunnen garanderen dat in een werkelijke noodsituatie ook adequaat wordt opgetreden. Hoe kan worden bereikt dat alle diensten en organisaties waar in geval van nood een beroep op wordt gedaan, gezamenlijk met een zekere regelmaat oefeningen houden?

Het lid Hendriks merkte op dat het onderwerp Rampenbestrijding, gelet op de trieste luchtvaartongevallen die onlangs hebben plaatsgevonden, op dit moment bijzondere belangstelling heeft. Het kost dan ook moeite om deze kleine, min of meer administratieve, wijziging van de Rampenwet niet te gebruiken als breekijzer om in diepte in te gaan op de vele aspecten van de rampenbestrijding en de daarmee verband houdende problemen. Ook de leden van de Tweede Kamer hebben de minister van Binnenlandse Zaken verrast met een stortvloed van vragen op dit gebied. Niettemin zei hij van oordeel te zijn dat dit wetsvoorstel zich niet leent voor een diepgravende behandeling van de organisatie en de kwaliteit van de rampenbestrijding in ons land. Hij stelde zich voor bij de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken uitgebreid op dit onderwerp terug te komen.

Toch geeft dit wetsvoorstel ook aanleiding tot het maken van een opmerking. Met name het Leitmotiv van het document, het uitbreiden van de reikwijdte van de Rampenwet tot zware ongevallen, brengt problemen met zich. Het wetsvoorstel brengt in artikel 1 twee in principe verschillende begrippen, te weten «ramp» en «zwaar ongeval» onder één noemer. Nu is het natuurlijk verleidelijk om terwille van de eenvoud deze begrippen op dezelfde wijze te definiëren. Naar de mening van het lid Hendriks is de gebruikte definitie niet geheel in lijn met de reeds geruime tijd (ook internationaal) geaccepteerde omschrijving van het begrip «ramp», althans zoals deze wordt gebruikt met betrekking tot de Geneeskundige Hulpverlening bij Rampen (GHR). De in deze sector gebruikelijke definitie luidt, voor zover bekend: «Een ramp is een doorgaans destructieve gebeurtenis die zoveel slachtoffers eist dat extra mobilisatie van medische hulpdiensten noodzakelijk is». Het is duidelijk dat, waar in het algemeen in dit wetsvoorstel het begrip «ramp» zowel aan de aanwezigheid van slachtoffers wordt verbonden als aan materiële belangen, dit laatste aspect door de GHR-organisatie in het geheel niet in beschouwing wordt genomen. Dit verschil in opvatting klemt vooral omdat de GHR de daar geldende definitie denkt te gaan koppelen aan een zogenaamde «Medical Severity Index», die wordt gebruikt om te bepalen of, afhankelijk van de «severity» van het ongeval en van het te verwachten aantal slachtoffers, gerelateerd aan de plaatselijk beschikbare medische hulpcapaciteit, in medisch opzicht überhaupt van een ramp sprake is. Een beroep op omliggende hulpdiensten zou dan in principe uitsluitend worden gedaan als volgens deze index van een ramp moet worden uitgegaan. Het lid hier aan het woord was van mening dat, gegeven dit verschil in definiëring, het wetsvoorstel toch nog enige aanpassing behoeft.

De heer Hendriks achtte het voorts met Senioren 2000 een verheugende zaak dat in dit wetsvoorstel rekening is gehouden met de speciale situatie van mogelijke rampen onder «buitengewone omstandigheden» en de daarmee verband houdende bevoegdheden van de minister van Defensie om, waar nodig, van deze wet af te wijken.

De voorzitter van de commissie,

Grewel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Postma (CDA), Holdijk (SGP), Van Dijk (CDA), Staal (D66), Jurgens (PvdA), De Beer (VVD), Batenburg (AOV), Rensema (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Grewel (PvdA) (voorzitter), Hendriks, Bierman, Wiegel (VVD), De Wit (SP) en Hirsch Ballin (CDA).

Naar boven