24 427
Goedkeuring van de op 14 juni 1994 te Luxemburg tot stand gekomen Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, met Bijlagen, Protocol en Brieven, en de op 24 juni 1994 te Korfoe tot stand gekomen Overeenkomst inzake Partnerschap en Samenwerking waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds, met bijlagen en Protocollen

nr. 262
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR EUROPESE SAMENWERKINGSORGANISATIES1

Vastgesteld: 21 mei 1996

Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de CDA-fractie begrijpen zeer wel de redenen voor het ondertekenen, inmiddels bijna twee jaren geleden, van de overeenkomsten van partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en hun lid-staten enerzijds en de Oekraïne en de Russische Federatie anderzijds. Nu deze verdragen onlangs ter goedkeuring aan de Eerste Kamer zijn voorgelegd, moeten de leden van de fractie van het CDA echter constateren dat de ontwikkelingen van de afgelopen jaren aanleiding geven tot steeds meer twijfels bij het onder de huidige omstandigheden aangaan van bijzondere relaties tussen de Europese Unie en deze twee staten.

Ter voorbereiding van de beraadslaging over de goedkeuring ontvangen de leden van de CDA-fractie graag de volgende inlichtingen:

1. Zijn de rechtsstelsels van de Russische Federatie en de Oekraïne zodanig hervormd dat personen en ondernemingen uit de Europese Unie met adequate juridische waarborgen economische activiteiten in de partnerlanden kunnen ontplooien? Wil de regering daarbij in het bijzonder aangeven hoe de toegang tot de rechter inzake nakoming van overeenkomsten is geregeld, wat de praktijkervaringen zijn inzake de procesduur en of er belemmeringen van juridische of feitelijke aard zijn ten aanzien van internationaal privaatrechtelijke rechtskeuze en arbitrageclausules?

2. Hoe zijn de ervaringen bij handelsrelaties en investeringen ten aanzien van (vroegere) staatsbedrijven en andere monopolisten en oligopolisten? Is in de praktijk verzekerd dat ondernemers uit de Europese

Unie jegens deze mogelijke contractpartners in een evenwichtige handelspositie verkeren?

3. Op welke wijze en met welk resultaat wordt tegen corruptie opgetreden?

4. Welke resultaten zijn inmiddels bereikt bij de hervorming van het recht van de intellectuele eigendom? Wil de regering een overzicht geven van de huidige wetgeving en verdragsrelaties op dit terrein van de Russische Federatie en de Oekraïne?

5. De verdragen en gemeenschappelijke verklaringen bij de verdragen voorzien onder meer in het «onverwijld» treffen van maatregelen ter bestrijding van de handel in wapens, kunst- en antieke voorwerpen, schadelijke stoffen zoals drugs, en strategische goederen. Kan de regering aangeven welke feitelijk resultaten op deze terreinen inmiddels zijn bereikt? Hoe heeft zich volgens de periodieke rapportage van diensten zoals de CRI en het Bundeskriminalamt de illegale handel in deze goederen met de beide partnerlanden in de periode 1992–1995 ontwikkeld? Wil de regering in haar antwoord ook de inschattingen betreffende de mensenhandel betrekken?

6. Welk aandeel hebben Nederlandse ondernemingen in de legale handel met en investeringen in de Russische Federatie en de Oekraïne?

7. Welke tastbare resultaten levert de in de verdragen geregelde «politieke dialoog» op inzake de eerbiediging van democratische beginselen en mensenrechten?

Naast deze vragen van feitelijke aard wil de CDA-fractie de regering uitnodigen aan te geven hoe naar haar oordeel de door de Russische Federatie en de Oekraïne met deze verdragen beoogde economische versterking zich verhoudt tot de ontwikkeling van een democratische rechtsstaat. In haar opvatting is dit het kernpunt in de toekomstige ontwikkeling van een mogelijke bijzondere relatie tussen de Europese Unie en deze staten. Acht de regering het van kracht worden van het verdrag met de Russische Federatie ook dan wenselijk wanneer de presidentsverkiezingen de hoop op een democratische en rechtstatelijke ontwikkeling doen vervliegen? Heeft de regering kennis genomen van het recente debat in de Raad van Europa met de president van de Oekraïne? Deelt zij de daar onder meer vanuit de CDA-fractie uitgesproken zorgen over de bescherming van investeringen?

Vertrouwende dat bovenstaande vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Eversdijk

De griffier van de commissie,

Baljé


XNoot
1

Samenstelling: Verbeek (VVD), Van Graafeiland (VVD), Glasz (CDA), Tuinstra (D66), Braks (CDA), Eversdijk (CDA) (voorzitter), Veling (GPV), Van Eekelen (VVD), Jurgens (PvdA), Wöltgens (PvdA) en Zwerver (GL).

Naar boven