nr. 239d
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD
Naar aanleiding van de door de commissie in het nader voorlopig verslag
gemaakte opmerkingen en de daarin gestelde vragen merkt de ondergetekende
mede namens de Minister van Justitie het volgende op.
Met betrekking tot de in de nota naar aanleiding van het verslag van de
Tweede Kamer weergegeven financiële gevolgen voor het Rijk, indien het
afbraakpercentage op 5 in plaats van op 5,5 zou worden gesteld, vroeg de commissie
hoe te verklaren valt, dat de cijferreeks leidt tot een totaalbedrag van 1374
miljoen gulden (lopende bedragen) tot het jaar 2037, zeker indien in aanmerking
wordt genomen, dat een groot aantal subsidie-uitkeringen geruime tijd voor
dat jaartal is geëindigd.
De noodzakelijke extra uitgaven – van 1374 miljoen gulden –
inzake de dynamische-kostprijsregeling (artikel 03.74 VROM-begroting), indien
het afbraakpercentage op 5 wordt gesteld per 1 juli 1996, komen nauwelijks
tot uitdrukking in de meerjarenraming tot 2001. Dit heeft te maken met het
feit dat de 10-jaarlijkse conversies in de zgn. voorcalculatie veelal na 2000
vallen. De veronderstelling dat veel subsidie-uitkeringen geruime tijd voor
2037 al zijn beëindigd, is onjuist. Afgezien van het feit dat voor de
lengte van het «bijdragetijdvak» inflatie-, rente- en huurontwikkelingen
van essentiële invloed zijn, leiden de uitgangspunten in de huidige begroting,
waarin uitgegaan is van 5,5%, tot een gemiddeld uitgavenniveau van 70 miljoen
per jaar tot 2037.
Voorts vroeg de commissie wat het netto budgettaire effect is, indien
rekening wordt gehouden met de besparingen, die ongetwijfeld op de IHS-uitkeringen
worden behaald bij een verlaging naar 5%.
Tussen (wijziging van) het afbraakpercentage en de gevraagde huurverhoging
is geen direct causaal verband te onderkennen. De exploitanten waar het hier
om gaat, beleggers en niet-toegelaten instellingen, maken een exploitatieopzet,
waarbij met name factoren als marktpositie, verhuurbaarheid en gewenst rendement
het huurbeleid bepalen. Aangezien zoals gezegd geen direct causaal verband
is aan te geven tussen (wijziging van) het afbraakpercentage en de gevraagde
huurverhoging zijn effecten van een lager afbraakpercentage op de IHS niet
te kwantificeren. Daarbij moet bedacht worden, dat het gaat om een klein deel
van de huurwoningvoorraad, waar – gelet op huurprijzen en inkomens van
de huurders – het huursubsidiegebruik gering is. Ter verduidelijking:
een belangrijk deel van de huren in dit segment ligt boven de
huurgrens waarbij een huishouden nog voor IHS in aanmerking kan komen. Het
overige deel zit qua huur in de top van de tabellen en zal hooguit voor een
gering IHS-bedrag in aanmerking komen.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
D. K. J. Tommel