24 220
Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (aanvulling van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren met onder meer de onderwerpen omvang van de taak, arbeidstijd, vakantie en verlof)

nr. 21b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 6 november 1996

Het verheugt mij dat de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel thans voldoende voorbereid wordt geacht. De in het verslag door de VVD-fractie nog gestelde vragen beantwoord ik als volgt.

Zoals gezegd is de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) uitvoerig bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel betrokken en heeft zij er in het Sectoroverleg mee ingestemd nadat de wettelijk voorgeschreven overeenstemming was bereikt. De leden van de VVD-fractie zouden nu gaarne de brief of andere stukken ontvangen, waarin de NVvR haar opmerkingen over het onderhavige wetsvoorstel heeft neergelegd.

Ik ben uiteraard graag bereid om alle desbetreffende stukken over te leggen. Gezien de uitvoerigheid en veelvuldigheid van het overleg met de NVvR alsmede de lange periode waarover een en ander zich uitstrekte, zou dit echter een zo grote en onoverzichtelijke hoeveelheid stukken opleveren, dat ik meen dat aldus geen recht zou worden gedaan aan de bedoeling van de vraagstellers. Er mag echter geen twijfel bestaan aan het feit dat het wetsvoorstel in overeenstemming met de NVvR tot stand is gekomen. Daarom heb ik de NVvR verzocht dit nog eens te bevestigen. Dat heeft zij per brief van 1 november 19961, gedaan.

De leden van de VVD-fractie vroegen ten slotte of het mogelijk is om de behandeling van volgende «aanbouwen» aan de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren aan te houden tot aan de behandeling van het toekomstige wetsvoorstel beheers- en bestuursstructuur zittende magistratuur. Dit is ten aanzien van onderwerpen die inhoudelijke samenhang met het onderwerp beheers- en bestuursstructuur vertonen (zoals bij voorbeeld de modernisering van het klacht- en tuchtrecht zittende magistratuur), mits er geen andere (bij voorbeeld politieke) redenen zijn om verschillende trajecten te doorlopen, zeker mogelijk. Voor de goede orde merk ik ten slotte op, dat ik in de nadere memorie van antwoord in elk geval ook het ontbreken van een dergelijke samenhang met het onderhavige wetsvoorstel als – inhoudelijke – reden heb aangevoerd voor het niet aanhouden van de behandeling.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

BIJLAGE

Aan de Minister van Justitie

's-Gravenhage, 1 november 1996

Hierbij bevestig ik u namens de NVvR dat het wetsvoorstel 24 220 (eerste aanbouw wet rechtspositie) in overeenstemming met de NVvR tot stand is gekomen.

Hoogachtend,

L. R. van der Weij,

voorzitter


XNoot
1

Zie bijlage.

Naar boven