24 400 XI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) voor het jaar 1996

24 306
Wijziging van hoofdstuk XI (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1994 (slotwet/rekening)

nr. 158a
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR VOLKSHUISVESTING EN VOOR RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER1

Vastgesteld 20 december 1995

Ter voorbereiding van de openbare behandeling van de begroting van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer leggen de vaste commissies voor Volkshuisvesting en voor Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de navolgende vragen aan de regering voor.

De leden van de fractie van de VVD deelden mee gaarne op de volgende vragen een antwoord van de regering te ontvangen.

1. Het vigerende milieubeleid zoals dat voorzien is in het Nationaal Milieubeleidsplan (2) is herkenbaar in de uitvoeringsfase gekomen. De nadruk zal hierbij steeds meer bij het provinciale en gemeentelijke beleid komen te liggen. Welke mogelijkheden heeft de minister om erop toe te zien dat afspraken terzake ook daadwerkelijk gerealiseerd worden? En als naar verwachting de meeste provincies hun achterstand bij de vergunningverlening op 1 januari 1997 hebben ingelopen, hoe wordt dan in de jaren daarna het adequate niveau gehandhaafd?

Kan de minister in dit verband ingaan op de kritiek die door de heer Smits in zijn proefschrift (kun) naar voren wordt gebracht met betrekking tot de BUGM, en zijn verwachting over de VOGM?

2. In zijn advies RMB 95-05 stelt de Raad voor milieubeheer het draagvlak van het milieubeleid aan de orde. Kan de minister bij elk van de 11 conclusies en aanbevelingen aangeven op welke wijze zij daaraan gevolg denkt te geven?

3. Op vele plaatsen wordt erop gewezen, dat zoals de minister stelt in IPO-milieu van september 1995 het toepassen van normen voor geluid, bodem of stank veel binnenstedelijke ruimte onbenut is gelaten. Dit leidt tot de gedachte dat in steden milieunormen minder rigide dienen te worden toegepast. Is de minister niet beducht dat een dergelijke ontwik-keling zal leiden tot een minder goede gezondheidstoestand, zeker indien in aanmerking wordt genomen, dat het hier veelal ook inwoners met een lagere SES-status betreft.

4. Naar de mate waarin de uitvoering van het milieubeleid steeds meer de gestelde doelen realiseert zal steeds meer sprake zijn van verminderende meeropbrengsten. Deelt de minister de mening dat het toepassen van kosten-baten-analyses daardoor steeds belangrijker wordt, omdat op die wijze b.v. de kostbaarheid van marginale verbeteringen van b.v. de milieukwaliteit in relatie tot de volksgezondheid zichtbaar kan worden gemaakt. Hoe denkt de minister in dit verband over het gebruik van de term kosten per genomen levensjaar (vgl. T.O. Tengs stuk, Risk analysis, vol. 15 (1995) pag. 369, Five hundred life saving interventions and their cost-effectiveness).

5. Met het afsluiten van de tweede fase van het milieubeleid zullen – naast de uitvoering van het vigerende milieubeleid – grote veranderingen in het milieubeleid met grote consequenties voor de samenleving ter discussie (moeten) worden gesteld, b.v. met betrekking tot de groei van de materiële levensstandaard, en tot de fysieke inrichting van onze ruimte. In «milieu, ruimte en wonen» geeft de minister hierover belangwekkende beschouwingen, en stelt zij dat het de taak van haar ministerie is de discussie hierover op gang te brengen. Kan de minister nader ingaan op de wijze waarop zij deze discussie denkt te realiseren, en kan zij daarbij tevens een indicatie geven van de wijze waarop zij denkt dat de genoemde veranderingen in het milieubeleid gerealiseerd zouden dienen te worden, los van het project economie-ecologie.

6. Internationale samenwerking op milieugebied zal steeds belangrijker worden. In dit verband werd de vestiging te Bilthoven van één van de divisies van het WHO European Centre for Environment enige jaren geleden toegejuicht. Kan de minister nader aanduiden waarom thans een aanmerkelijke reductie van het budget van deze divisie voorzien wordt; kan zij daarbij nader ingaan op de betekenis van deze vestiging voor ons land; hoe is de samenwerking met het nabijgelegen Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu. Leidt de voorziene bezuiniging op termijn niet tot een afbouw van de activiteiten van de divisie, die een grote internationale bekendheid geniet, met name door de gerichtheid op Centraal- en Oost-Europa.

7. In 1997 zal een fiscale stimuleringsregeling voor zuiniger personenauto's worden gerealiseerd, op welke normen wordt deze gebaseerd, aan welke stimulering wordt gedacht en hoe wordt deze gefinancierd? Zal deze ook dienen ter bevordering van de introductie van electrische auto's?

Heeft de Hoofdwerkgroep Technische Herziening Lb/IB al advies uitgebracht? Hoe ziet het tijdschema van de introductie van deze regeling?

8. Zijn cijfers beschikbaar over de gesignaleerde vergrijzing van de medewerkers van het departement?

Hoe kan deze ontwikkeling met inbegrip van de genoemde verarming van nieuwe beleidsmatige inbreng worden tegengegaan?

9. Waarop is de zorg «in het veld» gebaseerd over de effecten van de in maart 1995 uitgebrachte kabinetsnotitie «Uitgangspunten vernieuwing bestuurlijke organisatie»? Hoe kan deze zorg worden weggenomen, gezien het grote belang van met elan uit te voeren VINEX-convenanten?

10. Waaruit bestaat het flankerend (prijs)beleid met betrekking tot personen- en goederenverkeer gericht op beperking van onnodige mobiliteit en vooral met name het afremmen van de groei van het autogebruik?

11. Kan nadere informatie worden verstrekt over het Export Platform VROM en met name over de missie, de resultaten en de samenwerking of afstemming met Energy & Environment Netherlands?

12. In het hoofdstuk 3.5 ontbreekt de relatie ruimtelijke ordening en energie. Moet hieraan geen inhoud worden gegeven gezien het aanzienlijk besparingspotentieel dat bij goede afstemming kan worden geïncasseerd en hoe wordt dan hieraan vorm gegeven?

13. Aan welke maatregelen wordt gedacht die de milieudoelstellingen voor het wegtransport dichterbij moeten brengen?

14. In 1996 worden CO2-certificaten voor bosaanleg geïntroduceerd. Kan worden aangegeven op welke normen deze zijn gebaseerd en waarop zij recht geven? Is al een model beschikbaar?

15. In 1995 komen de resultaten beschikbaar van het vergelijkend onderzoek naar het milieubeleid waarmee bedrijven in een aantal landen te maken hebben (hoofdstuk 4.3.7). Kunnen deze resultaten ruim voor de begrotingsbehandeling op 23 januari 1996 in ons bezit zijn?

16. Gezien de aanzienlijke bedragen die moeten worden besteed aan het – zonodig – reinigen van vervuilde bodem is het vereist hiervoor strakke en goed onderbouwde normen te stellen. Humaan en ecotoxicologisch onderzoek geven onvoldoende geobjectiveerde informatie. Wat zijn dan wel de geldende criteria om te kunnen besluiten of de bodem al dan niet moet worden gereinigd? Kan tevens worden aangegeven hoe de monsterneming plaatsvindt en op welke onderbouwing deze is gebaseerd?

17. In het bouwstoffenbesluit zijn uitloogtesten opgenomen, die met gedemineraliseerd water worden uitgevoerd. Kunt u verklaren hoe dit in lijn kan worden gebracht met het feit dat cementsteen – ook in beton – hierdoor wordt aangetast en dientengevolge de test geen weerspiegeling is van de realiteit?

18. Wat is de onderbouwing van het feit dat in Nederland is gekozen voor een stralingsnorm van 0,1 mS/j die 10 maal zo stringent is als de norm die in het buitenland wordt gehanteerd? Wordt als stralingsbron ook natuurlijk aggregaat meegenomen bij de beoordeling van de norm?

19. Wordt ten departemente een wijziging van de Wet Geluidhinder voorbereid met het doel om een aantal technische verbeteringen aan te brengen?

20. Zal daarin ook de mogelijkheid worden geopend om nieuwbouwwoningen met een geïntegreerde buitengevel en geluidsscherm (zogenaamde dove gevel) toe te laten in situaties, waarin de geluidsbelasting op de gevel de toelaatbare norm overschrijdt?

21. Zal dit wetsvoorstel ook de opneming van een experimenteerartikel omvatten met de bedoeling, eenmalige afwijkingen van de wet mogelijk te maken teneinde nieuwe technologische ontwikkelingen uit te proberen?

22. Zo ja, wanneer zal dit wetsvoorstel naar verwachting naar de Raad van State worden gestuurd?

23. Kan een tabel worden geproduceerd waarin per jaar voor de laatste 10 jaar (zo mogelijk voor 1995 geschat) worden vermeld:

– de gemiddelde aanvangshuur van nieuw gebouwde sociale huurwoningen;

– de hoogte van het besteedbaar minimum loon voor volwassenen;

– de hoogte van het modaal besteedbaar inkomen?

24. In de brief over de voorgenomen wijzigingen van de IHS (24 506, nr. 1) is sprake van vervanging van de thans bestaande tabellen door een formule. Kan deze formule (c.q. formules) worden weergegeven en toegelicht?

Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, achten de commissies de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie voor Volkshuisvesting,

Hessing

De voorzitter van de commissie voor Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Zijlstra

De griffier van de commissies,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Volkshuisvesting: Baarda (CDA), Pit (PvdA), Veling (GPV), Pitstra (GroenLinks), Luimstra-Albeda (CDA), Werner (CDA), De Beer (VVD), Batenburg (AOV), Hendriks, Bierman, Wiegel (VVD), Van Heukelum (VVD), Ter Veld (PvdA), De Wit (SP), Hessing (D66) (voorzitter).

Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer: Steenkamp (CDA), Ginjaar (VVD), Schuurman (RPF), Baarda (CDA), Zijlstra (PvdA) (voorzitter), Van Gennip (CDA), Veling (GPV), Pitstra (GroenLinks), Roscam Abbing-Bos (VVD), Ketting (VVD), Bierman, Le Poole (PvdA), De Wit (SP), Hessing (D66).

Naar boven