24 579 (R1563)
Wijziging van de rijkswet van 15 april 1994 tot wijziging van de wet van 4 april 1892, houdende instelling van de Orde van Oranje-Nassau, en van de wet van 29 september 1815, houdende instelling van de Orde van de Nederlandse Leeuw, alsmede instelling van het Kapittel voor de civiele orden, met betrekking tot het vervallen van de algemene adviestaak van het Kapittel

nr. 314
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 1 juli 1996

Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de VVD-fractie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

Over het onderhavige wetsvoorstel hadden deze leden slechts enkele vragen. De benaming Grootkruis wordt vervangen door Ridder Grootkruis. «Grootkruis is immers een ding. Hiermee kan geen persoon worden aangeduid», schrijft de regering in de memorie van toelichting (Kamerstukken Tweede Kamer, 24 579 (R1563), nr. 3).

Heeft de vele jaren oude benaming Grootkruis ooit tot verwarring geleid? Hoe luidt de benaming van vergelijkbare onderscheidingen in andere landen? De leden van de VVD-fractie vroegen zich af of de voorgestelde wijziging nu zo nodig is.

De leden hier aan het woord wilden bij de behandeling van dit wetsvoorstel enkele vragen stellen over de invulling van het decoratie-stelsel, zoals dat thans functioneert. Voor een meer definitieve beoordeling is het wellicht te vroeg, toch wilden deze leden signaleren dat, na de lintjesregen ter gelegenheid van Koninginnedag, van verschillende zijden kritische kanttekeningen zijn geplaatst.

Waarom is er dit jaar geen enkele onderscheiding vanuit het ministerie van Financiën gehonoreerd? Of heeft dit ministerie niemand voor een Koninklijke onderscheiding voorgedragen?

Waarom is geen enkele burgemeester onderscheiden en werden slechts weinige raads- en statenleden, wethouders en gedeputeerden begiftigd? Hetzelfde is geschied ten aanzien van de rechterlijke macht, burgerlijke en militaire autoriteiten. Voor vele raads- en statenleden geldt overigens dat zij deze functie naast hun reguliere vakwerkzaamheden vervullen. Zo geven zij inhoud aan het, buiten hun werkkring, dragen van verantwoordelijkheid voor de samenleving. Is het in dat licht niet merkwaardig dat ter gelegenheid van Koninginnedag nauwelijks een van hen is onder-scheiden? Voor hen geldt toch dat hun verdiensten voor het land en de samenleving niet (louter) gevonden kunnen worden in eventuele nevenactiviteiten. En mutatis mutandis geldt dat toch ook voor burgers die op verantwoordelijke posities in het bedrijfsleven, bij instellingen en bij maatschappelijke organisaties, werkzaam zijn.

Als de regering het te vroeg vindt thans een inhoudelijk antwoord te geven op deze vragen, dan zouden deze leden het op prijs stellen dat in het eerstkomend verslag van het Kapittel voor de civiele orden, op deze vragen wordt ingegaan. Wanneer zal dit verslag verschijnen?

Ook hechtten de leden van de VVD-fractie eraan bij het verschijnen van dit verslag de opvattingen van de regering te vernemen en te zien hoe de regering in de toekomst denkt om te gaan met de door deze leden gesignaleerde knelpunten.

Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

J. Th. J. van den Berg

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Postma (CDA), Holdijk (SGP), Van Dijk (CDA), Staal (D66), Van den Berg (PvdA) (voorzitter), De Beer (VVD), Batenburg (AOV), Rensema (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Grewel (PvdA), Hendriks, Bierman, Wiegel (VVD), De Wit (SP) en Hirsch Ballin (CDA).

Naar boven