Op 18 maart 1997 heeft de vaste commissie voor Justitie de Minister van
Justitie een brief gezonden naar aanleiding van haar schrijven van 24 februari
1997 (Kamerstuk 22 969, EK nr. 133a, 1996–1997).
De Minister heeft hierop bij brief van 7 april gereageerd.
De commissie doet hierbij verslag van het aldus gevoerde overleg.
De voorzitter van de commissie,
Heijne Makkreel
De griffier van de commissie,
Hordijk1
Aan de minister van Justitie
Den Haag, 18 maart 1997
De commissie voor Justitie heeft kennisgenomen van uw brief van 24 februari
1997 inzake de wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering
van schulden van natuurlijke personen (Kamerstukken 22 969, EK nr.
1996–1997, nr. 133a).
De commissie zou gaarne van u vernemen of u een tijdpad voor ogen staat
om de voorstellen tot aanpassing van het wetsvoorstel aan de Staten-Generaal
voor te leggen en zo ja, hoe dat tijdpad luidt. Daarnaast verzoekt zij u,
voorzover dat in uw vermogen ligt, voortvarende behandeling van bedoelde wetsvoorstellen
te bevorderen.
Aan de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal
In antwoord op uw brief van 18 maart jl. bericht ik u dat ik ernaar streef
om, na een spoedadvies van de Raad van State, een wetsvoorstel tot aanpassing
van wetsvoorstel 22 969 (Wijziging van de Faillissementswet in verband
met de sanering van schulden van natuurlijke personen), nog vóór
de zomer bij de Tweede Kamer in te dienen. Het tijdstip van doorzending naar
uw Kamer is uiteraard afhankelijk van de voortgang in de Tweede Kamer. Mij
staat voor ogen dat kort na het zomerreces uw Kamer met de behandeling van
dit wetsvoorstel kan beginnen en die van wetsvoorstel 22 969 kan voortzetten.
W. Sorgdrager