24 484
Tijdelijke regeling houdende beperking van de inkomensgevolgen door toepassing van arbeidsongeschiktheidscriteria voor personen in bepaalde leeftijdscategorieën (Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria)

nr. 121b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 16 januari 1996

In ben de leden van de fracties van de Eerste Kamer erkentelijk voor de voortvarende wijze waarop het voorlopig verslag tot stand is gekomen. Hieronder zal ik ingaan op de in het voorlopig verslag gestelde vragen.

De leden van de CDA-fractie informeren naar de uitvoeringskosten van de voorgestelde regeling. Zij vragen tevens waarom deze kosten niet afzonderlijk zijn geraamd.

De uitvoeringskosten bedragen 0,5 mln gld in 1996, oplopend tot ca. 13 mln in 2001. In de jaren daarna nemen deze kosten nog verder toe tot ca. 35 mln, samenhangend met het verwachte toenemend aantal gerechtigden in die jaren. Deze kosten zijn destijds niet afzonderlijk weergegeven, omdat tegenover deze extra uitvoeringskosten een daling van de uitvoeringskosten in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene bijstandswet (Abw) staat.

Met betrekking tot de ernstige ontrading van het amendement inzake de introductie van een derde categorie die onder de werking van het voorliggende wetsvoorstel wordt gebracht, de personen die op 1 augustus 1993 de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt en op 31 juli 1993 recht hadden op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, merk ik, naar aanleiding van de vraag hierover van de leden van de CDA-fractie, het volgende op.

Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 484 nr. 5) al aangegeven verschilt de positie van genoemde categorie personen principieel van die van de personen die worden herkeurd. De personen, die op het moment van inwerkingtreding van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (WetTBA) 50 jaar of ouder waren, zullen de arbeidsongeschiktheidsuitkering alleen dan verliezen indien zij (naast overlijden of pensionering) weer herstellen. Voor hen geldt niet dat er ten opzichte van de situatie van voor de Wet TBA wijzigingen in de uitkeringsvoorwaarden optreden.

Diegenen, die na herstel geen werk hervatten, en, voor zover zij zich beschikbaar stellen voor de arbeidsmarkt, in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), verschillen derhalve niet van andere werklozen. Niet valt in te zien waarom voor deze groep een ander uitkeringsregime zou gelden dan voor deze andere werklozen. Hierin lag het principiële bezwaar tegen het amendement.

Uitbreiding van de doelgroep op grond van het amendement kent daarnaast een praktisch probleem. Bezien moet worden welke personen uit de in het amendement bedoelde categorie sinds 1 augustus 1993 hun arbeidsongeschiktheidsuitkering na een herkeuring geheel of gedeeltelijk hebben verloren en in welke situatie zij thans verkeren.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken rond het nieuwe reïntegratiemodel dat het Tica heeft aangekondigd. Dit voorstel zal naar mijn informatie niet eerder dan komend voorjaar in uitgewerkte vorm kunnen worden verwacht.

Inmiddels is het inwerkingtredingsbesluit Amber gepubliceerd. Daarbij is inwerkingtreding van het in Amber neergelegde pakket van reïntegratiemaatregelen geregeld per 29 december 1995, met uitzondering van de proefplaatsing (die per 1 januari 1996 in werking is getreden) en van de loon- en inkomenssuppletie waarover het advies van de RvS nog niet is ontvangen. Zodra voornoemd advies is ontvangen zal ook de inwerkingtreding van de loon- en inkomenssuppletie zo spoedig mogelijk worden geregeld.

Zodra ik over het voorstel van het Tica beschikt zal hierover overleg kunnen plaatsvinden en kan, mede in het licht van de eerste ervaringen met de reeds werkende maatregelen, worden bezien of een aanpassing wenselijk is.

De leden van de CDA-fractie vragen tevens of het Tica een ander standpunt inzake de kans op werkhervatting heeft ingenomen. Dit naar aanleiding van het verschil tussen de kostenraming van de hier voorgestelde regeling van het Tica en het kabinet.

Met betrekking tot de kans op werkhervatting zijn thans, zoals reeds eerder gesteld, geen gegevens voorhanden. Het Tica heeft zoals bekend een andere inschatting dan het kabinet gemaakt van deze kans op werkhervatting. Vooralsnog heeft het Tica geen aanleiding gezien deze inschatting bij te stellen.

Het Tica heeft slechts een raming gemaakt van de verwachte meeruitgaven als gevolg van de voorgestelde regeling. Daarbij is geen rekening gehouden met de uitbreiding van de groep personen, ouder dan 50 jaar op het moment van inwerkingtreding van de Wet TBA. Het Tica raamde de uitgaven (uitkeringen op grond van de voorgestelde regeling en Toeslagenwet tezamen) op maximaal 870 mln, 330 mln hoger dan de raming van het kabinet. Indien de besparingen in de IOAW/IOAZ en Abw evenredig toenemen kunnen deze voor de Tica-raming berekend worden op 675 mln. Per saldo zullen de meeruitgaven als gevolg van de voorgestelde regeling in dat geval derhalve 195 mln (= 870–675) bedragen, een stijging ten opzichte van de raming van het kabinet met 75 mln.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn de notitie van de Minister van Binnenlandse Zaken over de aanpassing/wijziging van de remigratieregelingen – waarin ook aandacht zal worden besteed aan de problematiek van de geremigreerde met recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die na herkeuring zijn WAO-uitkering geheel of gedeeltelijk verliest – tegemoet kan worden gezien. Naar verwachting zal deze notitie in de eerste helft van dit jaar de Tweede Kamer bereiken.

Tenslotte vragen de leden van de fractie van de CDA hoever het Tica gevorderd is met de richtlijnen met betrekking tot de handhaving van de voorgestelde regeling voor de categorie niet-werknemers, en of bij het opstellen van deze richtlijnen de twijfel over de handhaafbaarheid voor deze categorie afneemt.

Het Tica is thans doende regels op grond van artikel 8, derde lid, van het wetsvoorstel voor te bereiden. Deze regels zullen betrokken worden bij het opstellen van bedoelde richtlijnen, waarmee thans nog een aanvang moet worden gemaakt. Zoals uit paragraaf 4.3. van het Tica-advies blijkt verwacht het Tica dat die nieuwe richtlijnen een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het handhavingsprobleem. Hierover laat het Tica-advies geen twijfel bestaan.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten

Naar boven