nr. 249b
MEMORIE VAN ANTWOORD
Met belangstelling hebben de indieners kennis genomen van de vragen van
de CDA-fractie op het initiatiefwetsvoorstel van de indieners.
De vraag van de leden van de CDA-fractie of het wetsvoorstel zijn doel
niet voorbijschiet is kennelijk ingegeven door de veronderstelling dat het
motief voor het schrijven van het wetsvoorstel is gelegen in de wens caféhouders
en hun klandizie kosten te besparen voor het bekijken van voetbalwedstrijden.
Deze veronderstelling is echter onjuist. Weliswaar is de bovengenoemde kwestie
de meest in het oog springende aanleiding geweest voor het initiatiefwetsvoorstel,
niettemin is het vanaf het schrijven van het wetsvoorstel de bedoeling geweest
artikel 8 d van de Wet op de naburige rechten (WNR) zodanig te wijzigen dat
overeenstemming zou worden bereikt met het beschermingsniveau van de betreffende
bepalingen in het Internationaal Verdrag van Rome inzake de bescherming van
uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties
(Trb. 1986, 182) en de richtlijn nr. 92/100/EEG van de Raad van de Europese
Gemeenschappen van 19 november 1992, betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht
en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PbEG
1992, L 346) en het recht terzake zoals dat in de ons omringende landen is
geregeld.
De leden van de CDA-fractie vroegen zich af of de afbakening van het openbaar
maken van programma's als gevolg van de voorgestelde nieuwe bepaling niet
te beperkt is. Zij gaven daarbij als voorbeeld de openbaarmaking via distributie
door een sub-distributor zoals de televisiecentrale van een ziekenhuis. De
indieners wijzen er op dat dergelijke distributie valt onder het «heruitzenden»
genoemd in art. 8 lid 1 sub a WNR en dus niet onder art. 8 lid 1 sub d. Het
onderhavige voorstel brengt slechts een beperking aan op art. 8 lid 1 sub
d, hetgeen betekent dat de genoemde distributie (heruitzending) aan de omroeporganisatie
voorbehouden is en blijft.
Wat betreft de door de leden van de CDA-fractie voorgestelde alternatieve
formulering van onderdeel d, te weten «het openbaar maken van programma's
ongeacht welke technische hulpmiddelen daarbij worden gebruikt,
tenzij deze openbaarmaking geschiedt in voor het publiek toegankelijke plaatsen
tegen betaling van entreegeld», kan opgemerkt worden dat deze formulering
zou leiden tot het tegengestelde van wat door de indieners wordt beoogd. Bij
deze formulering zou er in een situatie waar wèl entreegeld wordt geheven
geen toestemming van de omroeporganisatie nodig zijn terwijl, wanneer er géén
entreegeld wordt geheven wel toestemming van c.q. betaling aan de omroep noodzakelijk
zou zijn. Als, wat vermoedelijk bedoeld is, in de voorgestelde formulering
het woord «tegen» wordt vervangen door het woord «zonder»
zou waarschijnlijk hetzelfde resultaat bereikt worden als met de huidige formulering
van het voorliggende voorstel. De indieners menen echter dat de huidige formulering
tenminste even duidelijk is en beter aansluit bij de formulering zoals die
te vinden is in de ons omringende landen en in het genoemde verdrag en richtlijn.
Voor wat betreft de betekenis van het wetsvoorstel ten opzichte van gecommercialiseerde
sportnetten willen de indieners het volgende opmerken. Indien het sportnet
wordt uitgezonden op het open net geldt precies hetzelfde als voor de publieke
omroep, met als gevolg dat ook voor hen de door de indieners voorgestelde
beperking van de rechten van omroeporganisaties zullen gelden. Er zijn echter
twee andere mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is abonneetelevisie zoals
bijvoorbeeld Filmnet. Deze organisatie zendt ook voetbalwedstrijden uit. Echter,
deze wedstrijden zijn nooit in het café te zien. Filmnet verkoopt slechts
abonnementen aan individuen en niet aan bedrijven, onder andere omdat zij
geen uitzendrechten heeft die dat toelaten.
Een tweede mogelijkheid is het zogenaamde pluspakket. In dit geval worden
een aantal programma's van verschillende omroeporganisaties in een collectief
pakket aangeboden die met behulp van een filter of decoder zichtbaar kunnen
worden gemaakt. Hoe deze vorm van uitzending er uit zal gaan zien is niet
bekend. Binnen de contractsvrijheid is het mogelijk dat deze pluspakketten
alleen op individuele basis mogen worden verstrekt of dat zij tegen een hogere
prijs aan bedrijven worden geleverd of dat levering aan bedrijven wordt geweigerd.
Het antwoord op de betreffende vraag van de leden van de CDA-fractie is dus
dat er als gevolg van de contractsvrijheid niets aan in de weg staat dat bij
de kabeldistributie voor zo'n sportnet een hogere aansluitingsbijdrage aan
(bijvoorbeeld) cafés wordt gevraagd dan aan particulieren.
Tenslotte stelden de leden van de CDA-fractie de vraag welke betekenis
voor het wetsvoorstel de indieners toekennen aan het Groenboek van de Europese
Commissie over «Copyright and Related Rights in the Information Society».
Het Groenboek heeft geen betekenis voor het onderhavige wetsvoorstel. Het
Groenboek gaat in op de veranderingen die de opkomst van de informatiemaatschappij
met zich meebrengen en borduurt voort op eerdere initiatieven van de Europese
Commissie. De indieners wijzen daarbij op richtlijnen betreffende onder andere
de bescherming van computerprogramma's, satelliet en kabel, harmonisatie van
de duur van het auteursrecht en de bovengenoemde verhuurrichtlijn die al tot
stand zijn gekomen. De Europese rechtsontwikkeling heeft dus slechts in zoverre
verband met het onderhavige wetsvoorstel dat met de inwerkingtreding van het
voorstel het wettelijke beschermingsniveau van omroeporganisaties overeen
zal komen met de verhuurrichtlijn en het recht terzake in de ons omringende
landen.
Van Heemst
O. P. G. Vos
De Koning