23 029 (R 1461)
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap

nr. 25
BRIEF VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Aan de Staatssecretaris van Justitie

Den Haag, 19 september 1996

De leden van de vaste commissie voor Justitie hebben kennisgenomen van uw brief d.d. 5 juli 1996 met betrekking tot wetsvoorstel 23 029 (Wijziging Rijkswet op het Nederlanderschap). Naar aanleiding van uw mededeling op korte termijn prijs te stellen op een gedachtewisseling met de commissie kan het volgende worden opgemerkt.

De leden van de CDA-fractie zien geen reden voor dit nadere overleg, waar de woordvoerder van deze fractie eerder (1) te kennen heeft gegeven geen steun te kunnen geven aan het onderwerpelijke wetsvoorstel, (2) onverminderd het primaat van de Tweede Kamer, in overweging heeft gegeven een gewijzigd wetsvoorstel in te dienen, en (3) daarbij enige parameters heeft aangereikt, waarop overigens in de brief niet of nauwelijks wordt ingegaan. Naar het oordeel van deze leden dient de staatssecretaris zich thans te verstaan met de Tweede Kamer.

De leden van de VVD-fractie zouden willen vernemen hoe u zich de afhandeling van het wetsvoorstel voorstelt, nu zij in de brief geen enkele aanleiding zien hun standpunt, zoals verwoord tijdens de plenaire behandeling op 25 juni jl., te herzien.

De overige fracties hebben evenmin behoefte aan nader overleg in commissieverband, omdat ook zij in de brief geen aanleiding zien tot verandering van hun standpunt.

De griffier van de commissie,

M. Hordijk


XNoot
1

De vorige stukken inzake dit wetsvoorstel zijn verschenen onder de nrs. 226 en 226a, vergaderjaar 1994–1995; de nrs. 26 t/m 26d, vergaderjaar 1995–1996.

Naar boven